Beantwoording vragen van het lid Boekestijn over de wens van president Kagame van Rwanda om de Westerse ontwikkelingshulp te beëindigen
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Boekestijn over het beëindigen van Westerse ontwikkelingssamenwerking aan Rwanda. Deze vragen werden ingezonden op 10 maart 2009 met kenmerk 2009Z04246.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
Antwoorden van de heer Koenders, Minister voor Ontwikkelingssamenwerking op vragen van het lid Boekestijn (VVD) over de wens van de president van Rwanda om de Westerse ontwikkelingshulp te beëindigen.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel “Rwanda wil af van ontwikkelingshulp?’.
Antwoord
Ja. Mij is echter geen informatie bekend dat Rwanda van de Nederlandse ontwikkelingshulp af wil. Wel heeft Rwanda een lange termijn visie ontwikkeld waarin de overgang van ontwikkelingshulp naar handel en investeringen als einddoel expliciet is vastgelegd. De wens van president Kagame om donoronafhankelijk te worden is dus niet nieuw voor mij en past in de Rwandese ontwikkelingsstrategie ‘from aid to trade’, die inderdaad stapsgewijs dient plaats te vinden.
Vraag 2
Deelt u de mening dat ‘ownership’ altijd voorop moet staan en wij derhalve de wens van president Kagame dienen in te willigen?
Vraag 3
Bent u bereid om vóór het AO Grote Merengebied van 1 april a.s. de Kamer een brief te sturen met een plan om de hulp aan dit gebied af te bouwen, zodat wij dit tijdens het AO kunnen bespreken?
Antwoorden
‘Ownership’ is een belangrijk uitgangspunt in mijn ontwikkelingsbeleid. Vandaar ook dat de Nederlandse inzet voor Rwanda aansluit bij Rwanda’s eigen strategie voor economische ontwikkeling en armoedevermindering, ‘from aid to trade’. De aanpak van Rwanda past ook in mijn visie op de modernisering van ontwikkelingssamenwerking, namelijk van ontwikkelingshulp naar partnerschap. Het uiteindelijke streven van ontwikkelingssamenwerking moet zijn om hulp overbodig te maken. Tegelijk ben ik het met u eens, zoals u aangeeft in uw reactie op Dead Aid (Volkskrant, 7 maart 2009), dat uitfasering van hulp en economische verzelfstandiging niet op korte termijn te realiseren zijn. Ook voor Rwanda geldt, dat het voorlopig nog geen ‘middeninkomensland’ is. Hoe Rwanda de hulpafhankelijkheid wil afbouwen zal door de Rwandese autoriteiten nader aangegeven moeten worden. Mij is op dat terrein nog niets bekend.
In mijn openingstoespraak voor de jaarlijkse Development Partners Meeting in Rwanda afgelopen november heb ik het belang onderstreept van een meer effectieve en moderne ontwikkelingssamenwerking, gebaseerd op een gelijkwaardig partnerschap en een zakelijker, meer contractuele relatie waarin beide partijen zich verplichten tot een bepaalde inzet en resultaten. Onlosmakelijk verbonden aan deze zakelijke samenwerking zijn principes als alignment, mutual accountability en het voeren van een dialoog over behaalde resultaten en over factoren die daarop van invloed kunnen zijn. In het kader van die open en zakelijke dialoog zal ik Rwanda ook vragen wat het de komende tijd precies verwacht van de westerse donoren, en meer specifiek van Nederland, voor wat betreft het bereiken van donoronafhankelijkheid. Mocht Rwanda op enig moment expliciet aangeven geen behoefte meer te hebben aan Nederlandse financiële steun, dan zal dat uiteraard de Nederlandse inzet veranderen. Ik constateer dat lid Boekestijn het eens is met mijn uitgangspunt dat de strategie en visie van het ontvangende land leidend dienen te zijn voor de Nederlandse inzet.
In mijn brief aan de Kamer van 22 augustus 2008 (vergaderjaar 2007-2008. 29237, nr. 74) heb ik mijn inzet voor Rwanda nader toegelicht. In mijn brief van 25 maart jl heb ik een actualisering gegeven van mijn inzet met betrekking tot begrotingssteun aan het Grote Merengebied zoals door de Kamer verzocht met het oog op het AO van 1 april a.s.
1) NRC Handelsblad, 6 maart 2009