Dijksma houdt vast aan naleving burgerschap
Staatssecretaris Dijksma reageert op Kamervragen SGP inzake burgerschap op islamitische en orthodox-christelijke scholen.
Vragen van het lid Van der Vlies (SGP) aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mw. Dijksma, over de speech van staatssecretaris Dijksma bij de kwaliteitsconferentie primair onderwijs. (Ingezonden 30 november 2009)
1. Heeft u kennis genomen van uw toespraak op de website van het ministerie van OCW?
Ja, deze toespraak heb ik uitgesproken op de conferentie 'Scholen voor morgen - Elke school telt!' op 18 november 2009.
2. Wat bedoelt u met de uitspraak dat de rechtsstaat zwaarder weegt dan enige geloofsopvatting? Waarom plaatst u de vrijheid van godsdienst tegenover de rechtsstaat in plaats van erin?
Met deze uitspraak plaats ik de vrijheid van godsdienst niet tegenover maar juist in de context van de rechtsstaat. Dit doe ik door de essentie van artikel 6 van de Grondwet weer te geven. Ieder individu heeft alleen, of samen met anderen, het recht op het vrij belijden van zijn godsdienst of levensovertuiging. Maar wat iedere burger bindt is zijn of haar verantwoordelijkheid om de wetten en regels van de rechtsstaat na te leven. Dit geldt ook onverkort voor het belijden van een godsdienst of levensovertuiging.
3. Waarop baseert u uw mening dat de geestelijke vrijheid binnen christelijke scholen in het geding kan zijn? Beseft u dat u deze scholen gemakkelijk in een kwade reuk kunt zetten?
4. Kunt u situaties noemen op orthodox christelijke scholen waarin wordt geleerd dat het niet goed is om vrienden te zijn met ongelovigen? Zo nee, waarom noemt u dit voorbeeld in één adem met orthodox christelijke scholen? Had u geen voorbeeld bij de hand dat op beide richtingen van toepassing is?
5. Waarom meent u orthodox christelijke en islamitische scholen op één hoop te kunnen gooien? Erkent u dat de burgerschapsproblemen die u binnen islamitische scholen probeert aan te pakken niet geassocieerd mogen worden met christelijke scholen die al vanaf het ontstaan van de parlementaire democratie zonder problemen in het onderwijsbestel functioneren?
Antwoorden 3-5
Voor mij staat als een paal boven water dat de geestelijke vrijheid op álle scholen, ongeacht welke denominatie dan ook, beschermd dient te worden. Deze geestelijke vrijheid is gebaseerd op belangrijke basiswaarden als vrijheid en gelijkheid. Ik noem daarbij ook de islamitische en streng christelijke scholen, omdat gezien vanuit het geestelijk gedachtegoed dat aan deze scholen ten grondslag ligt, de bevordering van actief burgerschap met de daarmee onlosmakelijk verbonden basiswaarden, in de dagelijkse praktijk spanningen kan oproepen. In het publieke debat, en ook in orthodox-christelijke en islamitische kring, worden deze spanningen benoemd en wordt gestreefd naar verbinding tussen soms botsende opvattingen. Het debat over de positie van homoseksuele leerkrachten, maar ook over de gelijkwaardigheid tussen man en vrouw illustreren dat.
Met de verwijzing naar genoemde scholen, maar dit had evenzeer betrekking kunnen hebben op scholen met andere orthodoxe geloofs- of levensbeschouwelijke opvattingen, wil ik duidelijk maken dat de burgerschapsopdracht voor álle scholen geldt. Dit ongeacht de spanningen die de uitvoering daarvan soms kan oproepen. En de kans dat dit spanningsveld zich voordoet, en daarmee ook de uitdaging, is het grootst bij deze scholen. Daarvoor heb ik aandacht gevraagd.
Dit is geen kwestie van het op één hoop vegen van orthodox-christelijke en islamitische scholen. En ook niet van het in een kwaad daglicht willen stellen van groepen van scholen. Daar is ook geen reden voor.
Uw vraagstelling roept juist eerder het beeld op dat een bepaalde groep van scholen in een dergelijk daglicht is te plaatsen. Orthodox-christelijke scholen mogen namelijk ten aanzien van burgerschapsvorming niet worden geassocieerd met islamitische scholen.
Wanneer er problemen worden gesignaleerd met de naleving van de wettelijke opdracht voor burgerschap en sociale integratie op een school dan worden 'man en paard' genoemd. De inspectie ziet daar scherp op toe. Wanneer dit aan de orde is worden het bevoegd gezag en de betrokken school of scholen, zonder onderscheid naar denominatie, daarop indringend aangesproken. Zo nodig tref ik sancties. Ik verwijs daarbij naar de casus As-Siddieq.
De omstandigheid of een school al lang of kort functioneert binnen het onderwijsstelsel, is daarvoor niet relevant. Het enige wat daarbij telt is dat alle scholen inhoud geven aan de normstelling die wij daarover met elkaar sinds 2005 hebben vastgelegd in de wet, de memorie van toelichting en het daarop gebaseerde toezichtkader van de inspectie. Een normstelling die ook ruimte laat om eigen levensbeschouwelijke uitgangspunten tot uitdrukking te brengen.
6. Bent u voornemens in de toekomst zorgvuldigheid aan de dag te leggen als het gaat om het onderscheid tussen islamitische en orthodox christelijke scholen?
Ik streef altijd naar zorgvuldigheid. Ook wanneer het nodig is onderscheid te maken tussen scholen.