Toespraak van minister mr. J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de opening van arbeidsmobiliteitscentrum De Vallei op maandag 8 februari 2010 in Ede

Dames en heren,


Mobiliteitscentrum en arbeidsmobiliteitscentrum. Het zijn prachtige scrabble-woorden met ongetwijfeld goede woord- en letterwaarden. Maar het is ook een mooie quizvraag: wat zijn de verschillen? Het mobiliteitscentrum is in korte tijd een begrip geworden. Eind 2008 opende ik de eerste in Eindhoven, begin 2009 hadden we er 30 verspreid over het hele land. Deze mobiliteitcentra hebben hun nut bewezen. In het afgelopen jaar hebben meer dan 100.000 werknemers die geconfronteerd werden met verlies van hun werk snel een nieuwe baan gevonden; in meer dan 10.000 gevallen was dat nog vóór men zijn oude baan verloor, in de andere gevallen binnen drie maanden na verlies daarvan. Ik zie dat niet als verdienste van het UWV, maar van alle publieke en private partijen die daarbij betrokken zijn. Het is Nederland op zijn sterkst: samenwerken, improviseren, snel een antwoord bieden op het probleem dat zich aanbiedt.
Daarin zit de overeenkomst met het Arbeidsmobiliteitscentrum De Vallei. Het is een voortzetting van het Poortwachterscentrum, maar ook hier schuilt de kracht in het slimme samenwerken en het gemeenschappelijke streven om werknemers snel en soepel van werk naar werk te begeleiden. Het is een felicitatie waard!

Dat er nog zoveel mensen binnen drie maanden aan nieuw werk zijn geholpen is bemoedigend. Ondanks de crisis en de stijgende werkloosheid, is er nog steeds werk. De arbeidsmarkt is niet stil gevallen. Er wisselen jaarlijks vele malen meer mensen van baan dan dat er mensen hun baan verliezen. Er is dynamiek die perspectief biedt – op verandering en verbetering. Dat is de werkelijkheid.

Maar het neemt niet weg dat stijgende werkloosheid een realiteit is; en een weinig opwekkende. Vergeleken bij omliggende landen doen we het goed. Nederland heeft nog steeds de laagste of één van de laagste werkloosheidspercentages van Europa. Spanje kent al een jaar meer dan 20% werkloosheid. Het huidige gemiddelde in Europa is hoger dan de ergste CPB- verwachtingen voor Nederland. Maar andermans leed helpt weinig als je werkloos bent. Ook bij ons wordt werkloosheid geleidelijk een dagelijkse werkelijkheid. Ieder kent zo langzamerhand wel iemand in zijn omgeving, die zijn werk verloren heeft.

Het is een deel van de realiteit. Maar pas op; een ander deel van de werkelijkheid is dat bedrijven in het afgelopen jaar vaak alles op alles hebben gezet om te voorkomen dat mensen met een vaste baan ontslagen moesten worden. Het laat zien dat bedrijven, vooral ook de kleine en middelgrote, nog steeds een gemeenschap vormen. Dat blijkt ook uit het feit dat reële loonontwikkeling achterblijft bij de contractloonontwikkeling – in de praktijk van de bedrijven accepteren werknemers mindere loonstijging of zelfs loonsvermindering in het belang van werkgelegenheid. Overigens ontwikkelt ook de contractloonontwikkeling zich vooralsnog in lijn met het sociaal akkoord van vorig jaar maart. De overheid zet in op een nullijn.

Samen de schouders eronder; het is een bemoedigende realiteit. Die zullen we ook hard nodig hebben in de tijd die komt, want de taak waar we voor staan is niet gering.

We leven nu langer dan een jaar met de crisis. De werkelijkheid daarvan is nog versluierd door de koopkrachtinjectie eind 2008, het oplopende overheidstekort in 2009 en de aanvankelijk geringe stijging van de werkloosheid. Maar bedrijven die hun opdrachten in enkele maanden tijd met vele tientallen procenten zagen wegvallen, kennen de barre werkelijkheid.

Het kabinetsbeleid is vanaf het begin erop gericht geweest om mee te bewegen met de gevolgen van de crisis. In eerste instantie ging het er om de schok op te vangen; het geldstelsel werd beschermd, waar mogelijk kredietwaarborgen gegeven, werktijdverkorting, een verlengde hersteltermijn voor pensioenfondsen, de verlengde BTW-afdracht. Vervolgens ging het erom bedrijven in staat te stellen om in onzekerheid door te functioneren; met het stimuleringspakket van vorig voorjaar, de deeltijd-WW, de adempauze in het herstel van de overheidsfinanciën, het tijdelijk parkeren van hoogwaardige kennis bij universiteiten en TNO. In de mist van economische onzekerheid waarin we verkeerden was het niet zinvol om volop te gaan veranderen; dat had slechts meer onzekerheid geschapen.

