De Nederlandse uitvoeringsvoorschriften 2007 belastingverdrag Nederland-Verenigde Staten van Amerika 1992

De Nederlandse uitvoeringsvoorschriften 2007 belastingverdrag Nederland-Verenigde Staten van Amerika 1992

Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector Ontwerp, Aspectgebied Internationaal belastingrecht

Regeling van 22 oktober 2007, nr. CPP2007/1566M, Stcrt. nr. 213

De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

In deze regeling worden de Nederlandse uitvoeringsvoorschriften 2007 belastingverdrag Nederland-Verenigde Staten van Amerika 1992 vastgesteld.

Ter uitvoering van artikel 34, eerste lid, van de op 18 december 1992 te Washington tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika gesloten Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen (Trb. 1993, 77 en 158), zoals deze overeenkomst is gewijzigd bij het op 13 oktober 1993 te Washington gesloten Protocol (Trb. 1993, 184), onderscheidenlijk bij het op 8 maart 2004 te Washington gesloten Protocol (Trb. 2004, 166), en gelet op de regeling gepubliceerd bij mededeling van 6 augustus 2007, nr. IFZ2007/537M, Stcrt. 2007, 154, die op grond van artikel 29 van de genoemde overeenkomst is getroffen tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika, stel ik de navolgende regeling vast met bijlage I (formulier IB 96 USA) en bijlage II (formulier IB 95 USA):

Algemeen

Artikel 1

1. Deze regeling verstaat onder:
a. Verdrag: de op 18 december 1992 te Washington tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika gesloten Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, met briefwisseling en memorandum van overeenstemming, zoals deze overeenkomst is gewijzigd bij het op 13 oktober 1993 te Washington gesloten Protocol tot wijziging van voornoemde overeenkomst, met briefwisseling, onderscheidenlijk bij het op 8 maart 2004 te Washington gesloten Protocol tot wijziging van voornoemde overeenkomst, met briefwisseling en memorandum van overeenstemming;
b. dividenden: dividenden zoals bedoeld in artikel 10, zesde lid, van het Verdrag.

2. Deze regeling neemt verder de begrippen van het Verdrag over.

Nederlandse dividendbelasting met betrekking tot deelnemingsdividenden (vrijstellingsprocedure)

Artikel 2

1. Een Nederlands lichaam dat aan een lichaam, niet zijnde een pensioenfonds of een vrijgestelde organisatie als bedoeld in artikel 35 respectievelijk artikel 36 van het Verdrag, dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika en dat onmiddellijk ten minste 10 percent van het totale aantal stemmen in het Nederlandse lichaam bezit, dividenden betaalt waarop ingevolge artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag ten hoogste 5 percent dividendbelasting mag worden ingehouden, kan bij de inspecteur van het organisatieonderdeel van de Belastingdienst onder wie het ressorteert het verzoek indienen ontslagen te worden van de verplichting tot inhouding van die belasting voor zover deze meer dan 5 percent bedraagt.

2. Een Nederlands lichaam dat aan een lichaam, niet zijnde een pensioenfonds of een vrijgestelde organisatie als bedoeld in artikel 35 respectievelijk artikel 36 van het Verdrag, dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika en dat gedurende het tijdvak van 12 maanden dat eindigt op de datum waarop het dividend wordt vastgesteld, onmiddellijk aandelen in het Nederlandse lichaam heeft bezeten die 80 percent of meer vertegenwoordigen van het totale aantal stemmen in dat Nederlandse lichaam, dividenden betaalt die ingevolge artikel 10, derde lid, van het Verdrag zijn vrijgesteld van dividendbelasting, kan bij de inspecteur van het organisatieonderdeel van de Belastingdienst onder wie het r essorteert, het verzoek indienen ontslagen te worden van de verplichting tot inhouding van die belasting.

