Wijziging van de Regeling financiële markten 2010

Directie Financiële Markten

14 december 2009, nr. FM2009/1969M, Staatscourant 2009, 20007

Regeling van de minister van Financiën tot wijziging van een aantal ministeriële regelingen op het terrein van de financiële markten (Wijzigingsregeling financiële markten 2010)

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 1:105, tweede lid, tweede volzin, 2:74, 2:79, eerste lid, 3:7, derde lid, 4:3, derde lid, en 5:5 van de Wet op het financieel toezicht, artikel 11, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme en artikel 8, eerste lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 10 van de Uitvoeringsregeling Wet op het financieel toezicht wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “2:99, vierde lid” vervangen door “2:99, zesde lid”, vervallen de zinsneden “2:13, derde lid,”, “2:22, derde lid,”, “2:32, derde lid,” en “2:42, derde lid,”, en wordt in de numerieke volgorde ingevoegd “2:26b, vijfde lid,”, “2:26e, derde lid,”, “2:54b, vierde lid,” en “2:54e, derde lid,”.

2. In het tweede lid wordt “3:57, zesde lid” vervangen door “3:57, zevende lid”, wordt “4:20, zesde lid” vervangen door “4:20, zevende lid”, wordt “4:22, tweede lid” vervangen door “4:22, derde lid”, wordt “4:76, vijfde lid, 4:75, vijfde lid” vervangen door “4:76, vijfde lid, 4:77, vijfde lid”, vervalt “3:7, vierde lid,”, en wordt in de numerieke volgorde ingevoegd “3:68a, derde lid,”, “4:47, zesde lid,”, “4:48, derde lid,”, “4:89a, vierde lid,”, “4:90d,” en “4:100a, derde lid,”.

3. Het zesde lid komt te luiden:

6. De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 4:46a, tweede lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de doeleinden die het eerste lid van dat artikel beoogt te bereiken.

4. Onder vernummering van het negende lid tot elfde lid en van het elfde lid tot twaalfde lid wordt na het achtste lid een lid ingevoegd, luidende:

9. De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 4:91c, derde lid, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de doeleinden die de in dat lid genoemde artikelen beogen te bereiken.

5. Het tiende lid komt te luiden:

10. De Autoriteit Financiële Markten verbindt aan een ontheffing als bedoeld in artikel 4:91e, van de wet uitsluitend voorschriften die noodzakelijk zijn met het oog op de belangen die het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen beoogt te beschermen.

ARTIKEL II

Artikel 4 van de Uitvoeringsregeling Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt de zinsnede “De identiteit van een cliënt als bedoeld in artikel 11, vierde lid” vervangen door: De identiteit van een cliënt als bedoeld in artikel 11, derde lid.

2. In het vierde lid wordt de zinsnede “Onverminderd het vierde lid” vervangen door: Onverminderd het derde lid.

ARTIKEL III

De Regeling vaststelling toetstermen examens financiële dienstverlening Wft wordt als volgt gewijzigd:

A
Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Toetsterm 2f.2 komt te luiden:

2f.2

De kandidaat kan beschrijven wat een financiële bijsluiter, een productwijzer en het dienstverleningsdocument is.

K

2. Na toetsterm 2f.3 wordt een toetsterm ingevoegd, luidende:

2f.4

De kandidaat kan in hoofdlijnen omschrijven wanneer een productwijzer en een dienstverleningsdocument beschikbaar moeten zijn en welke financiële of andere informatie in productwijzer en een dienstverleningsdocument gegeven moet worden.

K


3. Toetsterm 2h.1 komt te luiden:

2h.1

De kandidaat kan de klachten- en geschilleninstellingen Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid) en Stichting Geschillen en Klachten Zorgverzekeringen (SGKZ) noemen en kort beschrijven op welke gebieden zij werkzaam zijn.

K

4. Toetsterm 3a.1.6 komt te luiden:

3a.1.6

De kandidaat kan de wet noemen en omschrijven die banken verplicht rekening te houden met ongebruikelijke of frauduleuze geldhandelingen of geldhandelingen die verband houden met het financieren van terrorisme (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme).

K

5. Toetsterm 3c.6.2 vervalt.

6. Toetsterm 4a.2 komt te luiden:

4a.2

De kandidaat kan de werkwijze van verkoop via bemiddeling uitleggen en daarbij aangeven welke kosten daarvoor gemaakt worden en welke beloning daarvoor ontvangen wordt.

B

7. Aan het slot van de toetstermen 4b.1 en 4b.2 wordt telkens een volzin toegevoegd, luidende:
Hij kan daarbij aangeven welke kosten daarvoor gemaakt worden en welke beloning daarvoor ontvangen wordt.

8. In de toetstermen 7a.5.1 en 7a.5.2 wordt telkens “de collectieve garantieregeling” vervangen door: het depositogarantiestelsel.

9. In de toetstermen 7a.5.3 tot en met 7a.5.5 wordt telkens “de CGR” vervangen door: het depositogarantiestelsel.

B
Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na toetsterm 2d.2 wordt een eindterm met bijbehorende toetstermen ingevoegd, luidende:

Eindterm 2e: De personen zijn in staat met betrekking tot hypothecair krediet provisie- en vergoedingsregels uit te leggen aan de consument en de cliëntovereenkomst correct toe te passen.

2e.1

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot afsluit- en continuatieprovisie en deze toepassen.

Tp

2e.2.

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot het dienstverleningsdocument en deze toepassen.

Tp

2e.3

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot bonusprovisie en deze toepassen.

Tp

2e.4

De kandidaat kan de regels benoemen en verstrekte informatie toelichten met betrekking tot kostentransparantie.

B

2e.5

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot de cliëntovereenkomst en deze toepassen.

Tp

2. Eindterm 3q komt te luiden:

Eindterm 3q: De personen zijn in staat met betrekking tot het bemiddelen in en het adviseren over hypothecair krediet de verschillende rentetypen toe te lichten en het rentetarief te verklaren.

3. Na toetsterm 3q.2 worden drie toetstermen ingevoegd, luidende:

3q.3

De kandidaat kan rentetypen toelichten en daarvan de voor- en nadelen benoemen.

B

3q.4

De kandidaat kan scenario’s toelichten en kwantificeren van rentewijzigingen in relatie tot de hypotheeklasten met inbegrip van de wisselwerking met rendement van opgebouwd spaarkapitaal in de spaarrekening eigen woning (SEW) en kapitaalverzekering eigen woning (KEW).

Ti

3q.5

De kandidaat kan het rentetarief verklaren opdat de consument dit kan plaatsen ten opzichte van het rentetarief bij andere hypotheekvormen.

B

4. De toetstermen 5a.3 tot en met 5a.6 vervallen.

5. Eindterm 5b komt te luiden:

Eindterm 5b: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen, rekening te houden met de periodieke inkomsten, de financiële lasten, de kennis en ervaring, het huidige en voormalige beroep en het bezit van onroerende zaken.

6. Eindterm 5c komt te luiden:

Eindterm 5c: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten in actieve dialoog met de consument de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen.

7. Na toetsterm 5d.5 worden twee toetstermen ingevoegd, luidende:

5d.6

De kandidaat kan uitleggen dat de gebruikte instrumenten van aanbieders om het risicoprofiel op te stellen tot zeer wisselende uitkomsten leiden in gelijke situaties.

B

5d.7

De kandidaat kan zelfstandig motiveren en vastleggen welk risicoprofiel van toepassing is, gelet op de beperkte betrouwbaarheid van de in de praktijk gebruikte instrumenten.

Ti

8. Eindterm 5e komt te luiden:

Eindterm 5e: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument en, indien van toepassing, door te verwijzen naar een ander type adviseur en die financiële instrumenten te selecteren die passend zijn binnen hun competenties.

9. In de eindtermen 6a tot en met 6f, 6h, 6i en 6k tot en met 6m wordt telkens “transacties van financiële instrumenten” vervangen door: transacties in financiële instrumenten.

10. Toetsterm 6f.8 komt te luiden:

6f.8

De kandidaat kan van een slecht gediversifieerde portefeuille motiveren waarom deze slecht gespreid is.

Ti

11. Eindterm 6g komt te luiden:

Eindterm 6g: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen als onderdeel van modelportefeuilles.