De tekenen wijzen er echter op dat de periode van onzekerheid en neerwaartse aanpassing voorbij is. Het CPB voorspelt een bescheiden begin van groei in 2010, de wereldhandel trekt weer aan, India, China, en landen in Zuid-Amerika groeien weer volop. Tekenen die echter ook verontrustend zijn als we goed kijken. Want de groei in Europa berust vooralsnog op de maatregelen die overheden hebben getroffen om de crisis te bestrijden. Dat is niet duurzaam. We moeten ons steeds verder in de schuld steken. En terwijl wij misschien 1 à 1,5% groeien, groeien landen als India en China met bijna 10%. We raken dus steeds verder achterop.

Om op dezelfde plaats te blijven zullen we hard moeten lopen. In korte tijd zijn we 10% achter geraakt bij de groei die er zonder de crisis zou zijn geweest. Als we de tering niet naar de nering zetten zal ook bij een groei tot 2% de overheidsschuld blijven toenemen en de werkloosheid niet minder worden. Daarom hebben we ook in het aanvullend beleidskader naar aanleiding van de crisis van vorig jaar afgesproken dat we volgend jaar bij economische groei het hersteltraject weer zullen in zetten. Ook in Europees verband zijn we de verplichting aangegaan om al in 2011 terug te zijn bij een tekort binnen de Europese afspraken van 3%. Dat is nog alleen maar om op dezelfde plaats te blijven, terwijl er nog wel een paar andere problemen zijn; een energie- en grondstoffentekort, toenemende concurrentie van lage lonen, grenzen aan het draagvlak van natuur en klimaat, krimp van de beroepsbevolking. Daarnaast valt er waarlijk nog wel wat te verbeteren en te veranderen in onze samenleving; alleen groei biedt daarvoor de nodige armslag.

Het wordt weer tijd om de bakens te verzetten. De maatregelen om de schok en de onzekerheid op te vangen lopen af. Dat moet ook. Anders blijven we hangen in die schok en onzekerheid. Het is nu tijd om aan te pakken, te veranderen, zonodig om te schakelen, te investeren; op de arbeidsmarkt en in de bedrijven. Niet wachten op de terugkomst van groei, want groei dat zijn we zelf; dat zijn nieuwe diensten en producten, aanpassingen in organisaties of werkwijze, nieuwe behoeften aanboren. Groei dat is gebruik maken van de talenten die nu braak blijven liggen; van ouderen, jongeren, mensen die zonder werk zitten. Groei dat is overstappen naar ander werk dat meer perspectief biedt, investeren in mensen en kennis, misschien een tijd lang genoegen nemen met minder.

Deze week beginnen de Olympische Winterspelen in Vancouver. Daar neemt ook een Nederlands team deel aan het bobsleeën. Tot voor kort was dat hier net zoiets als schaatsen in Niger. Maar Nederlanders zagen er mogelijkheden in en zeiden: ‘Dat gaan we gewoon doen!’ Nu worden ze zelfs als mogelijke kanshebber gezien. Dat is mede te danken aan slimheid en innovatie. Met de laatste snufjes die Nederlandse bedrijven en technische universiteiten te bieden hebben, hebben ze extra snelle slees gebouwd. En één van de Nederlanders die straks de bobslee duwt (Timothy Beck) deed in Athene nog mee als hardloper in de estafetteploeg; als je tijdig om- en bijschoolt blijf je mee doen.

Dat is de spirit; de mentaliteit waar we nu behoefte aan hebben, met dien verstande dat waar bobsleeërs zo snel mogelijk naar beneden willen wij er beter zo snel mogelijk weer bovenop moeten zien te komen. Daarbij laat ik de Olympische gedachte: dat meedoen belangrijker is dan winnen, voor wat die is en ga uit van de ondernemersgedachte: het gaat om te winnen en de winst.

De arbeidsmarkt schept geen banen. Die zullen moeten komen door ondernemen. Maar de arbeidsmarkt maakt het wel mogelijk om iedere zucht groei om te zetten in werk, en te bevorderen dat er geen werk blijft liggen omdat er geen geschikte werknemers zijn of omdat ze te duur zijn. We staan ook wat dat betreft voor een niet geringe opgave.