3. In het verzoek bedoeld in het eerste lid wordt opgaaf verstrekt van:

a. de naam, het adres en de vestigingsplaats van het in het eerste lid bedoelde lichaam dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika;
b. het totale aantal stemmen in het Nederlandse lichaam;
c. het aantal van die stemmen dat het in het eerste lid bedoelde lichaam dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika, onmiddellijk in het Nederlandse lichaam bezit.

In het verzoek wordt voorts verklaard dat het bedoelde lichaam dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika, voldoet aan de voorwaarden van artikel 26 van het Verdrag.

4. In het verzoek bedoeld in het tweede lid wordt opgaaf verstrekt van:
a. de naam, het adres en de vestigingsplaats van het in het tweede lid bedoelde lichaam dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika;
b. het totale aantal stemmen in het Nederlandse lichaam;
c. het aantal van die stemmen dat het in het tweede lid bedoelde lichaam dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika, onmiddellijk in het Nederlandse lichaam bezit;
d. het totale aantal stemmen in het Nederlandse lichaam vóór 1 oktober 1998, indien van toepassing;
e. het aantal van de in onderdeel d bedoelde stemmen dat het in het tweede lid bedoelde lichaam dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika, vóór 1 oktober 1998 middellijk of onmiddellijk in het Nederlandse lichaam heeft bezeten.

In het verzoek wordt voorts verklaard dat het bedoelde lichaam dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika, de stemmen bedoeld in onderdeel c gedurende een tijdvak van 12 maanden eindigend op de datum waarop het dividend wordt gedeclareerd, heeft bezeten alsmede dat dit lichaam (i) een gekwalificeerde persoon is uit hoofde van artikel 26, tweede lid, onderdeel c, van het Verdrag, of (ii) uit hoofde van artikel 26, derde lid, van het Verdrag gerechtigd is tot de voordelen van artikel 10, derde lid, van het Verdrag, of (iii) uit hoofde van artikel 26, zevende lid, van het Verdrag een beschikking heeft ontvangen op grond van dat lid. Voor een lichaam dat voldoet aan de voorwaarde van artikel 10, derde lid, onderdeel a, van het Verdrag geldt echter dat in het verzoek wordt verklaard dat het lichaam niet door artikel 26 van het Verdrag wordt beperkt bij de toegang tot de voordelen van artikel 10, derde lid, van het Verdrag.

5. Op een verzoek als bedoeld in het eerste en het tweede lid beslist de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking.

6. Indien de inspecteur gunstig beslist op een verzoek als bedoeld in het eerste lid of het tweede lid, blijft zijn beslissing van kracht met betrekking tot elk daarin genoemd lichaam zolang:
- het lichaam inwoner van de Verenigde Staten van Amerika blijft,
- het lichaam een deelneming blijft bezitten in het Nederlandse lichaam welke voldoet aan de voorwaarden van artikel 10, tweede lid, onderdeel a, respectievelijk artikel 10, derde lid, van het Verdrag,
- het lichaam blijft voldoen aan de van toepassing zijnde voorwaarden van artikel 26 van het Verdrag.

De bestuurder van het Nederlandse lichaam aan wie blijkt of die redelijkerwijs moet vermoeden dat zulks in enig opzicht niet meer het geval is, is gehouden aan vorenbedoelde inspecteur schriftelijke mededeling te doen vóór de eerstvolgende vaststelling van dividend.

Nederlandse dividendbelasting met betrekking tot deelnemingsdividenden (teruggaafprocedure)

Artikel 3

1. Indien dividendbelasting is ingehouden van dividenden, betaald door een Nederlands lichaam aan een lichaam, niet zijnde een pensioenfonds of een vrijgestelde organisatie als bedoeld in artikel 35 respectievelijk artikel 36 van het Verdrag, dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika en dat een deelneming in het Nederlandse lichaam bezit welke voldoet aan de voorwaarden van artikel 10, tweede lid, onderdeel a, respectievelijk artikel 10, derde lid, van het Verdrag, terwijl ingevolge het Verdrag recht bestaat op vermindering van dividendbelasting, kan dat Amerikaanse lichaam een verzoek om teruggaaf van hetgeen te veel aan dividendbelasting is ingehouden, richten tot de inspecteur van het organisatieonderdeel van de Belastingdienst onder wie het Nederlandse lichaam ressorteert.