12. Eindterm 6j komt te luiden:

Eindterm 6j: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille die de aanbieder van de beleggingsinstellingen bij deze producten geeft, aan de consument uit te leggen en de actuele ontwikkelingen op de financiële markten te duiden voor de consument in relatie tot het daarbij horende risicoprofiel en de asset allocatie.

13. Na toetsterm 6m.1 wordt een eindterm met bijbehorende toetstermen ingevoegd, luidende:

Eindterm 6n: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, integriteitsdilemma’s tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren, af te wegen en deze afwegingen te verantwoorden.

6n.1

De kandidaat kan onderscheid maken in de vormen van integriteit: persoonlijk, organisatorisch, relationeel.

B

6n.2

De kandidaat kan dilemma’s onderscheiden tussen klantbelang en bedrijfsbelang.

B

6n.3

De kandidaat kan in concrete situaties klantbelangen analyseren en uitleggen.

B

6n.4

De kandidaat kan in concrete situaties bedrijfsbelangen analyseren en uitleggen.

B

6n.5

De kandidaat kan zijn handelen verantwoorden en afwegingen motiveren in concrete situaties waarbij bedrijfsbelang en klantenbelang conflicteren.

Ti

14. Eindterm 7c komt te luiden:

Eindterm 7c: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten tijdens mutatiemomenten of door verstrekte informatie van de consument, te signaleren of een wijziging in de persoonlijke financiële situatie een wijziging betekent in het risicoprofiel van de consument, waardoor de strategische asset allocatie bijgesteld zou kunnen worden en andere passende financiële instrumenten kunnen worden geselecteerd.

15. Toetsterm 7c.3 komt te luiden:

7c.3

De kandidaat kan beargumenteren wat de consequentie is van een verandering in het risicoprofiel.

Ti

16. Eindterm 7d komt te luiden:

Eindterm 7d: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten de onder c bedoelde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.

C

Bijlage 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Toetsterm 3a.1 komt te luiden:

3a.1

De kandidaat kan de reikwijdte en regelgeving van de Wft en de uitwerking daarvan in het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen alsmede de gedragscode van de Nederlandse Vereniging van Banken en de gedragscode van de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland uitleggen.

B

2. Na toetsterm 3a.3 wordt een toetsterm ingevoegd, luidende:

3a.4

De kandidaat kan de Richtlijn 2008/48/EG (richtlijn consumentenkrediet) op hoofdlijnen en de eisen die zij stelt op het gebied van adverteren, pre-contractuele en contractuele informatie uitleggen.

B

D

Bijlage 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel f. Gezondheidszorg en zorg worden na toetsterm 3a.6.14 twee toetstermen ingevoegd, luidende:

3a.6.15

De kandidaat kan beoordelen welke gevolgen het niet voldoen aan de verzekeringsplicht van de Zorgverzekeringswet met zich meebrengt.

Tp

3a.6.16

De kandidaat kan beoordelen welke gevolgen het niet voldoen aan de premiebetalingsplicht voor de basisverzekering met zich meebrengt.

Tp

2. Na onderdeel f. Gezondheidszorg en zorg wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. Algemeen

Eindterm 6: De personen beschikken over een grondige kennis van het algemene verzekeringsrecht en zijn in staat om deze kennis toe te passen bij schadeverzekeringen.

6.1

De kandidaat kan beoordelen of een schadeverzekering voldoet aan de definitie van een verzekeringsovereenkomst.

K

6.2

De kandidaat kan beoordelen of een verzekering voldoet aan de definitie van een schadeverzekering of van een sommenverzekering.

B

6.3

De kandidaat kan beoordelen of een schadeverzekering voldoet aan de definitie van een persoonsverzekering.

B

6.4

De kandidaat kan beoordelen welke feiten op grond van de mededelingsplicht meegedeeld moeten worden bij een aanvraag van een schadeverzekering en wat de gevolgen zijn van het niet mededelen van deze feiten.

Ti

6.5

De kandidaat kan beoordelen wat de gevolgen zijn van het niet tijdig betalen van de eerste premie en de vervolgpremie van een schadeverzekering nadat de verzekeringnemer een aanmaning heeft ontvangen.

Tp

6.6

De kandidaat kan beoordelen wat de gevolgen kunnen zijn voor de hoogte van de uitkering op een schadeverzekering als er nog openstaande premies zijn.

Tp

6.7

De kandidaat kan beoordelen wanneer een schadeverzekering opzegbaar is en welke opzegtermijn in een bepaald geval in acht dient te worden genomen.

Tp

6.8

De kandidaat kan beoordelen wat de rechten en de plichten van verzekerde en verzekeraar zijn bij schade.

Tp

6.9

De kandidaat kan beoordelen wat de gevolgen kunnen zijn van het niet tijdig melden van een schade.

Tp

6.10

De kandidaat kan beoordelen wanneer en in hoeverre de verzekeraar maximaal verplicht is de gemaakte bereddingskosten te vergoeden.

K

6.11

De kandidaat kan beoordelen of er dekking is op een schadeverzekering voor een schade door eigen gebrek.

Tp

6.12

De kandidaat kan beoordelen of er dekking is op een schadeverzekering voor een schade door opzet of roekeloosheid.

Tp

6.13

De kandidaat kan beoordelen in welke gevallen bij een schadeverzekering niet in strijd gehandeld wordt met het indemniteitsbeginsel.

B

6.14

De kandidaat kan beoordelen of bij een schadeverzekering sprake is van over- of onderverzekering en op welke wijze een schadevergoeding berekend dient te worden.

Ti

E

Bijlage 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Toetsterm 2a.25 vervalt.

2. Na toetsterm 2a.61 wordt een toetsterm ingevoegd, luidende:

2a.62 De kandidaat kan aan de hand van een berekening duidelijk maken wat een doorwerkbonus of uitstel van de AOW voor financiële consequenties heeft en aangeven welke consequenties het meebetalen aan de AOW heeft op het pensioeninkomen.

3. Na toetsterm 2d.7 wordt een eindterm met bijbehorende toetstermen ingevoegd, luidende:
Eindterm 2e: De personen zijn in staat provisie- en vergoedingsregels uit te leggen aan de consument en de cliëntovereenkomst correct toe te passen.

2e.1

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot afsluit- en continuatieprovisie en deze toepassen.

Tp

2e.2

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot het dienstverleningsdocument en deze toepassen.

Tp

2e.3

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot bonusprovisie en deze toepassen.

Tp

2e.4

De kandidaat kan de regels benoemen en verstrekte informatie toelichten met betrekking tot kostentransparantie.

B

2e.5

De kandidaat kan de regels benoemen met betrekking tot de cliëntovereenkomst en deze toepassen.

Tp

4. In de toetstermen 3f.2, 3f.3 en 3f.6 wordt telkens de zinsnede “de wetten MOT en WID” vervangen door: de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).

5. In de toetstermen 3f.5 en 3f.11 wordt telkens de zinsnede “de Wet MOT” vervangen door: de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).

6. Toetsterm 3f.7 komt te luiden:

3f.7

De kandidaat kan uitleggen wanneer ter voldoening van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) met een zogenaamde afgeleide identificatie kan worden volstaan en wanneer niet.

B

7. Toetsterm 3f.8 komt te luiden:

3f.8

De kandidaat kan uitleggen in welke gevallen de meldingsplicht uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) geldt in verband met levensverzekeringen.

B

8. In toetstermen 3f.9 en 3f.10 wordt de zinsnede “de WID” telkens vervangen door: de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)

9. Na toetsterm 4c.15 wordt een toetsterm ingevoegd, luidende:

4c.16

De kandidaat is in staat de fiscale gevolgen van de belastingplannen in zijn advies te verwerken en aan de klant uit te leggen.

Ti

10. De toetstermen 6a.3 tot en met 6a.6 vervallen.

11. Eindterm 6b komt te luiden:
Eindterm 6b: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen, rekening te houden met de periodieke inkomsten, de financiële lasten, de kennis en ervaring, het huidige en voormalige beroep en het bezit van onroerende zaken.

12. Eindterm 6c komt te luiden:
Eindterm 6c: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten in actieve dialoog met de consument de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen.

13. Na toetsterm 6d.5 worden twee toetstermen ingevoegd, luidende:

6d.6

De kandidaat kan uitleggen dat de gebruikte instrumenten van aanbieders om het risicoprofiel op te stellen tot zeer wisselende uitkomsten kan leiden in gelijke situaties.

