Brief reactie op commentaren Belastingplan 2010

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA DEN HAAG

Ons kenmerk: AFP/2009/0817 U

Betreft Reactie op commentaren Belastingplan 2010 c.a.


Geachte voorzitter,

Op woensdag 16 december jl. heeft de commissie Financiën van uw Kamer mij gevraagd om in het kader van de behandeling van het Belastingplan 2010 c.a.[1] schriftelijk te reageren op enkele commentaren op in het fiscale pakket 2010 opgenomen voorstellen. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek.

1. Heffingsrente Successiewet
In de brief van Fiscaal Adviesbureau Deckers van 14 december jl. wordt aandacht gevraagd voor de in het Belastingplan 2010 voorgestelde maatregel om met ingang van 1 januari 2010 heffingsrente te berekenen bij aanslagen erfbelasting. Bepleit wordt het berekenen van heffingsrente achterwege te laten voor aanslagen die betrekking hebben op een overlijden vóór 1 januari 2010. In antwoord hierop kan ik u meedelen dat het inderdaad de bedoeling is om heffingsrente achterwege te laten voor genoemde gevallen. Het berekenen van heffingsrente op de wijze zoals voorgesteld in het Belastingplan 2010 zal uitsluitend plaats gaan vinden bij aanslagen erfbelasting die betrekking hebben op een overlijden vanaf 1 januari 2010.

2. Deelnemingsvrijstelling
De Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen (NVP) schrijft, naar aanleiding van de versoepeling in de deelnemingsvrijstelling in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2010, in haar brief van 5 november 2009 dat een participatiemaatschappij dikwijls geen zitting heeft in het bestuur van de vennootschap waarin de participatiemaatschappij een deelneming heeft. Gezien de passage over participatiemaatschappijen in de memorie van toelichting vreest de NVP dat participatiemaatschappijen daarom niet zouden kunnen voldoen aan de oogmerktoets.[2] Zoals in de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag, waarnaar de NVP verwijst, is aangegeven, moet worden getoetst of de werkzaamheden van de belastingplichtige het normale vermogensbeheer te boven gaan.[3] Een participatiemaatschappij onderscheidt zich van een beleggende aandeelhouder door de invloed die wordt uitgeoefend op het bedrijfsbeleid van de investering (de target). Deze invloed kan bijvoorbeeld worden uitgeoefend door een bestuurszetel te bekleden in de target. Dit sluit echter niet uit dat deze invloed zich ook op een andere wijze kan manifesteren. Hiervoor is geen eenduidig handvat te geven. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zulks heb ik desgevraagd ook reeds in het wetgevingsoverleg op 9 november 2009 in de Tweede Kamer gezegd.[4]

3. Aanpassing BTW-vrijstelling beroepsonderwijs
Een tweetal (belasting)adviseurs wijzen in de brief van 9 december 2009 aan uw Kamer op de gevolgen van de aanpassing van de BTW-vrijstelling beroepsonderwijs voor betrokkenen en verzoeken in verband daarmee de maatregel te heroverwegen en het voorlopig uitstellen van de aanpassing. In reactie op deze brief kan ik uw Kamer het volgende meedelen.

In de schriftelijke stukken van de behandeling van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2010, waarin het genoemde voorstel is opgenomen, is aan de aspecten die in de brief worden genoemd, uitgebreid aandacht geschonken.[5] De algehele vrijstelling in de BTW die op het moment voor beroepsonderwijs geldt, is niet conform de Europese BTW-richtlijn. Op grond van deze richtlijn geldt voor beroepsonderwijs alleen een vrijstelling voor beroepsopleiding of –herscholing door publiekrechtelijke lichamen die daartoe zijn ingesteld, of door andere organisaties die door de betrokken lidstaat als lichamen met soortgelijke doeleinden zijn erkend. Door de aanpassing van de BTW-vrijstelling voor beroepsonderwijs wordt de Nederlandse regelgeving richtlijnconform.

Anders dan de (belasting)adviseurs in de brief menen, treedt de aangepaste BTW-vrijstelling beroepsonderwijs niet in werking per 1 januari 2010, maar per 1 juli 2010. Daarnaast is in overleg met de brancheorganisatie en VNO-NCW besloten tot een overgangsregeling tot 1 januari 2011. Deze termijn wordt door deze instellingen als voorbereiding op de nieuwe regeling inzake de BTW-vrijstelling voor beroepsonderwijs ruim voldoende geacht.

Zoals in de memorie van antwoord n.a.v. opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA al is aangegeven, vallen het Register Kort Beroepsonderwijs (RKBO) en de bijbehorende kwaliteitseisen onder de verantwoordelijkheid van een, door de verschillende onderwijsinstituten aan te wijzen, stichting en Certificeringsinstituut.[6] De vormgeving van het RKBO en de bijbehorende voorwaarden voor onder andere inschrijving zullen binnenkort door hen gepubliceerd worden. Daarmee zullen de invulling van de erkenning, de audit en de voorwaarden voor inschrijving e.d. bekend worden gemaakt.

