Conferentie Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders
Toespraak SMN Conferentie
31 januari, Spoorwegmuseum Utrecht
Dames en heren,
Graag begin ik met een dankwoord aan de organisator van deze middag, het SMN. En in het bijzonder aan de voorzitter Farid Azarkan. Ik doe dat ook omdat ik vanochtend op de Auschwitz-herdenking was. Het was een mooie ochtend en er waren nog weer meer mensen dan vorig jaar. De herdenking vond plaats in een zuivere, goede sfeer. En ik herinner dat het vorig jaar wat moeilijker was. Toen ontstonden er vanwege de gebeurtenissen in de Gazastrook zorgen over de import van het Palestijns-Israelische conflict naar Nederland. Dat was zorgelijk want Auschwitz staat voor het allerergste wat er in de geschiedenis van de mensheid is gebeurd. Dat leed en die herdenking konden en mochten niet verbonden worden met de op zichzelf ook ernstige gebeurtenissen in de Gazastrook. Toen wij vanuit het kabinet een oproep deden aan Marokkaans-Nederlandse organisaties zoals het SMN, is er geweldig opgetreden. Dank daarvoor! Jullie zijn er altijd als het nodig is.
***
Enige tijd geleden kreeg ik een boekwerkje in handen getiteld Kleurrijk Brabant. Daarin werd de ondernemer Abdel een dagje gevolgd die een goed lopende tijdschriftenuitgeverij heeft. Hij is in Den Bosch geboren uit Marokkaanse ouders. Abdel zegt op een gegeven moment in dat stuk:
“Ik kan niet nog meer integreren. Ik zou niet weten wat ik nog moet doen. Ik spreek goed Nederlands, ik betaal belasting, ik juich zelfs voor Oranje. Ik hou van koningin Beatrix én van Koning Mohammed VI. Ik lust stamppot en erwtensoep, zonder worst natuurlijk. Ik ben Nederlander, Marokkaan, moslim en ondernemer. Ik geloof dat dat wel genoeg is.”
Nu ken ik Nederlanders die niet van voetbal houden en geen erwtensoep eten. Dus Abdel, geloof me, het is meer dan genoeg.
Er zijn veel mensen zoals Abdel in Nederland. Mensen zoals u. U werkt, uw kinderen gaan naar school, u heeft zorgen over hen en hun schoolprestaties en bent, net als ik, want ik heb ook kinderen, blij met elk goed rapport. En als ze overgaan of afstuderen dan zijn we trots. Ik weet precies hoe het is. Met Abdel, met u, met de meerderheid van de Marokkaanse-Nederlanders gaat het erg goed. Dat zie ik en dat hoor ik ook tijdens bijeenkomsten als deze.
Ik sta hier omdat het én goed gaat én omdat er natuurlijk ook problemen zijn, en frustraties. Ik ga het over drie problemen hebben.
Ten eerste: problemen met een groep Marokkaanse jongens; die wel heel beeldbepalend zijn.
Ten tweede: onvrede bij de oude Nederlanders;
En ten derde: frustratie bij u vanwege die negatieve beeldvorming. Heeft het wel zin om uw best te doen?
Dat zijn drie problemen die ik langs wil lopen in het kader van dit verhaal. En ik zeg op voorhand: ik kom wel vervelende dingen tegen, maar het zijn stuk voor stuk oplosbare zaken.
Terwijl de meesten binnen de Marokkaanse gemeenschap hun talenten uitbuiten, is er een groep jongens die de bocht uitvliegt. Een deel zit zelfs in het criminele circuit.