B

6d.7

De kandidaat kan zelfstandig motiveren en vastleggen welk risicoprofiel van toepassing is, gelet op de beperkte betrouwbaarheid van de in de praktijk gebruikte instrumenten.

Ti

14. Eindterm 6e komt te luiden:
Eindterm 6e: De personen zijn in staat met betrekking tot financiële instrumenten vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument en, indien van toepassing, door te verwijzen naar een ander type adviseur en die financiële instrumenten te selecteren die passend zijn binnen hun competenties.

15. In de eindtermen 7a tot en met 7f, 7h, 7i en 7k tot en met 7m wordt telkens “transacties van financiële instrumenten” vervangen door: transacties in financiële instrumenten.

16. Toetsterm 8f.8 komt te luiden:

8f.8

De kandidaat kan van een slecht gediversifieerde portefeuille motiveren waarom deze slecht gespreid is.

Ti

17. Eindterm 7g komt te luiden:
Eindterm 7g: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen als onderdeel van modelportefeuilles.

18. Eindterm 7j komt te luiden:
Eindterm 7j: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille die de aanbieder van de beleggingsinstellingen bij deze producten geeft, aan de consument uit te leggen en de actuele ontwikkelingen op de financiële markten te duiden voor de consument in relatie tot het daarbij horende risicoprofiel en de asset allocatie.

19. Na toetsterm 7m.1 wordt een eindterm met bijbehorende toetstermen ingevoegd, luidende:

Eindterm 7n: De personen zijn in staat met betrekking tot de totstandkoming van transacties van financiële instrumenten, integriteitsdilemma’s tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren, af te wegen en deze afwegingen te verantwoorden.

7n.1

De kandidaat kan onderscheid maken in de vormen van integriteit aangeven: persoonlijk, organisatorisch, relationeel.

B

7n.2

De kandidaat kan dilemma’s onderscheiden tussen klantbelang en bedrijfsbelang.

B

7n.3

De kandidaat kan in concrete situaties klantbelangen analyseren en uitleggen.

B

7n.4

De kandidaat kan in concrete situaties bedrijfsbelangen analyseren en uitleggen.

B

7n.5

De kandidaat kan zijn handelen verantwoorden en afwegingen motiveren in concrete situaties waarbij bedrijfsbelang en klantenbelang conflicteren.

Ti

20. Eindterm 8c komt te luiden:
Eindterm 8c: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten tijdens mutatiemomenten of door verstrekte informatie van de consument, te signaleren of een wijziging in de persoonlijke financiële situatie een wijziging betekent in het risicoprofiel van de consument, waardoor de strategische asset allocatie bijgesteld zou kunnen worden en andere passende financiële instrumenten kunnen worden geselecteerd.
21. Toetsterm 8c.3 komt te luiden:

8c.3

De kandidaat kan beargumenteren wat de consequentie is van een verandering in het risicoprofiel.

Ti

22. Eindterm 8d komt te luiden:
Eindterm 8d: De personen zijn in staat met betrekking tot het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten de onder c bedoelde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.

F
Bijlage 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In toetsterm 5a.6 vervalt de zinsnede: de taken van het CWI,.

2. Eindterm 6h komt te luiden:
Eindterm 6h: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, uit te leggen aan de consument waarom het voor een goed beleggingsadvies belangrijk is een risicoprofiel te maken.

3. De toetstermen 6h.3 tot en met 6h.103 vervallen.

4. Voor eindterm 7a worden tweeëntwintig eindtermen met bijbehorende toetstermen ingevoegd, luidende:

Eindterm 6i: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, de voor het risicoprofiel benodigde informatie over de financiële positie, ervaring en doelstellingen van de consument te verzamelen, rekening te houden met de periodieke inkomsten, de financiële lasten, de kennis en ervaring, het huidige en voormalige beroep en het bezit van onroerende zaken.

i.1

De kandidaat kan de eisen die de Wft stelt ten aanzien van het vaststellen van een risicoprofiel benoemen.

K

6i.2

De kandidaat kan inschatten welke valkuilen er zijn bij het in kaart brengen van de financiële positie, kennis, ervaring en beleggingsdoelstelling van de klant.

Ti

6i.3

De kandidaat kan de inventarisatievragen categoriseren in de rubrieken uit de Wft: financiële positie, kennis, ervaring, doelstelling, risicobereidheid.

B

6i.4

De kandidaat kan de rubrieken uit de Wft categoriseren naar inventarisatievraag.

B

6i.5

De kandidaat kan uitleggen welk verschil er is tussen een vermogensdoel met een objectieve dan wel subjectieve prioriteit.

B

Eindterm 6j: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, in actieve dialoog met de consument de risicotolerantie van de consument in kaart te brengen.

6j.1

De kandidaat kan risicotolerantie en risico definiëren.

K

6j.2

De kandidaat kan per vraag uitleggen wat het verband is tussen de vraag en de risicotolerantie van de klant.

Ti

6j.3

De kandidaat kan demonstreren wanneer sprake is van tegenstrijdige antwoorden van de klant op vragen.

Ti

6j.4

De kandidaat kan per antwoord van de klant op een vraag uit de vragenlijst, een additionele vraag stellen die daarmee verband houdt.

Tp

Eindterm 6k: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, op basis van de verzamelde informatie vast te stellen welk risicoprofiel op dit moment past bij de consument en te onderbouwen waarom hij tot dit profiel gekomen is.

6k.1

De kandidaat kan het begrip risicoprofiel en cliëntprofiel definiëren.

K

6k.2

De kandidaat kan uitleggen waarom de klant wordt ingedeeld in een risicoprofiel.

B

6k.3

De kandidaat kan op basis van de gegevens van de klant beoordelen welk risicoprofiel erbij past.

Tp

6k.4

De kandidaat kan van een gekozen risicoprofiel beoordelen welke klant erbij past.

Tp

6k.5

De kandidaat kan per antwoord van de klant aangeven wat het verband is met het risicoprofiel.

B

6k.6

De kandidaat kan uitleggen dat de gebruikte instrumenten van aanbieders om het risicoprofiel op te stellen tot zeer wisselende uitkomsten kan leiden in gelijke situaties.

B

6k.7

De kandidaat kan zelfstandig motiveren en vastleggen welk risicoprofiel van toepassing is, gelet op de beperkte betrouwbaarheid van de in de praktijk gebruikte instrumenten.

Ti

Eindterm 6l: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij combinatie met financiële instrumenten, vast te stellen welke vorm van dienstverlening past bij het profiel en de wensen van de consument en, indien van toepassing, door te verwijzen naar een ander type adviseur en die financiële instrumenten te selecteren die passend zijn binnen hun competenties.

6l.1

De kandidaat kan de verschillende vormen van dienstverlening omschrijven.

K

6l.2

De kandidaat kan de argumenten noemen die gelden wanneer de klant in aanmerking komt voor beleggen of niet.

K

6l.3

De kandidaat kan de argumenten noemen die gelden wanneer een klant moet worden doorverwezen naar een andere vorm van dienstverlening.

K

Eindterm 6m: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, overeenstemming te bereiken met de consument, inclusief ondertekening door de consument, over het risicoprofiel.

6m.1

De kandidaat kan beschrijven wat hij moet doen wanneer de klant zich niet kan vinden in het gekozen risicoprofiel.

K

6m.2

De kandidaat kan de mogelijkheden benoemen voor een klant die een lager dan wel hoger risicoprofiel wil.

K

Eindterm 6n: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, aan de consument uit te kunnen leggen wat wordt bedoeld met risico- en rendementinformatie die wordt gegeven bij de strategische asset allocaties en wat dat voor hem betekent.

6n.1

De kandidaat kan een omschrijving geven van de begrippen ‘verwacht rendement’ en ‘standaarddeviatie’.

K

6n.2

De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen standaarddeviatie en waarschijnlijkheidsinterval van een strategische asset allocatie en in dit verband aangeven wat een normale verdeling is.

B

6n.3

De kandidaat kan aantonen aan de klant wat het verband is tussen standaarddeviatie, waarschijnlijkheidsinterval en risico van een strategische asset allocatie.