2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt ingeleverd bij het Nederlandse lichaam dat de dividenden heeft betaald. Het Nederlandse lichaam zendt het verzoek met toevoeging van de in artikel 2, derde lid, respectievelijk vierde lid, bedoelde gegevens aan de in het eerste lid bedoelde inspecteur. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

3. Het terug te geven bedrag wordt door het organisatieonderdeel van de Belastingdienst onder wie het Nederlandse lichaam ressorteert, ten behoeve van het belanghebbende Amerikaanse lichaam aan het Nederlandse lichaam overgemaakt.

4. Indien de inspecteur gerede twijfel heeft of de gerechtigde tot de opbrengst voldoet aan de voorwaarden van artikel 26 van het Verdrag, kan hij door tussenkomst van de Belastingdienst/FIOD-ECD om inlichtingen verzoeken aan de bevoegde Amerikaanse autoriteit.

Nederlandse dividendbelasting met betrekking tot portfoliodividenden genoten door vrijgestelde pensioenfondsen en vrijgestelde organisaties (teruggaafprocedure)

Artikel 4

1. Een inwoner van de Verenigde Staten van Amerika die ingevolge artikel 35 of artikel 36 van het Verdrag in aanmerking komt voor vrijstelling van dividendbelasting voor dividenden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van het Verdrag, heeft recht op teruggaaf van hetgeen aan dividendbelasting is ingehouden.

2. Tot het verkrijgen van teruggaaf levert de belanghebbende een ingevulde verklaring, voorzien van een dagtekening en ondertekening door belanghebbende, van de daarop voorkomende bevestiging omtrent het voldoen aan de voorwaarden van artikel 35, in samenhang met de regeling gepubliceerd bij mededeling van 6 augustus 2007, nr. IFZ2007/537M, Stcrt. 2007, 154, die op grond van artikel 29 van het Verdrag is getroffen tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika, of artikel 36 van het Verdrag, in tweevoud op een formulier volgens het in bijlage I respectievelijk bijlage II opgenomen model (formulier IB 96 USA respectievelijk IB 95 USA) in bij de in Nederland wonende of gevestigde persoon die de in artikel 9 van de Wet op de dividendbelasting 1965 bedoelde dividendnota waaruit van de betaling van de terug te geven belasting door de belanghebbende blijkt, heeft uitgereikt, onder bijvoeging van de dividendnota. Degene die de dividendnota heeft uitgereikt, zendt, met een begeleidende brief waaruit blijkt dat hij voor de belanghebbende optreedt, de bij hem ingeleverde verklaring in tweevoud tezamen met de dividendnota of het afschrift daarvan, aan de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg/kantoor Buitenland, Postbus 2865, 6401 DJ Heerlen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het terug te geven bedrag wordt door de Belastingdienst/Limburg/kantoor Buitenland ten behoeve van de belanghebbende overgemaakt aan degene die de dividendnota heeft uitgereikt.

3. Indien de opbrengst niet is uitbetaald door een in Nederland wonende of gevestigde persoon en de belanghebbende dientengevolge niet in het bezit is van een in het tweede lid bedoelde dividendnota, zendt hij de in het tweede lid bedoelde verklaring omtrent het voldoen aan de voorwaarden van artikel 35, in samenhang met de regeling gepubliceerd bij mededeling van 6 augustus 2007, nr. IFZ2007/537M, Stcrt. 2007, 154, of artikel 36 van het Verdrag rechtstreeks toe aan de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg/kantoor Buitenland, onder bijvoeging van een dividendnota of ander bewijsstuk, waaruit blijken:
a. de desbetreffende opbrengst, en
b. het feit dat de terug te geven belasting door de belanghebbende is betaald.