U kent waarschijnlijk wel de benadering in ringen van Ferwerda. Die onderscheidt groepen die hinder en/of overlast geven, met een kleine groep in het midden, de harde kern, die je ronduit crimineel kan noemen. Ik vind dat een zinnig onderscheid. Want ik heb nu zo’n vijftig wijkbezoeken afgelegd en ben daarnaast ook in Ede, Roermond en Gouda geweest, plaatsen die specifiek problemen hebben met deze jongens. En ik heb geleerd dat de overgrote groep jongens in de buitenste ring jongens zijn van een jaar of twaalf, dertien, veertien, die op een kruispunt staan. Zij hebben een zet in de juiste richting nodig. Die zet moeten wij ze geven met z’n allen. Een zet waarbij u misschien nog het meest effectief bent omdat u het dichtste bij bent, het meeste gezag heeft en het beste voorbeeld kunt geven.
We moéten die zet ook geven. Het begint een cliché te worden, maar ik wil toch dat het bij iedereen goed tussen de oren zit. Bij deze jongens zeggen we: grenzen stellen en helpen. Dat moet allebei en in een goed evenwicht. Ik heb vaak medelijden met deze jongens als ik ze zie. Als je dat zegt in een kamerdebat, is hoon je deel. Maar toch zeg ik het. De kans is groot dat de ouders van deze jongetjes, toen ze naar school gingen, geen Nederlands spraken. En dat ze als vierjarigen een achterstand hadden van twee jaar, gemiddeld. Een achterstand die je nooit meer wegwerkt. Een achterstand die er toe leidt dat ze twee keer zo vaak gaan spijbelen en uitvallen. Dat ze een drie keer zo grote kans hebben om werkloos te worden. En een vijf keer zo grote kans om met de politie in aanraking te komen. We kunnen het die jongens gewoon niet aandoen. Voor mij is het voornaamste dat we die jongens helpen door ervoor te zorgen dat alle ouders de taal gewoon goed spreken.
Ik wil nog een groot probleem noemen. Een paar weken geleden is er in de Kamer een debat geweest naar aanleiding van vragen van Tofik Dibi. Dat betrof het feit dat er bij deze kinderen door een veelheid van oorzaken een grote ondervertegenwoordiging is in de gewone hulpverlening van de dokter, en -houd u vast- zeven keer oververtegenwoordiging in de zware psychiatrie. Dat is natuurlijk vreselijk, want het één vloeit uit het ander voort. Ik ben geen dokter, maar ik weet wel dat die psychiatrische aandoeningen veelal erfelijke aandoeningen zijn die we allemaal kunnen hebben. En dat het er op aankomt om ze vroeg te ontdekken. Want dan kunnen ze vaak goed behandeld worden en hanteerbaar blijven. Het gaat juist mis bij het ontdekken en bespreekbaar maken van die zaken.
Ook hier speelt natuurlijk het taalprobleem, want ouders moeten in staat zijn om gedragsstoornissen van hun kinderen goed uit te leggen aan de dokter. Ook hier speelt een cultureel probleem want er is schaamte om te praten over ‘gek gedrag’ van een kind. Dertig, veertig jaar geleden was dat hier precies hetzelfde bij de ‘oude’ Nederlanders. Je sprak er niet over. Eén van de ontwikkelingen waar we blij mee moeten zijn, is dat het allemaal bespreekbaar is geworden. Dat moet dus ook gebeuren met de Marokkaans-Nederlandse jongens.
En daarom als laatste: onze hulpverleners moeten beter opgeleid worden, zodat ze de signalen van de specifieke culturele groepen eerder oppakken en het gesprek beter op gang brengen. Dit is echt iets waar je slapeloze nachten van zou kunnen krijgen als we het niet oplossen. Dan leidt het ertoe dat onze hulpverleningsinstellingen steeds witter worden en onze gevangenissen steeds zwarter om het even heel grof en schematisch te stellen.
Dat, dames en heren, is voor ieder in de zaal waarschijnlijk onverdraaglijk. Daarom: er zijn problemen. En die problemen lossen we alleen op als we er open met elkaar over praten en als we allemaal tegelijk de dingen doen die verstandig zijn om ze op te lossen.