Tp

6n.4

De kandidaat kan berekenen wat de kans is op een belegging met een worst case scenario als uitkomst bij een eenmalige belegging.

Tp

6n.5

De kandidaat kan uitleggen wat de kans is op een mogelijke uitkomst van een belegging in enig jaar.

B

6n.6

De kandidaat kan het verband tussen risico en rendement uitleggen.

B

6n.7

De kandidaat kan aantonen dat de risico- en rendementsinformatie van een gekozen strategische asset allocatie past bij het risicoprofiel van de klant.

Tp

6n.8

De kandidaat kan door middel van een berekening laten zien wat de consequentie is van een andere strategische asset allocatie en de consequenties daarvan voor verwacht risico en rendement.

Tp

6n.9

De kandidaat kan het begrip ‘samengesteld rendement’ definiëren.

K

6n.10

De kandidaat kan berekenen wat de verwachte eindwaarde is van het vermogen als wordt belegd volgens de strategische asset allocatie.

Tp

6n.11

De kandidaat kan aan de hand van uitspraken van de klant over beleggen concluderen of de klant de risico’s van beleggen begrijpt.

B

6n.12

De kandidaat kan het verband tussen risico en tijd benoemen.

K

6n.13

De kandidaat kan het risicotolerantiemodel definiëren.

K

6n.14

De kandidaat kan uitleggen wat de minimaal vereiste beleggingshorizon betekent.

B

Eindterm 6o: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te kunnen leggen op welke veronderstellingen de strategische asset allocaties zijn gebaseerd en kanttekeningen te plaatsen bij de gehanteerde risico- en rendementinformatie.

6o.1

De kandidaat kan een strategische asset allocatie definiëren.

K

6o.2

De kandidaat kan uitleggen waarom in het advies gebruik wordt gemaakt van een strategische asset allocatie.

B

6o.3

De kandidaat kan de kenmerken van een strategische asset allocatie definiëren.

K

6o.4

De kandidaat kan de kanttekeningen benoemen bij het gebruik van de normale verdeling.

K

6o.5

De kandidaat kan uitleggen wat de consequenties zijn van de kanttekeningen bij de normale verdeling bij de geadviseerde strategische asset allocatie.

B

6o.6

De kandidaat kan de weging van de categorieën in een strategische asset allocatie uitleggen.

B

Eindterm 6p: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, in overleg met de consument vast te stellen welke strategische asset allocatie die de diverse aanbieders hanteren, past bij het gekozen risicoprofiel.

6p.1

De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische asset allocatie en de verdeling over de verschillende assetcategorieën.

B

6p.2

De kandidaat kan, gegeven een risicoprofiel, het verband aangeven tussen een strategische asset allocatie en de risico-rendementsverhouding.

B

6p.3

De kandidaat kan het begrip modelportefeuille definiëren.

K


Eindterm 6q: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te kunnen leggen waarom de gemaakte keuze een momentopname is en waarom het belangrijk is periodiek deze keuze te heroverwegen.

6q.1

De kandidaat kan uitleggen dat een risicoprofiel kan veranderen.

B

6q.2

De kandidaat kan uitleggen wanneer sprake is van een verandering in het cliëntprofiel.

B

Eindterm 6r:: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen op welke wijze spreiding in de portefeuille kan worden gerealiseerd.

6r.1

De kandidaat kan diversificatie definiëren.

K

6r.2

De kandidaat kan correlatie definiëren.

K

6r.3

De kandidaat kan uitleggen wanneer tussen twee financiële instrumenten sprake kan zijn van voordelen door diversificatie.

B

6r.4

De kandidaat kan illustreren wat het verband is tussen risico en rendement van de verschillende strategische asset allocaties.

Ti

6r.5

De kandidaat kan het verschil uitleggen tussen marktrisico en specifiek risico.

B

6r.6

De kandidaat kan uitleggen hoe spreiding wordt bereikt in een portefeuille.

B

6r.7

De kandidaat kan uit een lijst portefeuilles een onderscheid maken tussen goed en slecht gediversifieerde portefeuilles.

B

6r.8

De kandidaat kan van een slecht gediversifieerde portefeuille motiveren waarom deze slecht gespreid is.

Tp


Eindterm 6s
: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de voor- en nadelen te beschrijven van een belegging in beleggingsinstellingen als onderdeel van de modelportefeuille.

6s.1

De kandidaat kan de voor- en nadelen van collectief beleggen benoemen.

K

6s.2

De kandidaat kan de kosten van collectief beleggen benoemen.

K

6s.3

De kandidaat kan de verschillende kosten van beleggen definiëren.

K

6s.4

De kandidaat kan uitleggen wat het verschil is tussen direct en indirect rendement van een beleggingsinstelling.

B


Eindterm 6t: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen wat de meest voorkomende vormen van beleggingsbeleid van beleggingsinstellingen inhouden en wat de kenmerken en de risico’s van deze vormen zijn.

6t.1

De kandidaat kan de vormen van specialisatie bij beleggingsinstellingen benoemen.

K

6t.2

De kandidaat kan uitleggen welke verschillen er zijn tussen de verschillende vormen.

B

6t.3

De kandidaat kan een aantal special products beschrijven.

K

6t.4

De kandidaat kan aangeven wat het verschil is tussen een open end en een closed end fonds en aangeven wat het gevolg is van het verschil.

K

6t.5

De kandidaat kan op basis van een financiële bijsluiter aantonen welke kenmerken een beleggingsinstelling heeft.

Tp


Eindterm 6u: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, uit te leggen in welke objecten of financiële instrumenten beleggingsinstellingen beleggen, en wat de kenmerken en risico’s zijn van deze producten.

6u.1

De kandidaat kan de beleggingscategorieën van een strategische asset allocatie benoemen.

K

6u.2

De kandidaat kan de verschillende beleggingscategorieën omschrijven.

K

6u.3

De kandidaat kan benoemen welke vormen van financiële waarden onderdeel uitmaken van de beleggingscategorieën.

K

6u.4

De kandidaat kan de kenmerken van de beleggingscategorieën benoemen.

K

6u.5

De kandidaat kan uitleggen wat het verband is tussen de beleggingscategorieën waarin wordt belegd en het profiel van de klant.

B

6u.6

De kandidaat kan de kenmerken van fondsen met een hefboom uitleggen.

B

6u.7

De kandidaat kan uitleggen wat het verschil in risico is tussen aandelen, obligaties, vastgoed en liquiditeiten.

B


Eindterm 6v: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de informatie over de invloed van de economische omgeving op de beleggingsportefeuille, die de beleggingsinstellingen bij deze producten geven, aan de consument uit te leggen en de actuele ontwikkelingen op de financiële markten te duiden voor de consument in relatie tot het daarbij horende risicoprofiel en asset allocatie.

6v.1

De kandidaat kan het begrip ‘economische groei’ omschrijven alsmede de factoren die met dit begrip samenhangen.

K

6v.2

De kandidaat kan het begrip ‘inflatie’ omschrijven alsmede de factoren die met dit begrip samenhangen.

K

6v.3

De kandidaat kan het begrip ‘rente’, korte en lange termijn, omschrijven alsmede de factoren die met dit begrip samenhangen.

K

6v.4

De kandidaat kan het begrip ‘valutakoers’ omschrijven alsmede de factoren die met dit begrip samenhangen.

K

6v.5

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘economische groei’

B

6v.6

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘inflatie’.

B

6v.7

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘rente’, korte en lange termijn.

B

6v.8

De kandidaat kan uitleggen wat de gevolgen zijn voor de verschillende beleggingscategorieën van ontwikkelingen in de ‘valutakoers’.

B

6v.9

De kandidaat kan uitleggen hoe beleggers reageren op verwachte cijfers en op feitelijke cijfers over de macro-economie.

B


Eindterm 6w: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, een concreet advies te geven over welke modelportefeuille, al dan niet in combinatie met andere financiële producten, het beste aansluit bij het risicoprofiel en de wensen van de consument.

6w.1

De kandidaat kan een modelportefeuille categoriseren in een risicoprofiel.

B

6w.2

De kandidaat kan concluderen of een beleggingsfonds past bij een gegeven risicoprofiel.

B


Eindterm 6x: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, de kenmerken en risico’s van financiële producten uit te leggen, waaronder, doch niet uitsluitend, het risico dat de consument tijdens of aan het einde van de looptijd een bijstorting moet doen of een restschuld overhoudt.

