Brief implementatie richtlijnen BTW-pakket
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Ons kenmerk: DV/09/722 M
Betreft: Implementatie richtlijnen BTW-pakket
Geachte Voorzitter,
Naar aanleiding van enkele vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD in een schriftelijk overleg wordt het volgende opgemerkt.
Wat betreft de opmerking in “Working Paper no. 614 Final” over het te goeder trouw zijn van een ondernemer als deze het BTW-nummer van zijn afnemer heeft geverifieerd, wordt opgemerkt dat uitgangspunt is dat ondernemers die (grensoverschrijdende) diensten als bedoeld in het richtsnoer onder punt 5.6 van dat document verrichten aan andere ondernemers, zich ervan moeten vergewissen dat hun afnemer ook daadwerkelijk handelt als ondernemer. Daarbij moet de ondernemer die de dienst verricht aan een ondernemer binnen de EU beschikken over diens BTW-identificatienummer, waaronder de dienst wordt afgenomen.
De ondernemer hoeft het BTW-identificatienummer van dezelfde, hem bekende, ondernemer echter niet bij elke transactie opnieuw te controleren. Dit is ook eerder in de parlementaire stukken aangegeven. In de Nederlandse visie is deze lijn in overeenstemming met hetgeen is opgemerkt in genoemd richtsnoer van het BTW-Comité waar gesteld wordt dat een ondernemer te goeder trouw is wanneer het btw-nummer van de afnemer is geverifieerd.
In “Working Paper No 634 Final” wordt in punt 6.3 nader toegelicht dat in geval er sprake is van een ‘Global contract’ waarbij diensten door de afnemer op verschillende plaatsen worden afgenomen, deze diensten in eerste instantie worden verricht op de plaats waar de afnemer zijn bedrijf heeft gevestigd. In geval de dienst echter daadwerkelijk voor gebruik door een vaste inrichting van de afnemer is bestemd en deze vaste inrichting ook de kosten van de dienst draagt, is de dienst belastbaar op de plaats waar de vaste inrichting is gevestigd.
Deze uitleg van de Commissie strookt, deze leden vragen daarnaar, volledig met de voorbeelden gegeven in de Nota naar aanleiding van het verslag. De nadere uitleg van het richtsnoer ziet op een bijzondere situatie dat een dienst daadwerkelijk is bestemd om te worden gebruikt door een bepaalde vaste inrichting.
Het leerstuk misbruik van recht zoals dat op verschillende plaatsen in de richtsnoeren wordt gebruikt, betreft volgens het Hof van Justitie van de EU een communautair leerstuk. In de jurisprudentie van het Hof wordt nadere invulling aan het leerstuk van misbruik van recht gegeven. In de context van de afzonderlijke richtsnoeren is voldoende duidelijk hoe dit leerstuk moet worden toegepast, zoals bijvoorbeeld in het geval van de beoordeling of er bij opeenvolgende huurcontracten van vervoermiddelen al dan niet sprake is van kortdurende verhuur.
Er bestaat dan ook geen aanleiding om binnen dit kader, voor zover dit al mogelijk zou zijn, nadere aanwijzingen te geven over hoe dit leerstuk moet worden toegepast.
Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Financiën,