De inspecteur beslist op het verzoek bij een voor bezwaar vatbare beschikking. Het terug te geven bedrag wordt door de Belastingdienst/Limburg/kantoor Buitenland aan de belanghebbende overgemaakt.

4. Indien de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg/kantoor Buitenland gerede twijfel heeft of de gerechtigde tot de opbrengst voldoet aan de voorwaarden van artikel 26 van het Verdrag, kan hij door tussenkomst van de Belastingdienst/FIOD-ECD om inlichtingen verzoeken aan de bevoegde Amerikaanse autoriteit.

Nederlandse dividendbelasting met betrekking tot portfoliodividenden genoten door vrijgestelde pensioenfondsen (vrijstellingsprocedure)

Artikel 5

In afwijking van artikel 4 zijn de vennootschap die dividend verschuldigd is, degene bij wie de opbrengst betaalbaar is gesteld, het administratiekantoor dat de opbrengst doorbetaalt aan certificaathouders, en degene tot wiens beroep het kopen of innen van dividendbewijzen gewoonlijk behoort, bevoegd die opbrengst uit te betalen zonder inhouding van dividendbelasting indien de gerechtigde tot de opbrengst een vrijgesteld pensioenfonds als bedoeld in artikel 35 van het Verdrag is, die gerechtigde voor dividenden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van het Verdrag in aanmerking komt voor vrijstelling van dividendbelasting en hij bij het dividendbewijs overlegt:
a. een certificaat (formulier 6166), geldig voor het betrokken belastingjaar en afgegeven door de Amerikaanse Internal Revenue Service overeenkomstig de regeling gepubliceerd bij mededeling van 6 augustus 2007, nr. IFZ2007/537M, Stcrt. 2007, 154, of een geldige kwalificatiebeschikking afgegeven door de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg/kantoor Buitenland overeenkomstig laatstgenoemde regeling; en
b. een door de gerechtigde ingevulde en ondertekende verklaring waarin is opgenomen een bevestiging omtrent het voldoen aan de voorwaarden van artikel 26 en artikel 35 van het Verdrag, in samenhang met de regeling gepubliceerd bij mededeling van 6 augustus 2007, nr. IFZ2007/537M, Stcrt. 2007, 154, in tweevoud op een formulier volgens het in bijlage I opgenomen model (formulier IB 96 USA);
c. een ingevulde en ondertekende bevestiging omtrent de woonplaats van de gerechtigde, opgenomen op het in onderdeel b bedoelde formulier, afgegeven door de fiscale autoriteit van zijn woonplaats.

Nederlandse dividendbelasting met betrekking tot deelnemingsdividenden genoten door vrijgestelde pensioenfondsen en vrijgestelde organisaties (teruggaafprocedure)

Artikel 6

1. Een inwoner van de Verenigde Staten van Amerika die ingevolge artikel 35 of artikel 36 van het Verdrag in aanmerking komt voor vrijstelling van dividendbelasting voor dividenden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag, heeft recht op teruggaaf van hetgeen aan dividendbelasting is ingehouden.

2. Tot het verkrijgen van teruggaaf richt de belanghebbende een verzoek aan de inspecteur van het organisatieonderdeel van de Belastingdienst onder wie het lichaam ressorteert dat de dividenden heeft betaald. In het verzoek wordt verklaard dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 35, in samenhang met de regeling gepubliceerd bij mededeling van 6 augustus 2007, nr. IFZ2007/537M, Stcrt. 2007, 154, of artikel 36 van het Verdrag.