Overigens is het RKBO toegankelijk voor alle instellingen die beroepsopleidingen verstrekken en voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen. De instellingen die onder de huidige regeling vallen, kunnen eveneens in aanmerking komen voor de aangepaste BTW-vrijstelling beroepsonderwijs, mits uiteraard aan de voorwaarden wordt voldaan.

Uit het voorgaande is gebleken dat het wijzigen van de bestaande regeling inzake de BTW-vrijstelling voor beroepsonderwijs niet alleen noodzakelijk is, maar ook dat de aanpassing tijdig en op adequate wijze tot stand is gekomen. Om die reden is een heroverweging van deze maatregel mijns inziens dan ook niet aan de orde.

4. Innovatiebox
De leden van de vaste Kamercommissie van Financiën van de Eerste Kamer hebben gevraagd om een reactie op het artikel Innovatiebox: de ongelijke behandeling van speur- en ontwikkelingswerk.[7] Hierin stelt de auteur dat in het geval de R&D via een buitenlandse vaste inrichting wordt verricht, in bepaalde gevallen een fiscaal ongunstiger behandeling plaatsvindt dan in het geval de R&D in Nederland wordt verricht. Zoals ik reeds tijdens het wetgevingsoverleg van het Belastingplan 2010 in de Tweede Kamer heb aangegeven, sta ik ook met betrekking tot S&O-activa toe dat de innovatiebox kan worden toegepast indien de R&D wordt uitbesteed. De belastingplichtige moet hiervoor kunnen aantonen dat het immaterieel actief is voortgevloeid uit S&O-werkzaamheden waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven. Dit is in ieder geval zo als minder dan 50% is uitbesteed. Wanneer er meer dan 50% wordt uitbesteed zal de belastingplichtige inhoudelijk een coördinerende en regisserende rol bij de R&D moeten spelen, waarop de afgegeven S&O-verklaring ook ziet. In het geval dat R&D via een buitenlandse vaste inrichting wordt uitgeoefend, zal naar alle waarschijnlijkheid het Nederlandse hoofdhuis deze coördinerende en regisserende rol spelen. In dat geval kan de innovatiebox worden toegepast voor de opbrengsten die uit het immaterieel actief voortvloeien en die worden toegerekend aan het hoofdhuis. Mochten mij andere signalen uit de praktijk bereiken, dan ben ik uiteraard bereid om hier nader naar te kijken.

5. Afvalstoffenbelasting
De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van het Belastingplan 2010 een amendement aangenomen van het lid Tang c.s., waardoor per 1 januari 2010 de toepassing van het lage tarief voor gevaarlijke afvalstoffen in de afvalstoffenbelasting wordt afgeschaft.[8] Het kabinet is via de aangenomen motie van het lid Tang c.s. verzocht om de opbrengst van dit amendement in te zetten voor het dekken van het op nihil stellen van het rentevoordeel van een personeelslening in de werkkostenregeling voor de in de motie genoemde transportmiddelen,[9] alsmede voor het dekken van het amendement inzake het stimuleren van MKB-beleggingen,[10] het amendement inzake een korting voor aardgasauto’s[11] en de aangenomen motie om de bestaande fiscale faciliteit om energiebesparingen in huurwoningen te stimuleren te verlengen.[12]

De leden van de vaste commissie voor Financiën van uw Kamer hebben mij verzocht om te reageren op brieven die zij naar aanleiding van de aanvaarding van dit amendement hebben ontvangen van A&G Maasvlakte en van Twence B.V. In die brieven wordt aandacht gevraagd voor de negatieve gevolgen van het amendement voor de verwerking van een specifiek soort gevaarlijke afvalstoffen: residuen die vrijkomen bij de reiniging van de rookgassen van afvalverbrandingsinstallaties. Voordat deze afvalstoffen gestort mogen worden, dienen deze namelijk een verwerking te hebben ondergaan om zogenoemde uitloging te voorkomen.

Deze bedrijven geven aan dat de verwerking van deze residuen volledig uit Nederland dreigt te verdwijnen. Thans is A&G Maasvlakte het enige bedrijf in Nederland dat deze residuen verwerkt. Het alternatief is export naar Duitsland voor nuttige toepassing door het storten van deze afvalstoffen in oude Duitse mijnen. A&G Maasvlakte geeft aan dat beide verwerkingsmethoden op dit moment tegen een vergelijkbaar kostenniveau plaatsvinden. Door de toepassing van het lage tarief voor gevaarlijke afvalstoffen af te schaffen, stijgt het tarief op 1 januari 2010 van € 14,81 naar € 107,49 per 1 000 kilogram. Door deze verhoging zal het volgens A&G Maasvlakte niet meer mogelijk zijn te concurreren met de verwerkingsmethode in Duitsland en zal Nederland voor de verwerking van deze afvalstroom volledig afhankelijk worden van Duitsland.