De arbeidsmarkt kan soms helpen om banen te behouden en mensen aan het werk te houden. Bedrijven die vóór de crisis steeds moeilijker aan geschikt personeel kwamen, hebben moeite om daar nu afscheid van te nemen; zeker als ze verwachten dat ze dat personeel over enige tijd weer hard nodig hebben. Het kabinet heeft die behoefte willen ondersteunen met de deeltijd-WW. Die regeling heeft goed gewerkt; zo’n 40.000 werknemers maken er op dit moment gebruik van. Maar zij hoorde bij die fase in de crisis die nu ten einde komt, nu we van afwachten in onzekerheid over moeten gaan naar aanpakken, aanpassen en veranderen in een periode van beginnend herstel. Nu de economie weer aantrekt, moet primair gezorgd worden dat werknemers daar komen waar ze perspectief hebben en de meeste toegevoegde waarde kunnen realiseren. Mobiliteitscentra zullen ook daar een belangrijke rol bij spelen. Maar ook gaan we naar een volgende fase. De pionierstijd is voorbij. Wat positief is gebleken moet nu structureel worden doorgevoerd en reguliere dienstverlening worden. Om mensen snel en soepel van werk naar werk te begeleiden.

Arbeidsmobiliteitscentrum De Vallei kan daar een belangrijke rol bij spelen. Oorspronkelijk waren poortwachtercentra vooral bedoeld om ander werk te vinden voor werknemers die als gevolg van ziekte of ongeval het werk waar ze voor waren aangesteld niet meer konden verrichten. Een even simpele als slimme vorm van samenwerken tussen werkgevers in een regio. Als de ene werkgever geen geschikt werk meer heeft voor een werknemer en de andere werkgever heeft een vacature, dan kunnen zij via het centrum met elkaar in contact, en kunnen zo elkaars probleem én dat van die betrokken werknemer oplossen. Men slaat dus drie vliegen in één klap.

Hier in Ede gaat de samenwerking inmiddels verder. Werkgevers wisselen kennis en ervaring uit. Zij steunen elkaar wederzijds. Het arbeidsmobiliteitscentrum verbindt werkgevers in De Vallei met korte lijnen en de kracht van een lokaal netwerk. Een eigentijdse vorm van traditionele nabuurschap; werkgevers in de buurt die elkaar helpen, zonder dat de overheid daar aan te pas komt.

‘De Vallei’ kan zo een belangrijke bijdrage leveren aan het bevorderen van de regionale arbeidsmobiliteit, waarbij werknemers in hun eigen regio van werk naar werk kunnen overstappen. Zonder eerst werkloos te worden. Zonder naar een andere regio te hoeven verhuizen. Een doelmatige manier om vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Dáár begint het mee: het vinden van een goede match, waarbij zowel werkgevers als werknemers betrokken zijn.

Daar zijn we er echter niet mee. Ook op andere wijze zal waar nodig omschakeling op de arbeidsmarkt ondersteund moeten worden. De eerder vorig jaar daarvoor in het leven geroepen ondersteuning voor omschakeling en het verkrijgen van certificaten voor elders verkregen competenties worden thans bezien, met het oog op mogelijke knelpunten en verbetering. Anderzijds wil ik kijken of er geen betere vormen zijn voor de sollicitatieplicht voor ouderen, die zich nu vaak geconfronteerd zien met het frequent schrijven van brieven waar geen antwoord op komt.

De afgelopen jaren hebben wij veel ervaring opgedaan met vernieuwende sollicitatievormen voor oudere werklozen. Gebleken is dat onderlinge ondersteuning en het gebruik van elkaars netwerk voor oudere werklozen een succesvollere methode is voor het vinden van een nieuwe baan dan via een grote hoeveelheid- en minder gerichte- sollicitatiebrieven door oudere werklozen. Die vernieuwende sollicitatiemethoden, zoals beproefd in het project Talent 45+, zullen de komende tijd worden ingebouwd in de reguliere dienstverlening op onze werkpleinen.

Het onderstreept dat er meer aan de orde is, als het gaat om het functioneren van de arbeidsmarkt. De crisis heeft aan het licht gebracht dat de arbeidsmarkt flexibeler is dan menigeen verwachtte. Maar die flexibiliteit is vooral gelegen in een schil van tijdelijke of zelfstandige arbeid die bedrijven inzetten om de groei van vraag te beantwoorden, maar die ook snel wordt afgestoten in een tijd van neergang. Vorig jaar heeft het kabinet de SER reeds om een advies gevraagd over dit verschijnsel en de implicaties daarvan voor de arbeidsmarkt.