6x.1

De kandidaat kan de klant uitleggen wat de consequenties zijn van het niet behalen van het doelvermogen van de belegging.

B

6x.2

De kandidaat kan de klant uitleggen dat beleggen het risico met zich brengt dat het einddoel niet gehaald wordt.

B


Eindterm 6y: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, financiële producten met elkaar te vergelijken en te bepalen of deze producten geschikt zijn voor een specifieke consument.

6y.1

De kandidaat kan concluderen of een financieel product met beleggingscomponent past bij de klant.

B


Eindterm 6z: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij de totstandkoming van transacties in financiële instrumenten, integriteitsdilemma’s tussen bedrijfsbelang en klantbelang te analyseren, af te wegen en deze afwegingen te verantwoorden.

6z.1

De kandidaat kan vormen van integriteit aangeven: persoonlijk, organisatorisch, relationeel.

B

6z.2

De kandidaat kan dilemma’s onderscheiden tussen klantbelang en bedrijfsbelang.

B

6z.3

De kandidaat kan in concrete situaties klantbelangen analyseren en uitleggen

B

6z.4

De kandidaat kan in concrete situaties bedrijfsbelangen analyseren en uitleggen

B

6z.5

De kandidaat kan zijn handelen verantwoorden en afwegingen motiveren in concrete situaties waarbij bedrijfsbelang en klantenbelang conflicteren.

Ti


Eindterm 6aa: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, alle vereiste gegevens op de juiste manier vast te leggen in het klantdossier zodat ten minste aan de regels van de externe toezichthouder is voldaan.

6aa.1

De kandidaat kan de eisen benoemen die de toezichthouder stelt aan de minimum hoeveelheid informatie die wordt vastgelegd.

K

6aa.2

De kandidaat kan van elk van deze eisen uitleggen wat eronder wordt verstaan.

B

6aa.3

De kandidaat kan beoordelen of de klant voldoende informatie heeft gegeven om vast te leggen in het klantdossier.

Ti

6aa.4

De kandidaat kan in verschillende situaties aangeven wanneer een actieve waarschuwing aan de orde is.

Tp


Eindterm 6bb: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, vast te stellen of bijsturen van de portefeuille nodig is, gegeven het eerder vastgestelde risicoprofiel.

6bb.1

De kandidaat kan aantonen wanneer sprake is van afwijking van de samenstelling van de portefeuille ten opzichte van de gewenste portefeuille en welke actie hij moet ondernemen.

K

6bb.2

De kandidaat kan scheefgroei in en rebalancing/herschikken van een portefeuille definiëren.

B

6bb.3

De kandidaat kan uitleggen waarom er bij scheefgroei rebalanced moet worden.

Tp


Eindterm 6cc: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, tijdens mutatiemomenten of door verstrekte informatie van de consument, te signaleren of een wijziging in de persoonlijke financiële situatie een wijziging betekent in het risicoprofiel van de consument, waardoor de strategische asset allocatie bijgesteld zou kunnen worden en andere passende financiële instrumenten kunnen worden geselecteerd.

6cc.1

De kandidaat kan beoordelen of er wijzigingen zijn in het profiel van de klant.

K

6cc.2

De kandidaat kan aanwijzen welke zaken in het profiel kunnen veranderen.

B

6cc.3

De kandidaat kan uitleggen wat de consequentie is van een verandering in het risicoprofiel.

Ti

6cc.4

De kandidaat kan op basis van uitspraken van de klant inschatten of er wijzigingen zijn in het cliëntprofiel.

K

6cc.5

De kandidaat kan de situaties benoemen waarin hij zijn klant moet vragen naar de veranderingen die van invloed zijn op het profiel.

K


Eindterm 6dd: De personen beschikken met betrekking tot levensverzekeringen over de kennis om, bij het beheer en de mutatie van de overeenkomst inzake financiële instrumenten, de onder cc bedoelde wijzigingen te vertalen in een concreet advies over aanpassing van de strategische asset allocatie.

6dd.1

De kandidaat kan aantonen wat het effect is van een wijziging in het profiel van de klant op het risicoprofiel van de klant.

Tp

6dd.2

De kandidaat kan uitleggen wat de klant moet doen wanneer sprake is van een wijziging in zijn financiële situatie.

B

6dd.3

De kandidaat is in staat provisie- en vergoedingsregels uit te leggen aan de consument en is in staat de cliëntovereenkomst correct toe te passen.

Ti


5. Na toetsterm 8b.3 wordt een toetsterm ingevoegd, luidende:

8b.4

De kandidaat kan omschrijven onder welke voorwaarden een digitale polis kan worden afgegeven.

K

6. Na toetsterm 8c.30 wordt een toetsterm ingevoegd, luidende:

8c.31

De kandidaat kan specifieke schaderegelingsaspecten van de Zorg/Inkomen producten benoemen.

K

7. Na toetsterm 8f.28 wordt een toetsterm ingevoegd, luidende:

8f.29

De kandidaat kan de uitvoering van de Gedragscode geïnformeerde verlenging en contractstermijnen particuliere schadeverzekeringen toepassen.

Tp

8. Toetstermen 9a.7 en 9a.8 vervallen.

G
Bijlage 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de Basismodule wordt in het inhoudscluster Wet- en regelgeving in de derde kolom “1p5” vervangen door: 15.

2. In de module Hypothecair krediet, onderdeel Algemeen wordt in het inhoudscluster Advies in de tweede kolom tussen 2b.2 en 3c.1 ingevoegd: 2e.1 t/m 2e.5.

3. In de module Hypothecair krediet, onderdeel Algemeen wordt in het inhoudscluster Aanvraag en verstrekking in de tweede kolom “3u.2” vervangen door: 3u.3.

4. De module Hypothecair krediet, onderdeel Beleggen komt te luiden:

Beleggen

Inhoudscluster

Toetstermen
behorend tot
inhoudscluster

Aandeel
inhoudscluster
in examen als
percentage

Taxonomiecode

Aandeel van
taxonomiecode
per
inhoudscluster
in percentage

Inventarisatie

5a.1 t/m 5c.4,
5e.1 t/m 5e.3,
6m.1, 6n.1 t/m
6n.5, 7a.1 t/m
7a.4

25

K
B
Tp
Ti

30
20
5
45

Opstellen risicoprofiel

5d.1 t/m 5d.7,
6a.1, 6a.2

20

K
B
Tp
Ti

20
20
20
40

Assetallocatie

6b.1 t/m 6d.3

15

K
B
Tp
Ti

10
20
30
40

Portefeuille-
invulling

6f.1 t/m 6k.2

30

K
B
Tp
Ti

15
15
35
35

Bijsturen

6e.1, 6e.2, 6l.1,
6l.2, 7b.1 t/m
7d.3

10

K
B
Tp
Ti

10
10
40
40


5. In de module Consumptief krediet wordt in het inhoudscluster Advies “3a.3” vervangen door: 3a.4.

6. In de module Schade, onderdeel Particulieren vervalt in het inhoudscluster Bezit in de eerste kolom: 2b.1.5 t/m 2c.1.3.

7. In de module Schade, onderdeel Particulieren wordt in het inhoudscluster Bezit in de tweede kolom “35” vervangen door: 25.

8. In de module Schade, onderdeel Particulieren vervalt in het inhoudscluster Verkeer in de tweede kolom: 3c.2.2.

9. In de module Schade, onderdeel Particulieren wordt in het inhoudscluster Aansprakelijkheid en rechtsbijstand de tweede kolom vervangen door: 2a.4.2, 2a.4.4, 2a.4.6, 2a.4.8, 2a.4.9, 2a.4.11, 2a.4.13, 2a.4.15, 2a.4.17, 2a.4.19, 2a.4.20, 2a.4.22, 2b.4.2, 2c.4.2, 2c.4.4, 2d.4.2, 2e.4.2, 3a.4.1, 3a.4.2, 3a.4.4, 3a.4.6, 3a.4.8, 3a.4.10, 3a.4.12, 3a.4.14, 3a.4.16 tot en met 3a.4.18, 3a.4.19, 3a.4.20, 3b.4.2, 3b.4.4, 3b.4.5, 3b.4.7, 3c.4.2, 3c.4.4, 3d.4.2, 3e.4.2, 4a.4.2, 4a.4.4, 4a.4.6, 4a.4.7, 4b.4.2, 4c.4.2, 4c.4.4, 4c.4.6, 4d.4.2, 4d.4.4, 5a.4.2, 5a.4.4, 5a.4.7, 5a.4.8, 5a.4.11, 5a.4.13, 5a.4.15, 5a.4.17, 5a.4.19, 5a.4.21, 5a.4.23, 5b.4.2, 5b.4.4, 5c.4.2, 5d.4.2, 5d.4.4, 5d.4.6, 5e.4.2, 5e.4.4, 5f.4.2, 5g.4.2.