A&G Maasvlakte heeft dit standpunt eerder kenbaar gemaakt aan de Tweede Kamer in reactie op de fiscale vergroeningsbrief van 3 juni 2009, waarin werd aangekondigd dat de introductie van een faciliteit in de afvalstoffenbelasting voor de afgraving van oude stortplaatsen gedekt zou worden door het afschaffen van de toepassing van het lage tarief voor gevaarlijke afvalstoffen en een verhoging van de tarieven.[13] Over deze brief is destijds contact geweest tussen A&G en de ministeries van Financiën en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Mede naar aanleiding hiervan heeft het kabinet besloten de toepassing van het lage tarief voor gevaarlijk afvalstoffen niet af te schaffen en de voorgestelde faciliteit uitsluitend te dekken door een verhoging van zowel het reguliere als het lage tarief van de afvalstoffenbelasting.

Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2010 c.a. in de Tweede Kamer ben ik uitgebreid ingegaan op de nadelen van het amendement Tang c.s. Daarbij heb ik gewezen op de nadelen van het afschaffen van de toepassing van het lage tarief voor gevaarlijke afvalstoffen, waaronder de forse stijging van het tarief en het uitwijkgedrag naar Duitsland. Andere gevaren die ik daarbij heb genoemd zijn omkatting in niet gevaarlijk afval door vermenging met andere afvalstoffen en illegaal storten. Bij die gelegenheid heb ik voorts aangegeven niet alle gevolgen van het amendement te kunnen inschatten.

Gelet op het feit dat uit het amendement Tang c.s. geen verzoek blijkt om deze residuen op een andere manier onder het lage tarief te brengen, ligt het niet voor de hand de werking van het amendement gedeeltelijk teniet te doen door gehoor te geven aan het verzoek van A&G Maasvlakte. In de gebruikelijke staatsrechtelijke verhoudingen tussen kabinet en Staten-Generaal zou het niet passend zijn dat het kabinet geen uitvoering geeft aan een amendement dat zojuist door de Tweede Kamer is aanvaard, zeker nu de nadelen van het amendement in de discussie met de Tweede Kamer zijn gewisseld. Bovendien zou het inwilligen van het verzoek leiden tot een gat van circa € 7 miljoen in de dekking van het amendement Tang c.s. en effect hebben op de opbrengst van het amendement Cramer, doordat in dat amendement al rekening is gehouden met het amendement Tang c.s.[14]

6. Kleine banen
De leden van de fractie van de VVD vragen om een reactie op een klacht van een softwareontwikkelaar omtrent de kleine banenregeling. Voordat ik inga op deze klacht wil ik benadrukken dat de regeling niet beoogt om de administratieve lasten (fors) te verlagen, maar bedoeld is als crisismaatregel ter bestrijding van jeugdwerkloosheid. Hiertoe worden de loonkosten voor deze groep in 2010 verlaagd met totaal € 80 miljoen.

Mijns inziens heeft de Belastingdienst in november van dit jaar bij deze regeling de ontwikkelaars terecht geadviseerd te wachten met ontwikkelwerkzaamheden tot 19 november 2009. Die dag vonden namelijk de stemmingen over het Belastingplan 2010 c.a. in de Tweede Kamer plaats, waarbij een amendement om de kleine banenregeling af te schaffen verworpen werd. Zonder dat advies zouden de ontwikkelaars met dubbele kosten zijn opgezadeld als het amendement aangenomen zou zijn. Ik heb er begrip voor dat bepaalde maatregelen die op Prinsjesdag worden aangekondigd, zoals de kleine banenregeling, voor uitvoerders, zoals software ontwikkelaars, de Belastingdienst en het UWV, een korte uitvoeringstermijn met zich meebrengen. Overigens wil ik graag via deze weg mijn waardering uitspreken voor alle uitvoerders, die de nieuwe regelgeving die de wetgever jaarlijks produceert, nauwgezet uitvoeren. Voor de loonheffingsketen, welke met € 115 miljard circa de helft van de rijksinkomsten opleveren zijn zij onmisbare schakels.

Hoogachtend,

De Staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager

[1] Voorstel van wet houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2010), Voorstel van wet houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010), Voorstel van wet houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale vereenvoudigingswet 2010), Voorstel van wet houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale onderhoudswet 2010), Voorstel van wet tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met de afschaffing van de vliegbelasting, Kamerstukken I 2009/10, 32 128-32130, 32132 en 23133.
[2] Kamerstukken II 2009/10, 31 129, nr. 3, blz. 69.
[3] Kamerstukken II 2009/10, 31 129, nr. 8, blz. 37.
[4] Kamerstukken II 2009/10, 31 128, nr. 52, blz. blz. 51.
[5] Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 8, blz. 41. Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 16, blz. 55. Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 20, blz. 26 e.v.
[6] Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. C.
[7] M.L.B. van der Lande, Innovatiebox: de ongelijke behandeling van speur- en ontwikkelingswerk, NTFR 10 december 2009.
[8] Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 32.
[9] Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 45.
[10] Kamerstukken II 2009/10, 32 129, nr. 16.
[11] Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 29.
[12] Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 44.
[13] Kamerstukken II 2008/09, 31 492, nr. 11.
[14] Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 51.