Afspraken over het overeengekomen werk na 104 weken ziekte

Minister Donner wil dat werkgevers en werknemers duidelijke afspraken maken na het einde van de loondoorbetalingsperiode van 104 weken ziekte over wat het overeengekomen werk is. Dit moet onduidelijkheid voorkomen over de loondoorbetalingsplicht. Die zou kunnen ontstaan in de situatie dat een werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is na 104 weken ziekte niet het overeengekomen werk maar wel passende arbeid verricht en op een later tijdstip opnieuw ziek wordt. Deze werknemer heeft alleen een nieuw recht op loondoorbetaling als die passende arbeid wordt aangemerkt als het overeengekomen werk. Heldere afspraken vooraf kunnen voorkomen dat werknemers en werkgevers later gedwongen worden stelling te nemen over wat het overeengekomen werk is.
Dit blijkt uit de schriftelijke reactie van minister Donner op een brief van de Stichting van de Arbeid waarvan een afschrift naar de Tweede Kamer is gezonden.


De minister kiest niet voor een oplossing van de problematiek via wetswijziging. Volgens de Stichting van de Arbeid is het aan de wetgever om tot een structurele oplossing te komen. Zij denkt daarbij aan een no-risk polis waarbij de loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever wordt gecompenseerd via de Ziektewet (ZW).
Minister Donner wijst erop dat bij de totstandkoming van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) er bewust voor is gekozen om werknemers die na 104 weken loondoorbetaling minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn én bij hun eigen werkgever blijven werken, niet onder de no risk polis te laten vallen. Door de sociale partners is onderschreven dat uitbreiding van de doelgroep van de no risk polis met niet WIA-gerechtigden strijdig is met het standpunt dat de verantwoordelijkheid voor werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, op het niveau van de arbeidsorganisatie ligt.
Ook in een wijziging van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek over loonaanspraak bij ziekte ziet minister Donner een bezwaar.
Hierin zou geregeld kunnen worden dat als werkgever en werknemer daarover geen afspraken hebben gemaakt, na 104 weken ziekte wordt aangenomen dat het feitelijk verrichte werk wordt aangemerkt als het overeengekomen werk. Dat betekent echter dat er wordt ingegrepen in de contractsvrijheid van werkgever en werknemer.
Minister Donner concludeert dan ook dat hier geen taak ligt voor de wetgever.
Het is aan de werkgever en de werknemer om te bepalen of en wanneer de passende arbeid moet worden aangemerkt als het overeengekomen werk.

Lees hier de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer, de brief van minister Donner aan Stichting van de Arbeid en de brief van de Stichting van de Arbeid aan minister Donner.