3. Het in het tweede lid bedoelde verzoek wordt ingeleverd bij het Nederlandse lichaam dat de dividenden heeft betaald. Het Nederlandse lichaam zendt het verzoek met toevoeging daaraan van de in artikel 2, derde lid, bedoelde gegevens aan de in het tweede lid bedoelde inspecteur. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

4. Het terug te geven bedrag wordt door het organisatieonderdeel van de Belastingdienst onder wie het lichaam ressorteert, ten behoeve van belanghebb ende aan het Nederlandse lichaam overgemaakt.

5. Indien de inspecteur gerede twijfel heeft of de gerechtigde tot de opbrengst voldoet aan de voorwaarden van artikel 26 van het Verdrag, kan hij door tussenkomst van de Belastingdienst/FIOD-ECD om inlichtingen verzoeken aan de bevoegde Amerikaanse autoriteit.

Nederlandse dividendbelasting met betrekking tot deelnemingsdividenden genoten door vrijgestelde pensioenfondsen (vrijstellingsprocedure)

Artikel 7

1. In afwijking van artikel 6 kan een lichaam dat aan een vrijgesteld pensioenfonds als bedoeld in artikel 35 van het Verdrag, dat inwoner van de Verenigde Staten van Amerika is, dividenden als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onderdeel a, van het Verdrag betaalt waarvoor ingevolge artikel 35 van het Verdrag recht bestaat op vrijstelling van dividendbelasting, bij de inspecteur van het organisatieonderdeel van de Belastingdienst waaronder het ressorteert, het verzoek indienen ontslagen te worden van de verplichting tot inhouding van die belasting.

2. Bij het verzoek wordt een door de Amerikaanse Internal Revenue Service overeenkomstig de regeling gepubliceerd bij mededeling van 6 augustus 2007, nr. IFZ2007/537M, Stcrt. 2007, 154, afgegeven geldig certificaat (Formulier 6166) of een door de Belastingdienst/Limburg/kantoor Buitenland overeenkomstig die regeling afgegeven geldige kwalificatiebeschikking overgelegd.
In het verzoek wordt voorts opgaaf verstrekt van:

a. de naam, het adres en de plaats van vestiging van het in het eerste lid bedoelde pensioenfonds dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika;
b. het totale aantal stemmen in het Nederlandse lichaam;
c. het aantal van die stemmen dat het in het eerste lid bedoelde pensioenfonds dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika, onmiddellijk in het Nederlandse lichaam bezit.

In het verzoek wordt voorts verklaard dat het bedoelde pensioenfonds dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika, voldoet aan de voorwaarden van artikel 26 en artikel 35 van het Verdrag, in samenhang met de regeling gepubliceerd bij mededeling van 6 augustus 2007, nr. IFZ2007/537M, Stcrt. 2007, 154.

3. Indien de inspecteur gunstig beslist op het verzoek blijft zijn beslissing van kracht met betrekking tot elk daarin genoemd pensioenfonds dat inwoner is van de Verenigde Staten van Amerika zolang:
- het pensioenfonds inwoner van de Verenigde Staten van Amerika blijft,
- het pensioenfonds onmiddellijk ten minste 10 percent van het totale aantal stemmen in het Nederlandse lichaam bezit,
- het pensioenfonds blijft voldoen aan de voorwaarden van artikel 26 en artikel 35 van het Verdrag, en
- het certificaat van de Amerikaanse Internal Revenue Service of de kwalificatiebeschikking van de Belastingdienst/Limburg/kantoor Buitenland geldig is.

De bestuurder van het Nederlandse lichaam aan wie blijkt of die redelijkerwijs moet vermoeden dat zulks in enig opzicht niet meer het geval is, is gehouden aan vorenbedoelde inspecteur schriftelijke mededeling te doen vóór de eerstvolgende vaststelling van dividend.

Formele bepaling

Artikel 8

De in deze regeling bedoelde verklaringen, verzoeken, gegevens en mededelingen moeten duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden gedaan of verstrekt. Indien naar aanleiding van een ingevolge deze regeling gedaan verzoek, ten onrechte of tot een te hoog bedrag, vrijstelling of vermindering van inhouding van dividendbelasting dan wel teruggaaf van dividendbelasting is verleend, zijn de op de dividendbelasting betrekking hebbende bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van (overeenkomstige) toepassing.

