Besluit omzetbelasting en watersportorganisaties
Omzetbelasting. Watersportorganisaties
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten
Besluit van 13 juni 2007, nr. CPP2007/1078M, Stcrt. nr. 121
De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit is een herziene versie van het besluit van 5 november 2001, nr. CPP 2001/2164M. De passage met betrekking tot nevenactiviteiten is vervallen. Hiervoor wordt verwezen naar het besluit over fondswerving, nummer CPP 2006/1405M. Voor het overige is de inhoud van het besluit niet gewijzigd.
1. Inleiding
Op de sportvrijstelling geldt een uitzondering voor watersportverenigingen die voor hun dienstverlening gebruik maken van één of meer personen die in dienstbetrekking werkzaam zijn ten behoeve van de vereniging (artikel 11, eerste lid, onderdeel e, onder 2°, van de Wet op de omzetbelasting 1968: hierna de wet).
2. Personeel in dienstbetrekking
Het begrip dienstbetrekking wordt uitgelegd volgens de bepalingen van het burgerlijk recht. Of een vereniging voldoet aan het criterium voor belastingheffing dient per verenigingsjaar te worden beoordeeld. Dit betekent dat indien in de loop van een verenigingsjaar personeel in dienstbetrekking werkzaam is ten behoeve van de vereniging, de vereniging in de heffing dient te worden betrokken voor de diensten die met behulp van dat personeel worden verricht met betrekking tot de vaartuigen. De terbeschikkingstelling van lig- en bergplaatsen gedurende dat jaar is dan eveneens belast.
Goedkeuring
Om te voorkomen dat iedere dienstbetrekking tot heffing van omzetbelasting leidt, keur ik in samenhang met het vorenstaande goed dat de vrijstelling toepassing vindt, indien het personeel dat werkzaam is ten behoeve van de vereniging over het gehele jaar genomen daarvoor niet meer dan € 4.538 aan vergoeding ontvangt.
3. Het grensbedrag
Voor de berekening van het grensbedrag dienen alle vergoedingen in aanmerking te worden genomen, dus ook bij voorbeeld onkostenvergoedingen en beloningen in natura. Voorts geldt de genoemde grens voor alle personen die werkzaam zijn ten behoeve van de vereniging samen en niet per persoon. Dit betekent dat, indien er in de loop van het jaar meer personen werkzaam zijn die niet afzonderlijk maar wel gezamenlijk meer dan € 4.538 ontvangen, de vrijstelling niet van toepassing is.
Voor de toepassing van de € 4.538-grens kan buiten beschouwing worden gelaten de vergoeding aan personen die zich in het geheel niet bezighouden met de werkzaamheden in de haven als zodanig (onder deze werkzaamheden vallen onder meer werkzaamheden met betrekking tot vaartuigen, haventerreinen en technische faciliteiten ten behoeve van de vaartuigen; ook de bewaking van terreinen en vaartuigen valt onder deze werkzaamheden). Werkzaamheden van bijvoorbeeld kantinebeheerders die uitsluitend kantinewerk verrichten vallen hier niet onder.
Indien overschrijding van de € 4.538-grens redelijkerwijs niet kon worden voorzien kan de heffing van omzetbelasting in het desbetreffende jaar achterwege blijven. Als in een dergelijk geval echter het volgende jaar zich opnieuw een overschrijding voordoet dan dient in dat jaar in elk geval heffing plaats te vinden.
Een watersportorganisatie die ten onrechte prestaties in de heffing heeft betrokken omdat de € 4.538-grens niet is overschreden, kan teruggaaf van omzetbe lasting verzoeken. Als de organisatie facturen met berekening van omzetbelasting heeft uitgereikt dan moet die organisatie verbeterde facturen uitreiken voordat teruggaaf wordt verleend. Uiteraard is hieraan tevens de voorwaarde verbonden dat de vrijstelling ook wordt toegepast voor de aftrek van belasting. Bij het verzoek om teruggaaf dient een berekening van de correctie te worden gevoegd.
Ingeval een vereniging twee (of meer) geografisch volledig gescheiden havens exploiteert die ieder over eigen personeel beschikken, zodat de havens in feite zelfstandig functioneren, kan de toetsing aan de voorwaarde voor belastingheffing per afzonderlijke haven geschieden.
4. Ingetrokken regeling en inwerkingtreding
Het besluit CPP2001/2164M van 5 november 2001 is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dagtekening van dit besluit.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 13 juni 2007.
De staatssecretaris van Financiën,
namens deze:
de directeur-generaal Belastingdienst,
mr. J. Thunnissen.