10. In de module Schade, onderdeel Particulieren wordt in het inhoudscluster Inkomen en Arbeidsongeschiktheid de tweede kolom vervangen door: 2a.5.2, 2a.5.4, 2a.5.6, 2a.5.8, 2a.5.9, 2a.5,11 tot en met 2a.5.13, 2a.5.16, 2a.5.18, 2a.5.20, 2a.5.22, 2a.5.23, 2a.5.25, 2b.5.2, 2c.5.2, 2c.5.4, 2c.5.5, 2d.5.2, 2e.5.2, 3a.5.2, 3a.5.4, 3a.5.6, 3a.5.8, 3a.5.10, 3a.5.12, 3a.5.14, 3a.5.16, 3a.5.17, 3a.5.18, 3a.5.20, 3a.5.21, 3a.5.22, 3a.5.23, 3.a.5.24, 3a.5.25, 3a.5.26, 3a.5.27, 3a.5.28, 3a.5.29, 3a.5.30, 3b.5.2, 3b.5.3, 3b.5.5, 3b.5.6, 3c.5.2, 3c.5.4, 3d.5.2, 3e.5.2, 4a.5.2, 4a.5.4, 4a.5.5, 4a.5.7, 4a.5.8, 4b.5.2, 4c.5.2, 4c.5.4, 4c.5.5, 4c.5.7, 4d.5.2, 4d.5.4, 5a.5.2, 5a.5.4, 5a.5.6, 5a.5.8, 5a.5.10, 5a.5.12, 5a.5.14, 5a.5.16, 5a.5.18, 5a.5.20, 5b.5.2, 5b.5.4, 5c.5.2, 5d.5.2, 5d.5.4, 5d.5.6, 5d.5.8, 5d.5.9, 5d.5.10, 5e.5.2, 5e.5.4, 5f.5.2, 5g.5.2.

11. In de module Schade, onderdeel Particulieren wordt in het inhoudscluster Inkomen en Arbeidsongeschiktheid in de derde kolom “15” vervangen door: 20.

12. In de module Schade, onderdeel Particulieren wordt na het inhoudscluster Gezondheid en zorg een rij toegevoegd, luidende:

Algemeen

6.1 tot en met 6.14

5

K
B
Tp

Ti

15
15
40

30


13. In de module Schade, onderdeel Bedrijven wordt in het inhoudscluster Bezit in de derde kolom “35” vervangen door: 30.

14. In de module Schade, onderdeel Bedrijven wordt in het inhoudscluster Transport in de tweede kolom ‘3a.3.19 t/m ,3a.3.27’ vervangen door: 3a.3.19 tot en met 3a.3.27.

15. In de module Schade, onderdeel Bedrijven wordt in het inhoudscluster Inkomen en arbeidsongeschiktheid in de tweede kolom “2a.5.13” vervangen door: 2a.5.14.

16. In de module Schade, onderdeel Bedrijven wordt na het inhoudscluster Gezondheid en zorg een rij toegevoegd, luidende:

Algemeen

6.1 tot en met 6.14

5

K
B
Tp
Ti

15
15
40
30


17. In de module Leven, onderdeel Algemeen wordt in het inhoudscluster Inkomstenbelasting en kapitaalverzekering in de tweede kolom tussen “4c.12” en “4d.16” ingevoegd: 4c.16.

18. In de module Leven, onderdeel Algemeen wordt in het inhoudscluster Pensioenvoorzieningen “3cc.7” vervangen door: 3c.7.

19. In de module Leven, onderdeel Algemeen wordt in het inhoudscluster Overige inkomensvoorzieningen in de tweede kolom “2b.44” vervangen door: 2b.41.

20. In de module Leven, onderdeel Algemeen wordt in het inhoudscluster De IB-ondernemer “2a.61” vervangen door: 2a.62.

21. De module Leven, onderdeel Beleggen komt te luiden:

Beleggen

Inhoudscluster

Toetstermen
behorend tot
inhoudscluster

Aandeel
inhoudscluster
in examen als
percentage

Taxonomiecode

Aandeel van

taxonomiecode
per
inhoudscluster
in percentage

Inventarisatie

6a.1 t/m 6c.4,
6e.1 t/m 6e.3,
7m.1, 7n.1 t/m
7n.5 8a.1 t/m
8a.4

25

K
B
Tp
Ti

30
20
5
45

Opstellen
risicoprofiel

6d.1 t/m 6d.7,
7a.1, 7a.2

20

K
B
Tp
Ti

20
20
20
40

Assetallocatie

7b.1 t/m 7d.3

15

K
B
Tp
Ti

10
20
30
40

Portefeuille-
invulling

7f.1 t/m 7k.2

30

K
B
Tp
Ti

15
15
35
35

Bijsturen

7e.1, 7e.2,
7l.1,76l.2, 8b.1
t/m 8d.3

10

K
B
Tp
Ti

10
10
40
40

22. In de module Volmacht vervalt in het onderdeel Levensverzekeringen in het inhoudscluster Levensverzekeringen Algemeen in de eerste kolom het woord: Levensverzekeringen.

23. In de module Volmacht komt het onderdeel dat volgt op het onderdeel Levensverzekeringen en dat bestaat uit de inhoudsclusters Inventarisatie tot en met Bijsturen te luiden:

Beleggen

Inhoudscluster

Toetstermen

behorend
tot inhoudscluster

Aandeel
inhoudscluster
in examen als
percentage

Taxonomiecode

Aandeel van
taxonomiecode
per
inhoudscluster
in percentage

Inventarisatie

6h.1 t/m 6j.4, 6l.1
t/m 6l.3, 6y.1,
6aa.1.1 t/m 6aa.4

25

K
B
Tp
Ti

30
20
5
45

Opstellen
risicoprofiel

6k.1 t/m 6k.7 6m.1,
6m.2

20

K
B
Tp
Ti

20
20
20
40

Assetallocatie

6n.1 t/m 6n.3

15

K
B
Tp
Ti

10
20
30
40

Portefeuille-
invulling

6r.1 t/m 6w.2

30

K
B
Tp
Ti

15
15
35
35

Bijsturen

6q.1, 6q.2, 6x.1,
6x.2, 6bb.1 t/m
6dd.3

10

K
B
Tp
Ti

10
10
40
40

ARTIKEL IV

De Vrijstellingsregeling Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b vervalt “of”.
2. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
d. die een startersfonds is als bedoeld in artikel 4.1 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen;

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel i, komt te luiden:
i. adviseurs voor zover zij tevens optreden als bemiddelaar ten aanzien van het aanbevolen financiële product en zij als bemiddelaar zijn vrijgesteld ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onderdeel g; en.
2. In het derde lid wordt de zinsnede “in alle reclame-uitingen” vervangen door: in reclame-uitingen.

C

Artikel 29, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel a vervalt “en”.
2. Aan het slot van onderdeel b wordt de punt vervangen door “; en”.
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. door een bank ingevolge artikel 4:87, derde lid, van de wet opgerichte bewaarinstellingen of beleggersgiro’s die rekeningen in financiële instrumenten beheren waarmee transacties in financiële instrumenten kunnen worden bewerkstelligd ten behoeve van klanten van die bank.

D

In de aanhef van artikel 33, eerste lid, wordt de zinsnede “degenen die werkzaamheden als bedoeld in dat lid” vervangen door: degenen die werkzaamheden verrichten als bedoeld in dat lid.

E

Artikel 43, zevende lid, vervalt.

