Beantwoording vragen over de Godsdienstwet in Tadzjikistan
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Van der Staaij, Voordewind, Van Baalen en Haverkamp over de godsdienstwet in Tadzjikistan. Deze vragen werden ingezonden op 17 maart 2009 met kenmerk 2009Z04758.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Antwoorden van de heer Verhagen, Minister van Buitenlandse Zaken op vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Voordewind (ChristenUnie), Van Baalen (VVD) en Haverkamp (CDA) over de godsdienstwet in Tadzjikistan.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het feit, dat het Tadzjiekse parlement inmiddels de omstreden nieuwe godsdienstwet heeft aanvaard? 1)
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u deze wet en haar achterliggende gronden?
Vraag 3
Wat is de precieze inhoud van deze wet als het gaat om het recht van godsdienstvrijheid, in het bijzonder voor kleinere religieuze minderheden?
Vraag 4
Kunt u aangeven welke gevolgen de nu voorliggende godsdienstwet zal hebben voor religieuze minderheden als het gaat om het houden van godsdienstoefeningen, verspreiden van religieuze lectuur, onderwijs, hulpverlening en andere activiteiten met een godsdienstig karakter?
Antwoord
De nieuwe godsdienstwet is op 25 maart jl. ondertekend door de president van Tadzjikistan, Emomalii Rahmon. De finale tekst is pas met de ondertekening door de president openbaar geworden en wordt thans vertaald en geanalyseerd. Het belangrijkste zorgpunt lijkt, net als in eerdere wetsvoorstellen, dat restrictieve bepalingen niet specifiek gedefinieerd zijn, waardoor de autoriteiten teveel naar eigen dunken (activiteiten van) religieuze gemeenschappen kunnen verbieden. In het algemeen kan gesteld worden dat de nadruk vooral ligt op controle in plaats van het faciliteren van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.
Doorgaans verdedigen de autoriteiten in Tadzjikistan zich door te stellen dat de wetgeving nodig is om religieus extremisme te voorkomen. Twee zaken lijken daarbij een rol te spelen. Ten eerste de behoefte van de autoriteiten om controle uit te oefenen op de activiteiten van politieke en religieuze groepen, media en NGO’s. Ten tweede het feit dat in de Tadzjiekse samenleving etniciteit sterk verbonden wordt met religie, waardoor er in de samenleving weerstand is bij de toetreding van etnische Tadzjieken tot bijvoorbeeld het christelijke geloof, wat men als een gevaar voor de maatschappelijke orde kan percipiëren.
Afgezien van de aanname van de godsdienstwet lopen religieuze minderheden die niet tot de traditionele religies in Tadzjikistan behoren, een risico om gehinderd te worden bij activiteiten met een godsdienstig karakter (zoals het houden van godsdienstoefeningen, het verspreiden van religieuze lectuur, onderwijs en hulpverlening).
Vraag 5
Op welke wijze heeft u, zoals eerder toegezegd, in de afgelopen periode bij de Tadzjiekse autoriteiten protest aangetekend – ook in internationaal verband - tegen het aanvaarden van deze godsdienstwet? 2) Wat hebben deze protesten uitgewerkt?
Vraag 6
In hoeverre heeft de positie van godsdienstige minderheden in Tadzjikistan de aandacht van de EU? Kan deze aandacht verder geïntensiveerd worden? Wilt u dit in Europees verband bevorderen?
Vraag 7
Welke mogelijkheden heeft u thans nog om inwerkingtreding van deze wet te voorkomen? Bent u bereid om er bij het Tadzjiekse Hogerhuis en de Tadzjiekse president op aan te dringen – ook in internationaal verband – de voorliggende wetstekst niet te ondertekenen dan wel aan te passen?
Antwoord
De bilaterale relaties met Tadzjikistan zijn beperkt in omvang en derhalve zijn ook de mogelijkheden voor het uitoefenen van directe invloed beperkt. Daarom kiest Nederland voor een multilaterale aanpak van de kwestie. Vooral in EU- en OVSE-kader heeft Nederland herhaaldelijk zorg uitgesproken over deze ophanden zijnde godsdienstwet. Tijdens de mensenrechtendialoog van de EU met Tadzjikistan op 31 oktober jl. is er zorg uitgesproken over mogelijke (nieuwe) beperkingen voor religieuze gemeenschappen en de ondoorzichtige wijze waarop de godsdienstwet tot stand kwam.
Ook de Speciale Vertegenwoordiger van de EU voor Centraal Azië, Pierre Morel, stelt in gesprekken met de autoriteiten in Tadzjikistan mensenrechten, inclusief godsdienstvrijheid, aan de orde. Daarnaast hebben het lokale EU-voorzitterschap, de OVSE-vertegenwoordiging in Doesjanbe en OVSE/ODIHR (Office for Democratic Institutions and Human Rights) aanbevelingen gedaan aan de autoriteiten van Tadzjikistan over het wetsvoorstel. Het lijkt er echter op dat slechts enkele van deze aanbevelingen zijn overgenomen in de finale tekst van de godsdienstwet. De situatie is daarmee anders dan in Kazachstan, OVSE-voorzitter in 2010, waar februari jl. besloten werd om vooralsnog geen nieuwe, restrictieve godsdienstwet aan te nemen.
Op 2 april jl. is op Nederlands initiatief in de Permanente Raad van de OVSE een kritische EU-verklaring uitgesproken over de aanname van deze godsdienstwet in Tadzjikistan, waarin tevens nadrukkelijk de positie van religieuze minderheden is genoemd. Ik zal de ontwikkelingen in Tadzjikistan op dit terrein aandachtig blijven volgen. Voorts blijft Nederland zich in EU- en OVSE-kader inzetten voor specifieke aandacht voor de positie van religieuze minderheden in Tadzjikistan, bijvoorbeeld tijdens de EU-mensenrechtendialoog met dit land. Overigens pleit Nederland ook voor aandacht voor religieuze minderheden in de EU-mensenrechtendialogen met andere Centraal-Aziatische landen.
1) Reformatorisch Dagblad, 12 maart 2009: “Tadzjikistan aanvaardt godsdienstwet”
2) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2006-2007, nr. 1890