Bewoners Bos en Lommer niet geconfronteerd met belasting
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer |
Datum |
Uw brief (Kenmerk) |
Ons kenmerk |
||
5 oktober 2007 |
DB |
2007-488 M |
||
Onderwerp |
||||
Vergoedingen Bos en Lommer |
Geachte voorzitter,
Tijdens een Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Financiën op 26 september 2007 heb ik toegezegd dat er nogmaals overleg zou worden gevoerd met de gemeente Amsterdam, met als insteek dezerzijds dat aan de gemeente het aanbod voor een bevrijdende eindheffing ten laste van de gemeente wordt herhaald. En tevens, dat mocht tegenover de inspecteur aannemelijk worden gemaakt dat er tegenover een deel van de periodieke uitkeringen alsnog wél kosten blijken te staan, dat deel niet wordt meegenomen voor de heffing.
De afgelopen dagen heeft het bedoelde overleg plaatsgevonden. De Belastingdienst, de gemeentelijke belastingdienst en de fiscaal adviseur van de bewoners zijn gezamenlijk tot de conclusie gekomen - na overlegging van relevante ‘bonnetjes’- dat inderdaad tegenover een deel van de periodieke uitkeringen feitelijk gemaakte kosten staan.
De gemeente Amsterdam heeft daarbij aangegeven dat zij het aanbod om te komen tot een bevrijdende eindheffing wil honoreren, teneinde de bewoners te vrijwaren van belastingheffing.
Ik ben verheugd over de uitkomsten van dit overleg en de gemeente Amsterdam evenzeer, naar zij mij heeft laten weten.
De inspecteur (van de landelijke Belastingdienst) kon indertijd het aanbod van een bevrijdende eindheffing door de gemeente alleen doen omdat het perspectief bestond op een aanpassing van de wetgeving door middel van een bij uw Kamer ingediend wetsvoorstel Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van enige andere wetten, in het kader van het versterken van de fiscale rechtshandhaving en het verkorten van beslistermijnen (Versterking fiscale rechtshandhaving), nr. 30 322.
Het wetsvoorstel voorzag met de invoering van artikel 64 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in een verruiming van de mogelijkheden om de belastingschuld af te wikkelen. Voor de toekomst zijn soortgelijke praktische oplossingen echter uitgesloten omdat deze bepaling gedurende de wetsbehandeling is geschrapt.
Zoals ik tijdens het algemeen overleg op 26 september 2007 al heb aangegeven, vind ik dat geen wenselijke situatie. Ook bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer zijn vragen gerezen over mogelijke doelmatigheidsoplossingen in de sfeer van de invordering.
Ik ben dan ook voornemens om door middel van een nota van wijziging op het voorstel van wet houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2008), nr. 31 206, aan uw Kamer voor te stellen om genoemd artikel 64 in de wet op te nemen. Met dat voorstel beoog ik zeker niet de bevoegdheden van de Belastingdienst te verruimen en daarmee de rechtsbescherming te beperken, maar juist om praktische oplossingen zoals in de casus van Bos en Lommer mogelijk te maken.
Met de opmerkingen die tijdens de behandeling in uw Kamer zijn gemaakt, zal ik rekening houden.
Tevens heb ik de aan mij gerichte second opinion bijgevoegd van professor Ch.P.A. Geppaart, die als formeel recht deskundige advieswerkzaamheden verricht voor het directoraat-generaal voor Fiscale Zaken.
Hoogachtend,
De staatssecretaris van Financiën,
mr. drs. J.C. de Jager