Aanvullende maatregelen verhoging AOW-leeftijd

Minister Donner en staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben woensdag 23 december 2009 voorontwerpen van wet voor de flankerende maatregelen bij de verhoging van de AOW-leeftijd naar de Tweede Kamer gestuurd. Deze maatregelen zijn er op gericht dat mensen bij verhoging van de AOW-leeftijd ook langer door kúnnen werken en niet voortijdig verslijten. Ook hebben werknemers èn zelfstandigen na een lang arbeidsverleden de keuze toch op 65 te stoppen met een lagere AOW-uitkering. Verder biedt het kabinet een overbrugging aan mensen die op late leeftijd onverhoopt werkloos of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raken en in de bijstand dreigen te komen. Zij hoeven dan niet vlak voor hun pensioen hun opgebouwde vermogen aan te spreken.

De voorontwerpen zijn op verzoek naar de Tweede Kamer gestuurd; zij zullen in een later stadium voor advies naar de Raad van State gaan en daarna pas als wetsvoorstel definitief worden ingediend bij het parlement. De Tweede Kamer kan nu wel alvast de voorgenomen aanvullende maatregelen betrekken bij de behandeling van het wetsvoorstel dat de verhoging van de AOW-leeftijd van 65 naar 67 jaar zelf regelt. Dat voorstel is 2 december 2009 ingediend bij de Tweede Kamer.

Duurzame inzetbaarheid en zware beroepen

Het voorontwerp van wet voor duurzame inzetbaarheid regelt onder meer via de Arbowet dat werkgevers én werknemers de wettelijke plicht krijgen om te zorgen voor duurzame inzetbaarheid van werknemers; die moeten op een gezonde manier kunnen blijven werken tot hun 67e. Dat kan door de gezondheid van werknemers goed te volgen, te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en tijdige om- en bijscholing. Vooral mensen met een zwaar beroep kunnen zo op tijd ander werk gaan doen. Het Arbobesluit krijgt een ‘agendabepaling’ die nader uitwerkt waar werkgevers en werknemers precies aandacht aan moeten besteden.
Werknemers die dertig jaar een zwaar beroep uitoefenen, moeten van hun werkgevers een aanbod krijgen voor minder belastend werk of begeleiding naar werk bij een ander bedrijf. Doet de werkgever dat niet dan moet hij mogelijk maken dat de werknemer toch op zijn 65e kan stoppen door hem financieel te compenseren met 140 procent van het jaarsalaris. Zware beroepen zijn beroepen die – als je ze langer dan 30 jaar uitvoert - leiden tot (ernstige) fysieke slijtage die niet meer is terug te draaien.

Werkgevers- en werknemersorganisatie in een sector kunnen beroepen voordragen als een zwaar beroep; uiteindelijk besluit de regering of een beroep als zwaar wordt aangemerkt. Sociale partners mogen alleen beroepen voordragen die volgens de wet opgenomen criteria daarvoor in aanmerking komen. Het moet gaan om een sector waarin werknemers aanmerkelijker vaker en al jarenlang bovengemiddeld arbeidsongeschikt raken. Daarnaast moet uit de jaarlijkse arbeidsomstandighedenenquête onder werknemers blijken dat het beroep wat risico’s en gevolgen voor de gezondheid betreft, inderdaad tot de zwaarste categorie behoort.
Het aanmelden van een zwaar beroep is niet vrijblijvend maar kent daarnaast verplichtingen. Werkgevers en werknemers in die sector moeten tegelijkertijd een gezamenlijk actieplan inleveren hoe zij werk in dat beroep lichter willen maken, hoe ze arbeidsongeschiktheid willen verminderen en de duurzame inzetbaarheid van werknemers in dat beroep willen verbeteren. Ook komt in de wet een artikel waarin staat dat werkgevers voor beroepen met een uitzonderlijke zware psycho-sociale belasting, moeten komen met een actieprogramma om te voorkomen dat werknemers voortijdig opgebrand raken.

Eerder AOW-uitkering na lang en substantieel werken

Een tweede voorontwerp van wet regelt via de Algemene Ouderdomswet (AOW) dat werkenden èn zelfstandigen die 42 jaar substantieel (1225 uur per jaar) hebben gewerkt op hun 65e kunnen stoppen. Aanvankelijk zou die mogelijkheid alleen voor werknemers zijn.
Mensen die hiervan gebruikmaken krijgen wel een navenant lagere AOW-uitkering. De minister van SZW bepaalt periodiek de hoogte van de korting op de AOW-uitkering en houdt daarbij ook rekening met de kortingspercentages die pensioenfondsen hanteren. Op dit moment is de verwachting dat de korting, bij het laten ingaan van de AOW op 65 13,4 procent bedraagt. Dat is ongeveer de helft als mensen op 66 stoppen.
Voorwaarde voor het eerder stoppen is wel dat mensen niet in de situatie komen dat ze een beroep moeten doen op de bijstand. Voor mensen die lang en veel hebben gewerkt zal het aanvullend pensioen (naast de AOW) over het algemeen toereikend zijn.
Er komt een nieuwe inkomensafhankelijke arbeidskorting om te zorgen dat ook mensen met een laag inkomen die lang gewerkt hebben ook op hun 65e kunnen stoppen. Het belastingvoordeel van ten minste een maximum van euro400 geldt voor oudere werknemers van 62, 63 of 64 jaar die hooguit 150 procent van het minimumloon verdienen. Deze korting bevordert daarnaast ook de arbeidsparticipatie.

Overbruggingsuitkering mensen in een uitkering

Het derde voorontwerp van wet biedt een vangnet voor mensen bij wie de WW- of arbeidsongeschiktheidsuitkering na hun 65e afloopt en die in de bijstand dreigen te komen. Deze speciale overbruggingsuitkering naar de AOW komt op ongeveer AOW-niveau te liggen. Mensen die hiervan gebruikmaken hoeven dan niet vlak voor hun pensioen hun opgebouwde vermogen aan te spreken, wanneer ze in de bijstand komen.

Financiële consequenties

Het kabinet heeft eerder aangegeven dat de AOW-maatregel op lange termijn ongeveer 0,7 procent van bruto binnenlands product (bbp) opbrengen met name vanwege lagere AOW-uitgaven en hogere belastingopbrengsten omdat mensen langer doorwerken. De aanvullende maatregelen kosten geld maar leveren ook geld op. Zo hebben de extra mogelijkheden voor mensen die lang of in een zwaar beroep hebben gewerkt om op hun 65e te stoppen een negatief effect. De maatregelen om langer door werken mogelijk én financieel aantrekkelijk te maken leveren daarentegen weer geld op. Per saldo hebben de aanvullende maatregelen naar verwachting geen noemenswaardig negatief of positief effect op de financiële opbrengst. Het Centraal Planbureau rekent dit op verzoek van de bewindslieden nog na.