Meten met twee maten?
Het bericht dat ministers Verburg (LNV) en Klink (VWS) besloten hebben om geiten op kinderboerderijen ongemoeid te laten, roept bij veel mensen vragen op. Waarom worden alle drachtige dieren op besmette grootschalige melkgeiten- en melkschapenbedrijven geruimd, en dieren op kleinschalige houderijen en kinderboerderijen niet? Is dit niet meten met twee maten? Het antwoord is: dat lijkt wel zo, maar er zijn goede redenen voor het onderscheid.
Alle bestrijdingsmaatregelen worden genomen vanuit het belang van de volksgezondheid. Vorig jaar zijn er in Nederland 2.300 mensen ziek geworden van de Q-koortsbacterie. Daarom is alles er nu op gericht dit aantal zieken de komende jaren zoveel mogelijk naar beneden te krijgen.
Ruimen op grootschalige besmette bedrijven
Het grootste volksgezondheidsrisico wordt veroorzaakt door grote groepen drachtige melkgeiten en melkschapen die tijdens het aflammeren of tijdens het aborteren zeer grote hoeveelheden Q-koortsbacterie uitscheiden. Dat staat in de adviezen van de groep deskundigen onder leiding van Roel Coutinho van het RIVM. Als een besmette geit een levend lammetje op de wereld zet, kunnen hierbij miljoenen Q-koortsbacteriën vrijkomen. Bij een spontane abortus (miskraam) zijn dit zelfs miljarden bacteriën.
Bij grootschalige melkgeitenhouderijen worden grote hoeveelheden geiten op dezelfde dag door de bokken bevrucht. Op deze bedrijven staan dus zeer grote hoeveelheden geiten die (bijna) tegelijkertijd lammetjes krijgen of een abortus. Als deze dieren besmet zijn met Q-koorts, dan komen daar dus zeer veel Q-koortsbacteriën tegelijk vrij. Deze vormen het grootste gevaar voor de volksgezondheid. Daarom moet nog vóór dit lammerseizoen (wat in januari begint) voorkomen worden dat op grote besmette melkschapen- en melkgeitenbedrijven grote hoeveelheden dieren aflammeren of aborteren. Omdat het individueel testen van de dieren op korte termijn niet mogelijk is, worden alle drachtige dieren op besmette bedrijven geruimd.
'Sparen' van dieren op kinderboerderijen
Ook op kinderboerderijen, kleinschalige houderijen en op bedrijven met een publieksfunctie kunnen schapen en geiten besmet zijn met de Q-koortsbacterie. Het verschil tussen deze houderijen en de grootschalige melkleverende bedrijven is het aantal dieren dat bij elkaar staat en dat dus tegelijkertijd aflammert of aborteert. Bij de kleinschalige houderij zijn er minder dieren die de Q-koortsbacterie kunnen uitscheiden. Daarom vormen deze bedrijven een minder groot risico voor de volksgezondheid en worden de drachtige dieren op deze bedrijven dus niet geruimd.
Uit onderzoek blijkt dat de Q-koortsbacterie tot nog toe nauwelijks wordt aangetroffen op kinderboerderijen. Toch is er bij het bezoeken van een kinderboerderij waar met Q-koorts besmette geiten of schapen staan, altijd een klein risico op besmetting met de Q-koortsbacterie.
Er is aan de groep van deskundigen, onder leiding van het RIVM, gevraagd advies te geven over het gezondheidsrisico ten aanzien van Q-koorts op kinderboerderijen en andere kleinschalige bedrijven met minder dan 50 melkschapen of melkgeiten. Volgens de deskundigen is het in het algemeen niet nodig aanvullende maatregelen te nemen voor deze groep bedrijven.
Wel wordt geadviseerd om op kinderboerderijen extra aandacht te besteden aan de hygiëne. Daarnaast krijgen kinderboerderijen en houderijen met een publieke functie het advies om hoogdrachtige dieren gescheiden van het publiek hun lammetjes te laten krijgen. Op die manier wordt voorkomen dat een met Q-koorts besmet dier aflammert of een abortus heeft, terwijl er mensen omheen staan. Het potentieel kleine risico dat er op kleine bedrijven bestaat wordt hiermee nog verder verkleind.
Uit voorzorg is verder besloten dat alle kinderboerderijen en zorgboerderijen met voorrang zullen worden gevaccineerd. Er is gelukkig genoeg vaccin beschikbaar om alle kinder- en zorgboerderijen te vaccineren.
Ook de mensen die kinderboerderijen bezoeken, wordt aangeraden de hygiëne in acht te nemen. Adviezen daarvoor staan op de website van de VWA.