Ik ben blij dat dat deze zaken met het SMN altijd goed bespreekbaar zijn. En dat we vorige week een bijeenkomst hebben gehad van iemand die ik nog ken van de vele jaren dat ik in de Baarsjes gewoond heb. Dat is bakker Ahmed Jilali die mét andere bakkers en slagers iets extra’s wil doen. Ze gaan helpen. Ze gaan stageplaatsen regelen en ze gaan die jongens coachen. Zij zien een soort extra verantwoordelijkheid. Nou kun je theoretisch met elkaar gaan praten óf mensen uit de Marokkaans-Nederlandse gemeenschap een extra verantwoordelijkheid hebben, of dat dat fout is om dat zo te zien. Maar dat is totaal geen interessante discussie. Het ís geen discussie met mensen als Ahmed Jilali. En ook niet met Ibrahim Wijbenga, die hetzelfde zegt als professional. Die al heel veel gezien heeft van deze problemen en ook écht goed weet hoe we ze op kunnen lossen. En dat is ook wat Farid Azarkan en zijn mensen zich ten doel stellen.
Problemen los je het beste op door er gewoon op een positieve manier op af te gaan. Dat doe ik ook met de problemen van de oude Nederlanders waarover ik nu met u wil praten. Ik wil graag dat u begrijpt wat daar de zorgen zijn. Want ik denk dat er veel langs elkaar heen gesproken wordt, maar dat er ook veel bruggen liggen om elkaar te begrijpen.
Wat is er de afgelopen decennia gebeurd? U weet het allemaal en met een hele grote pennenstreep zal ik er iets over zeggen. Toen de Turkse en Marokkaanse Nederlanders in de tweede helft van de jaren zestig kwamen, werd er eerst collectief gedacht: iedereen gaat weer terug. Dat is onnozel maar dat hebben we vijf of tien jaar volgehouden. Toen we daar eenmaal aan voorbij waren, hebben we iets anders over het hoofd gezien. Dat is dat het logisch is dat nieuwkomers die vaak weinig geld hebben en zoveel mogelijk willen sparen met zijn allen gaan zoeken naar huisvesting daar waar die het goedkoopst is. Dat zijn de buurten die van zichzelf al het armste zijn. Dus kregen mensen in de armste buurten de meeste migranten bij hen wonen. Ze zagen hun wijken veranderen, zagen hun oude buren vertrekken en redeneerden dat toe naar de nieuwe Nederlanders.
Daar is gewoon te lang niet open en goed over gesproken. Dat is op een bepaalde manier niet eerlijk geweest naar die mensen toe. Als u nou denkt dat dat iets te maken heeft met dat het mensen waren uit de onderste sociale klasse - ik vind dat een walgelijk woord – dan zeg ik u het volgende. Ik ben vijfentwintig jaar advocaat geweest en geschiedenis is mijn hobby. Ik heb me verdiept in hoe het in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog, in de jaren dertig, was toen veel Joodse vluchtelingen naar Nederland kwamen. Veel van deze mensen schoolden zich en wilden zich vestigen als advocaat. Toen heeft de advocatuur zich niet van haar beste kant laten zien. Vanuit de Nederlandse advocatuur kwam in de jaren dertig het idee van een gesloten winkel. Er werd ‘teruggeduwd’, de vluchtelingen kregen niet de kans om advocaat te worden in Nederland.
Het hemd is nader dan de rok. Daar waar bedreiging bestaat of gevoeld wordt, daar worden mensen defensief en soms ook boos. Dat wil ik niet zeggen over de advocatuur in de jaren dertig, dat zeg ik zeker niet over de mensen in de wijken. Ik wil alleen via dit uitstapje laten zien dat als er ergens problemen komen, dat je dan als samenleving met zijn allen moet kijken of ze wel snel genoeg worden opgelost. Of ze wel evenredig neerkomen. En of ze wel open genoeg worden besproken.