F

Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede “waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding, berekend over een periode van twaalf maanden” vervangen door: waarbij de totale tegenwaarde van de aanbieding binnen de Europese Economische Ruimte, berekend per categorie en over een periode van twaalf maanden.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt de totale tegenwaarde van de aanbiedingen van in een groep verbonden groepsmaatschappijen opgeteld.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Het tweede lid is slechts van toepassing voor zover de aanbieders in reclame-uitingen en documenten waarin de aanbieding of de toelating in het vooruitzicht wordt gesteld, vermelden dat ingevolge de wet geen verplichting bestaat tot het algemeen verkrijgbaar stellen van een prospectus dat is goedgekeurd door de Autoriteit Financiële Markten ter zake van de aanbieding of toelating en dat op de aanbieding of toelating geen toezicht wordt uitgeoefend door de Autoriteit Financiële Markten.

ARTIKEL V

Op het aanbieden van effecten aan het publiek en het toelaten van effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt blijft artikel 53, tweede lid, van de Vrijstellingsregeling Wft van toepassing zoals dat artikel luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, voor zover het effecten betreft die deel uitmaken van een aanbieding die is aangevangen voor dat tijdstip.

ARTIKEL VI

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2010, met uitzondering van artikel IV, onderdeel F, en artikel V, die in werking treden met ingang van het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 25 augustus 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2010) (Kamerstukken II 2008/09, 32 036), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt.

Artikel VII

Deze regeling wordt aangehaald als: Wijzigingsregeling financiële markten 2010.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,
Wouter Bos

Toelichting

Artikel I. Wijziging van de Uitvoeringsregeling Wft

(Onderdeel A)
Eerste lid
Met artikel I, onderdelen W en X, van de Wet implementatie richtlijn markten voor financiële instrumenten (Wet MiFID) zijn in de artikelen 2:13 en 2:22 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) de derde leden vervallen. Met de Reparatiewet Wft (artikel I, onderdelen TT1 en WW1) zijn van de artikelen 2:32 en 2:42 Wft de derde leden vervallen.

Met artikel I, onderdelen T en V, van de Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met de uitvoering van Richtlijn nr. 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van Richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG (PbEU L 323) (Stb. 333) zijn de ontheffingsbevoegdheden van de artikelen 2:26b, vijfde lid, en 2:26e, derde lid, respectievelijk 2:54b, vierde lid en 2:54e, derde lid, ingevoegd in de Wft.

Met artikel I, onderdeel FF, van de Wet MiFID is het vierde lid van artikel 2:99 Wft vernummerd tot zesde lid.

Verzuimd is echter de desbetreffende wijzigingen dan wel invoegingen van artikelen door te voeren in de Uitvoeringsregeling.

Tweede lid
Een ontheffing als bedoeld in artikel 3:7, vierde lid, van de Wft betreft een ontheffing van een verbodsbepaling. Er is derhalve sprake van een zogenaamde zware ontheffing die thuis hoort in de opsomming in artikel 1:105, eerste lid, onderdeel c, Wft en daarin ook is opgenomen.

Met artikel I, onderdeel TTTT, van de Reparatiewet Wft is in artikel 3:57 Wft de ontheffingsbevoegdheid verplaatst van het zesde lid naar het zevende lid. Met artikel I, onderdeel GGG, van de Wet MiFID is het zesde lid van artikel 4:20 Wft vernummerd tot zevende lid. Met artikel I, onderdeel AI, van de Wet van 15 oktober 2009 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet inzake geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend betalingsverkeer ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319) (Stb.[436]) is het tweede lid van artikel 4:22 Wft vernummerd tot derde lid.

Met artikel I, onderdeel QQ, van de Wet van 3 juli 2008 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht in verband met de uitvoering van Richtlijn nr. 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van Richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG (PbEU L 323) (Stb. 333) is artikel 3:68a in de Wft ingevoegd met een ontheffingsbevoegdheid.

Met artikel I, onderdeel ZZZZZ, van de Reparatiewet Wft is aan artikel 4:47 Wft een vijfde lid met ontheffingsbevoegdheid toegevoegd, dat met artikel I, onderdeel QQ, van de Wijzigingswet financiële markten 2010 is vernummerd tot zesde lid. Door artikel I, onderdeel AAAAAA, van de Reparatiewet Wft is aan artikel 4:48 Wft een derde lid toegevoegd met ontheffingsbevoegdheid. De artikelen 4:89a, 4:90d en 4:100a zijn aan de Wft toegevoegd door de Wet MiFID, artikel I, onderdelen TTT, VVV respectievelijk AAAA.

Verzuimd is echter de desbetreffende wijzigingen dan wel toevoegingen van artikelen door te voeren in de Uitvoeringsregeling Wft.
De wijziging betreffende de vervanging van “4:76, vijfde lid, 4:75, vijfde lid” door “4:76, vijfde lid, 4:77, vijfde lid” betreft het herstel van een miszetting.

Derde lid
Met artikel I, onderdeel YYYYY, van de Reparatiewet Wft is aan artikel 4:46a Wft een tweede lid toegevoegd met een ontheffingsbevoegdheid. Het oorspronkelijke artikel 10, zesde lid, is vervallen, omdat tegelijk met de inwerkingtreding van de Wft, de Wet implementatie kapitaalakkoord Bazel 2 (Wet Bazel 2) in werking is getreden, waarbij artikel 3:278 Wft opnieuw werd geformuleerd (artikel I, onderdeel Z, Wet Bazel 2), evenwel zonder de ontheffingsmogelijkheid.

Vierde en vijfde lid
Met artikel I, onderdeel XXX, van de Wet MiFID zijn de artikelen 4:91c en 4:91e aan de Wft toegevoegd met een ontheffingsbevoegdheid. Het oorspronkelijke artikel 10, tiende lid, is vervallen. Op 1 januari 2007 is namelijk de Wft, met uitzondering van hoofdstuk 5.5 (artikelen 5:70 tot en met 5:72) in werking getreden. Met de wet van 24 mei 2007 tot uitvoering van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (Stb. 2007, 202) is hoofdstuk 5.5 opnieuw vastgesteld en per 28 oktober 2007 in werking getreden (Stb. 2007, 390). Artikel 5:71 Wft kent thans geen ontheffingsbevoegdheid meer.

Verzuimd is echter de desbetreffende wijzigingen dan wel toevoegingen van artikelen te voeren in de Uitvoeringsregeling.

(Onderdeel B)
Met artikel I, onderdeel BBBB, van de Wet MiFID is hoofdstuk 5.2 (de artikelen 5:26 tot en met 5:32m) van de Wft opnieuw vastgesteld. Het oorspronkelijke artikel 5:26, vierde lid, Wft is komen te vervallen, waardoor hoofdstuk 8 van de Uitvoeringsregeling Wft diende te vervallen.

Artikel II. Wijziging van de Uitvoeringsregeling WWft

In het derde lid van de Uitvoeringsregeling WWft werd abusievelijk verwezen naar het vierde lid van artikel 11 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, dit moet het derde lid zijn. In het vierde lid wordt verwezen naar het vierde lid, dit moet zijn het derde lid van deze regeling.

Artikel III. Wijziging van de Regeling vaststelling toetstermen examens financiële dienstverlening Wft

Klantmedewerkers en feitelijk leidinggevenden van financiële dienstverleners moeten voldoen aan een bepaald kennis- en vaardighedenniveau. Dit niveau is vastgelegd in eindtermen in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo). Deze eindtermen worden in de Regeling vaststelling toetstermen examens financiële dienstverlening Wft nader uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen geven inhoud aan het begrip vakbekwaamheid en omschrijven de verschillende onderwerpen waarover deze personen kennis moeten hebben. Deze kennis en vaardigheden kunnen in ieder geval worden aangetoond door middel van het bezit van een geldig diploma. De onderhavige wijzigingen in de eind- en toetstermen vloeien voort uit adviezen van het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD). Zij betreffen met name de toevoeging (en het vervallen) van een aantal eindtermen en bijbehorende toetstermen waaraan voldaan moet worden om in aanmerking tot komen voor de Volmacht Leven. De toegevoegde deskundigheidseisen in dit kader zien hoofdzakelijk op risicoprofielen en beleggingen. De wijzigingen in de overige modules (Hypothecair Krediet, Schadeverzekeringen en Levensverzekeringen ) behelzen beperkte aanpassingen die de deskundigheidseisen actueel houden. Het BGfo is met ingang van 1 januari 2010 overeenkomstig gewijzigd door het Wijzigingsbesluit financiële markten 2010.