Verjaringstermijn

Artikel 9

Verzoeken om teruggaaf van belasting als bedoeld in de artikelen 3, 4 en 6, moeten bij de bevoegde inspecteur zijn ingediend binnen een termijn van drie jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

Formulieren

Artikel 10

De teksten van de in de bijlagen opgenomen formulieren zijn niet g epubliceerd in de Staatscourant, maar worden gepubliceerd op www.belastingdienst.nl.

De in deze regeling bedoelde formulieren worden van rijkswege verstrekt. De formulieren zijn op aanvraag kosteloos verkrijgbaar in Nederland bij de Belastingdienst/Centrum voor facilitaire dienstverlening, Afdeling Logistiek reprografisch centrum, Postbus 1314, 7301 BN Apeldoorn. Het e-mailadres daarvan luidt: lrc.apeldoorn@belastingdienst.nl. Deze formulieren kunnen ook worden gedownload via de website www.belastingdienst.nl.

Delegatiebepaling

Artikel 11

De Minister van Financiën kan, in afwijking van deze regeling, onder nadere voorwaarden bijzondere regelingen treffen of kan, in afwijking van deze regeling, binnen de door hem gestelde kaders de Belastingdienst machtigen bijzondere regelingen te treffen.

Intrekking

Artikel 12

1. De regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 20 juli 2000, nr. IFZ 2000/785M, Stcrt. 2000, 144, wordt ingetrokken.

2. De bepalingen van de in het eerste lid vermelde regeling blijven, met inachtneming van artikel 34, vierde lid, van het Verdrag, van toepassing met betrekking tot dividenden die betaald zijn of betaalbaar zijn gesteld vóór de toepassingsdatum van het Protocol bij het Verdrag van 8 maart 2004.

3. De regeling tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika van 27 maart 2000, nr. IFZ2000/326M, Stcrt. 2000, 79, wordt ingetrokken. Deze regeling is vervangen door de regeling gepubliceerd bij mededeling van 6 augustus 2007, nr. IFZ2007/537M, Stcrt. 2007, 154.

4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt de regeling gepubliceerd bij mededeling van 6 augustus 2007, nr. IFZ2007/537M, Stcrt. 2007, 154, geacht deel uit te maken van de in het eerste lid vermelde regeling.

Inwerkingtreding

Artikel 13

1. Deze regeling wordt aangehaald als: Nederlandse uitvoeringsvoorschriften 2007 belastingverdrag Nederland – Verenigde Staten van Amerika 1992.

2. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

3. Deze regeling vindt toepassing met betrekking tot dividenden die betaald zijn of betaalbaar zijn gesteld op of na de toepassingsdatum van het Protocol bij het Verdrag van 8 maart 2004. Voor verzoeken met betrekking tot portfoliodividenden als bedoeld in artikel 5 en 6 van de in artikel 12, eerste lid, vermelde regeling die betaald zijn of betaalbaar zijn gesteld tussen de toepassingsdatum van het Protocol bij het Verdrag van 8 maart 2004 en 1 januari 2007 kan nog gebruik worden gemaakt van die regeling en van het formulier IB 92 USA behorende bij die regeling.

Op overige verzoeken welke vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn ingediend en betrekking hebben op dividenden die onder deze regeling vallen, zal - voor zover hierop niet reeds vooruitlopend op deze regeling is beslist - door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking worden beslist met inachtneming van deze regeling. Deze verzoeken hoeven dus niet opnieuw te worden ingediend.

Den Haag, 22 oktober 2007.

De staatssecretaris van Financiën,
namens deze:
De directeur-generaal Belastingdienst,
mr. J. Thunnissen.