Tijdens één van mijn wijkbezoeken, in Rotterdam, stond er een Turkse meneer op en die zei: minister, ik wil je even iets vertellen, ik heb werk, maar mijn kind is werkloos en jullie doen veel te weinig aan de problemen met de Polen. Doe eens wat! Dat kon ik aangrijpen om aan deze meneer te zeggen: ik vind dit een reëel punt. Maar brengt het u ook tot meer begrip voor de oude Nederlanders in de wijk die hetzelfde zeiden over Turkse Nederlanders en Marokkaanse Nederlanders toen hij die zag komen? Dat was niet helemaal de bedoeling geweest van de opmerking van deze meneer. Maar nadat hij een tijdje naar het plafond had gekeken zei hij royaal dat hij zich dat goed kon voorstellen.
Waarom is dit zo’n probleem? Het is weer de natuur die een concentratie van mensen in bepaalde wijken brengt. In dit geval gaat het om 200.000 Polen, Bulgaren en Roemenen die ineens komen. Maar we hebben niet ineens zoveel huizen. Dus wat gebeurt er? Ze gaan naar gebieden waar relatief veel leegstand is. Dat is in Den Haag, Schiedam, maar vooral in Rotterdam Zuid, waar regelrechte krimp is. Daar staan panden leeg. En natuurlijk wil een eigenaar zijn pand liever verhuren dan het leeg laten staan. Veel eigenaren zijn bonafide, sommigen niet. Dus er zijn situaties waar tien, twintig, dertig mensen in een woning zitten. Daar is op zichzelf misschien niks mis mee. Maar diezelfde oude Nederlanders die hun wijk net zien rehabiliteren, langzaam en met kleine beetjes vooruit, worden ineens weer op een dag wakker worden met rechts van hen geen huis waar buren wonen waar je contact mee kan hebben, maar een pension van mensen die vaak na drie of vier weken weer weggaan. En links van hen zo’n pension en aan de overkant een pension. Dat is wéér een verlies aan waarde voor die mensen.
Vraag mij nou maar niet waarom, want ik weet het niet, maar één ding is zeker. Dealers en andere mensen die aangewezen zijn op vacuüm getrokken gebieden in de stad, die hebben hun mogelijkheden na twee tellen in de gaten. Dat hoeft niets met de Polen, Bulgaren of Roemenen te maken te hebben. Maar de dealers staan daar snel voor de deur en je ziet zo’n straat achteruitgaan. Als u mij niet gelooft, ga kijken in de Bonaventurastraat in de Mijnkintbuurt in Rotterdam.
Dit moet spoedig opgelost worden want we mogen dezelfde fout niet twee keer maken. We mogen deze buurtbewoners niet twee keer in de steek laten om pas na tien, twintig, dertig jaar opnieuw te zeggen: we zijn een beetje laat in actie gekomen. Geen enkel misverstand: die Polen, Bulgaren, Roemen mógen hier komen, dat is vaak goed voor onze economie. Maar dit keer moeten we er actief voor zorgen dat de problemen die dat meebrengt niet neerdalen op een kleine groep. En dat wij dan weer de andere kant op kijken. Dat wil ook zeggen dat we alternatieve huisvesting moeten organiseren en daarvoor hebben we de werkgevers, zeg maar de tomatentuinders in het Westland, gewoon hard nodig.
Ik reken het dus tot mijn verantwoordelijkheid dat oude Nederlanders niet in de situatie komen dat ze in de steek gelaten worden of zich achtergesteld voelen. Het is heel belangrijk dat ze positief blijven denken over hun eigen toekomst en dat ze zelfvertrouwen hebben. Dat is denk ik het sleutelwoord. En dat ze naar de politiek kijken in de verwachting dat ze daar een open oor vinden voor hun problemen. Dan geef ik u meteen een troost: er wordt in Den Haag door sommigen wild gesproken over problemen met integratie, maar op straat is na vijf minuten de kou uit de lucht. Niet dat alles dan goed is, maar buurtbewoners willen elkaar niet de tent uit vechten. Ze willen graag dat we richting oplossing gaan. Het is jaren andersom geweest, maar dit is de situatie nu. En daarop baseer ik mijn hoop dat we bezig zijn met een kanteling.