Artikel IV. Wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft

(Onderdeel A)
De wijzigingen in artikel 4, eerste lid, zijn technisch van aard. De Regeling seed capital technostarters is ingetrokken en vervangen door de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen.

(Onderdeel B)
In onderdeel i van het eerste lid is gekozen voor een andere formulering, die aansluit bij de formulering van onderdeel d in hetzelfde artikellid. Met de wijziging is slechts een verduidelijking beoogd, geen materiële wijziging.
Met de wijziging in het derde lid is de daarin gebruikte terminologie gelijkgetrokken met die van de wet.

(Onderdeel C)
In artikel 29, eerste lid, onderdeel a, is een vrijstelling opgenomen voor beleggersgiro’s voor het verbod van het gebruik van het woord bank zoals vervat in artikel 3:7, eerste lid, Wft. De gedachte hierachter is, zo blijkt ook uit de toelichting bij artikel 28 van de Vrijstellingsregeling Wft, dat partijen door middel waarvan een bank deelnemingsrechten aanbiedt in door de bank opgerichte beleggingsinstellingen, gebruik moeten kunnen maken van de bij het publiek bekende naam van de gelieerde bank. Voor het (beleggende) publiek mag namelijk duidelijk zijn, dat het bewaarbedrijf gelieerd is aan de desbetreffende bank.

Qua opzet en functie vervullen beleggersgiro’s eenzelfde rol als bewaarinstellingen gelieerd aan banken. In artikel 6:17 van de Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Nrgfo) worden de vereisten voor beleggersgiro’s omschreven en in artikel 6:18 Nrgfo worden gelijkluidende vereisten gesteld aan bewaarinstellingen gelieerd aan banken. Beide regelingen zijn nadere uitwerkingen van artikel 4:87, derde lid, van de Wft, dat erop is gericht om vermogensscheiding te bewerkstelligen tussen de vermogensbestanddelen van de (bank)beleggingsonderneming en de vermogensbestanddelen van hun cliënten. Het ligt dan ook in de rede om bewaarinstellingen gelieerd aan banken evenals beleggersgiro’s vrij te stellen van het verbod van artikel 3:7, eerste lid van de Wft.
In het nieuwe onderdeel c is eveneens de vrijstelling van beleggersgiro’s geregeld die opgericht zijn door banken. Strikt genomen worden in onderdeel a, van het eerste lid, slechts die beleggersgiro’s vrijgesteld die rekeningen beheren van op grond van artikel 28 vrijgestelde beleggingsinstellingen. Strikte lezing zou dus betekenen dat beleggersgiro’s die direct opgericht zijn door banken niet vrijgesteld zijn op grond van artikel 29. Om dit probleem te verhelpen is in onderdeel c ook de vrijstelling van deze categorie beleggersgiro’s expliciet opgenomen.

(Onderdeel D)
Met deze wijziging wordt het woord “verrichten” toegevoegd, dat ten onrechte niet was opgenomen in de tekst van artikel 33, eerste lid.

(Onderdeel E)
Artikel 43, zevende lid, hield in dat het eerste lid slechts van toepassing was voor zover de aanbieder in reclame-uitingen en documenten waarin een aanbod van het beleggingsobject in het vooruitzicht wordt gesteld, diende te vermelden dat hij voor de desbetreffende aanbieding niet onder toezicht stond van de AFM. Deze voorwaarde was echter overbodig. In het eerste lid van artikel 43 wordt verwezen naar artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a. Aan de toepassing van dat artikelonderdeel is reeds in artikel 2, tweede lid, de voorwaarde gesteld dat vermeld wordt dat de aanbieder voor de desbetreffende aanbieding niet vergunningplichtig is en niet onder toezicht staat. Nu voor de vrijstelling van het gedragstoezicht wordt uitgegaan van dezelfde gevallen als voor de vrijstelling van de vergunningplicht, en bij de voorwaarde voor vrijstelling van de vergunningplicht (in artikel 2, tweede lid) reeds is opgenomen dat de aanbieder vermeldt dat hij niet onder toezicht staat van de AFM, is het niet nodig om die voorwaarde in artikel 43, zevende lid te herhalen. Met deze vormgeving wordt aangesloten bij de vormgeving van de vrijstelling van de vergunningplicht c.q. van het doorlopend toezicht voor het aanbieden van deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen (in artikel 34, eerste lid).

(Onderdeel F)
Artikel 53, tweede lid is op enkele punten aangepast. Ten eerste wordt verduidelijkt dat met de berekening van de totale tegenwaarde van de aanbieding niet alleen de totale tegenwaarde in Nederland, maar de totale tegenwaarde binnen de Europese Economische
Ruimte (EER) wordt bedoeld. Ten tweede geldt de vrijstelling van hoofdstuk 5.1 voortaan niet meer per categorie en klasse effect, maar nog slechts per categorie effect. In de toelichting bij een eerdere versie van deze regeling (Staatscourant 1 juli 2005, nr. 125 / pag. 11) werd gesproken over een ingrijpende reikwijdte omdat de vrijstelling zou gelden per categorie en klasse. Op dit punt wordt de reikwijdte van de vrijstelling nu ingeperkt. Hiermee wordt tevens aangesloten bij de door andere lidstaten gehanteerde interpretatie van de reikwijdte van de richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (richtlijn Prospectus).

Tevens is een nieuw derde lid ingevoegd waarin wordt bepaald dat bij de berekening van het bedrag van de vrijstelling als bedoeld in het tweede lid, aanbiedingen van groepsmaatschappijen bij elkaar worden opgeteld. Hiermee wordt beoogd te bewerkstelligen dat de hierboven beschreven beperking van de vrijstelling door wijziging van het tweede lid, niet wordt omzeild door de aanbieding te spreiden over verschillende groepsmaatschappijen. Het gaat hierbij om een aanvullende voorwaarde die aan de berekening wordt gesteld in gevallen waarin sprake is van een uitgifte door een onderneming die deel uitmaakt van een groep. In deze gevallen dient de berekening nog altijd plaats te vinden conform de in het tweede lid genoemde voorwaarden.

Het vierde lid (nieuw) wordt aangepast naar aanleiding van de Wijzigingswet financiële markten 2010. Tot nu toe gaf dat artikellid aan dat de aanbieders moesten melden dat zij voor de aanbieding of toelating van de effecten niet vergunningplichtig waren. De vermelding die de aanbieders behoren te doen, houdt in dat voor de aanbieding van de effecten aan het publiek of de toelating van de effecten tot de handel op een in Nederland gelegen of functionerende gereglementeerde markt geen prospectus verplicht is gesteld en dat de aanbieding of de toelating niet onder toezicht staat van de AFM. Op grond van artikel 5:5, tweede lid, van de wet moet deze vermelding geschieden op de wijze die de AFM voorschrijft. Uiteraard geldt dit ook voor informatie die via internet wordt verstrekt.

ARTIKEL V

De wijzigingen in artikel 53 brengen met zich dat aanbiedingen van dezelfde categorie maar van verschillende klassen, die onder de oude formulering van dat artikel elk konden kwalificeren voor vrijstelling van hoofdstuk 5.1, voortaan gezien moeten worden als één en dezelfde aanbieding. Omwille van de rechtszekerheid is het onwenselijk dat deze aanbiedingen die onder de oude formulering zijn gedaan en uit dien hoofde waren vrijgesteld, door de wijziging niet langer zouden zijn vrijgesteld. Artikel 53, tweede lid, stelt dat de totale tegenwaarde berekend moet worden over een periode van twaalf maanden. Aanbiedingen van effecten aan het publiek die voor de inwerkingtreding van deze wijziging zijn gedaan kunnen derhalve nog tot een jaar na de start van de aanbieding gebruik maken van de oude formulering van het tweede lid. Overigens gelden de nieuwe vormvoorschriften vanaf het moment van inwerkingtreding van artikel 5:5, tweede lid van de wet onverkort voor aanbiedingen die gebruik kunnen maken van deze overgangsbepaling.

ARTIKEL VI

De bepalingen van artikel IV, onderdeel F, en dus ook van artikel V, hangen samen met een bepaling die is opgenomen in de Wijzigingswet financiële markten 2010 en dienen derhalve tegelijkertijd met die wet in werking te treden.

De minister van Financiën,
Wouter Bos