Evenzo vergt de positie van ouderen op de arbeidsmarkt nadere aandacht. In de loop van de afgelopen decennia heeft de bescherming van ouderen geleid tot een loonstructuur die impliceert dat bij hetzelfde werk ouderen relatief veel duurder zijn dan jongere werknemers. Ook nu leidt het ertoe dat bedrijven ouderen veelal bij voorrang ontslaan. Uiteraard heeft het enkel identificeren van dit probleem, waar al jaren op gewezen wordt door de OESO, onmiddellijk geleid tot een storm van verontwaardiging, als zouden ouderen op stel en sprong loon moeten inleveren om in dienst te mogen blijven. Niets is minder waar. Maar wie de arbeidsmarktpositie van ouderen wil verbeteren, zal dit vraagstuk onder ogen moeten zien. Want nu laten bedrijven ouderen gaan die ze binnen korte tijd waar hard nodig hebben. Want ouderen die voortijdig van de arbeidsmarkt verdwijnen, komen niet zo gauw meer terug. Dat kunnen we ons sociaal noch economisch veroorloven – om mensen die kunnen werken uit te rangeren of langdurig aan de kant te laten staan. Verhoging van de arbeidsparticipatie is noodzakelijk om onze economie draaiend te houden en economische groei mogelijk te maken.

Daarvoor is het echter bovenal nodig om de duurzame inzetbaarheid van werknemers te bevorderen. Dat begint al met het onderwijs. Als we willen dat de juiste mensen op het juiste moment op de juiste plaatst komen, zal het onderwijs nog veel meer aan moeten sluiten bij de vraag van het bedrijfsleven die ontstaat door de groeiende uitstroom van gepensioneerden in de komende jaren. Daarnaast geldt echter voor iedereen op de arbeidsmarkt, dat wie bij wil blijven zich bij moet blijven scholen. Dat was altijd al wenselijk, maar in deze tijd is een leven lang leren domweg noodzakelijk om aan de slag te kunnen blijven. Dat is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers.

Om te bevorderen dat mensen makkelijker van de ene naar de andere baan kunnen overstappen, van werk naar werk, is het noodzakelijk te investeren in hun inzetbaarheid; dat is investeren in werkzekerheid.

Op de arbeidsmarkt zijn de effecten van de economische crisis nog niet voorbij. De werkloosheid zal dit jaar vermoedelijk nog verder toenemen. Maar het afgelopen jaar heeft laten zien dat economische voorspellingen in deze tijd niet steeds de werkelijkheid blijken te zijn. Zoals dat ook geldt voor de 11 medailles die ons worden voorspeld in Vancouver. De toekomst is niet iets wat buiten ons bestaat en die zich daarom laat voorspellen. De toekomst is de uitkomst van wat we nu doen en van beslissingen die we nu nemen. De toekomst dat is net als groei; dat zijn we zelf, en wie er op gaat zitten wachten totdat het komt zal vermoedelijk lang moeten wachten. Niet dat de toekomst maakbaar is. Daar voor geldt de oude wijsheid van de landman: “Ik bouw het land, naar mijn verstand, maar verder moet ik wachten op gunstig weer van God de Heer en niet op eigen krachten.” Maar het begint om met verstand het land rijp te maken voor de toekomst waar we aan werken.

Overheid, bedrijven en de samenleving staan in het komend jaar voor belangrijke keuzen. Vaak zal het maatregelen betreffen die op de korte termijn ‘pijn’ doen, maar nodig zijn om snel weer vooruit te komen en te groeien. Op tal van punten zitten we als samenleving vast, als een ‘aap met zijn poot in de pot met snoepjes.’ De opening van de pot is zo nauw dat de aap zijn poot er alleen uit kan krijgen door de snoepjes los te laten, maar dat kan en wil het aapje niet.

Let wel; de vragen en keuzen zullen zich vaak voordoen in de vorm van economische, juridische of begrotingsvraagstukken. Maar uiteindelijk gaat het om de vraag wat voor samenleving we willen zijn. Een samenleving waarin we ons voortdurend aan elkaar ergeren, ons slachtoffer voelen en als slachtoffer gedragen, en waarin we de oplossingen van anderen verwachten. Of een samenleving waarin we elkaar nemen zoals we zijn -zonder alles van elkaar te pikken -, waarin we onszelf verantwoordelijk weten als het beter moet en we samen de schouders eronder zetten om te doen wat nodig is. De problemen en obstakels die er zijn, worden daardoor niet minder, maar ze lijken minder en zijn makkelijker te overkomen omdat we elkanders lasten dragen.