Dan kom ik bij het laatste en voornaamste punt: bij u. Ik snap heel goed dat Abdel zich afvraagt of het wel zin heeft om zich zo hard in te zetten voor zijn bestaan hier en voor integratie in het algemeen. Krijgt vooruitgang wel de waardering die deze verdient en is er wel aandacht voor positief nieuws? Ik denk dat het heel erg veel zin heeft om hier naar te kijken, omdat ook ú zelfvertrouwen mag hebben en moet hebben. Want het gaat gewoon duidelijk de goede kant op.
Zonder een rijtje met cijfers te geven, wil ik u zeggen dat het aantal kinderen van groep 2 dat thuis met hun ouders Nederlands spreekt in 10 jaar is gegroeid van 30 naar 70 procent. En het aantal kinderen dat een Havo of VWO-advies krijgt is tussen 1994 en 2007 bijna verdubbeld van 13 naar 23 procent. Tussen 1995 en 2008 verdubbelde ook het aantal Marokkaans-Nederlandse studenten van 20 naar 40 procent. En tussen 1996 en 2009 steeg het percentage mensen dat meer dan 12 uur per week werkt van 30 naar 50 procent. Onder vrouwen zelfs van 15 naar 40 procent.
Tenslotte: In 1998 waren er 2500 Marokkaanse Nederlanders zelfstandig ondernemer. In 2008 waren dat er ruim 8500.
Op die dingen mag u en mogen wij allemaal trots zijn. Op die dingen móeten we trots zijn. Het gaat verdorie goed!
Overigens beweer ik hier niet dat het enkel goed gaat wanneer u thuis allemaal Nederlands praat met elkaar. Wat niemand van u mag verlangen is dat u de wortels met het oude vaderland doorsnijdt. Wees trots op waar u vandaan komt. Dat besef van waar je vandaan komt, is onderdeel van je identiteit.
Farid was erbij in het Landelijk Overleg Minderheden waar een in dat geval Túrks-Nederlandse vrouw zei: ik kan niet goed mezelf zijn als ik niet trots mag zijn op waar ik vandaan kom. En als ik daar niets van mag leren. We sloten toen een partnerschap waar iedereen het mee eens was. Natuurlijk is het een fundamenteel recht en in het belang van de Nederlandse samenleving dat dat mag. Tegelijk was zij het met mij eens dat we het onderwijs in eigen taal en cultuur niet onder schooltijd moeten doen maar daarbuiten. Omdat de winst van de mensen die dat leren niet meteen ook het nadeel mag zijn van oude Nederlanders die (ook) niet goed kunnen lezen en schrijven. De voorbeelden zijn klassiek.
Verscheidenheid hoort bij ons land. En bij die verscheidenheid moeten we ook de ontmoeting organiseren. Dat werd mij mooi verteld door een mevrouw in Venlo. Die zei: “als mensen samen dingen doen, ontstaat er iets gemeenschappelijks. En daardoor onstaat er meer ruimte voor verschil.”
Dames en heren,
Na deze drie punten te hebben behandeld, kom ik terug bij waar ik begon. Het SMN werkt als onderdeel van het Landelijk Overleg Minderheden goed mee aan die ontmoeting. Binnen de gemeenschap én daar buiten weten voorzitter Farid Azarkan en de zijnen het SMN meer dan relevant te houden. Dat stemt mij optimistisch over de toekomst. Een toekomst waarin wij geen boekwerkjes meer nodig hebben over kleurrijke provincies, een toekomst waarin Abdel niet Marokkaans ondernemer is, maar gewoon een ondernemer, een toekomst zonder onterechte, stereotype beelden over de Marokkaanse gemeenschap in Nederland. Een toekomst waar ook de oude Nederlanders in geloven omdat ze weten dat ook hún problemen oprecht begrepen en opgelost worden. Ik dank jullie allemaal voor deze dag en voor de gastvrije ontvangst.