Toespraak van minister mr. J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de conferentie `Kwetsbaren op weg naar werk` van SER en UWV op donderdag 26 november 2009 in Den Haag

Dames en heren,

Kwetsbaren op weg naar werk; het thema van vandaag heeft vorige week onverwacht een aparte dimensie gekregen met het programma en het boek van de heer Van Dam over wat hij ‘onrendabelen’ noemt. Begrijp ik zijn betoog goed, dan is een onderwerp als dat van vandaag: ‘Kwetsbaren op weg naar de arbeidsmarkt’, zoiets als water naar de zee dragen. De werking van de arbeidsmarkt en het economisch bestel zijn in zijn ogen juist oorzaak van die kwetsbaren. Die zou je voor alles een hoge uitkering moeten geven. In zijn visie heeft de nadruk op participatie in plaats van uitkering in de afgelopen dertig jaren geleid tot toenemende armoede en afnemende solidariteit. Hij spreekt van een achteruitgang in beschaving.

Terecht stelt de heer van Dam dat Nederland internationaal aan kop staat met armoede. Wij kennen de laagste armoede in Europa en de laagste kans op armoede. Als men armoede meet als het risico dat men minder dan 60% van het mediane inkomen verdient – i.e. het inkomen waarbij 50% van de bevolking meer en 50% minder verdient – dan zijn er in Nederland relatief meer armen, omdat in Nederland het mediane inkomen hoog ligt gegeven dat inkomensverschillen beperkt zijn. Het wil slechts zeggen dat wie in die termen in Nederland arm is, in Europa betrekkelijk rijk is.

Het betoog van de heer Van Dam berust op het gekozen vertrekpunt: het uitkeringsniveau begin jaren ’80. Na jaren waarin de nadruk slechts op het uitkeringsniveau had gelegen, was dit inderdaad hoog. Nederland zat daardoor in een diepe crisis. Het kabinet-Lubbers bevroor toen de uitkeringen, met een groeiende welvaart als gevolg. Gemeten aan het minimumloon ligt het sociaal minimum daarom thans lager dan in de jaren ’80, maar dat minimumloon is als gevolg van die welvaart een van de hoogste in Europa. Feit is dat sinds 2004 het aantal mensen met een uitkering is gaan dalen en de kans op armoede is afgenomen; als dat achteruitgang is, dan moeten we misschien verder terug.

Kwetsbaren zijn van alle tijden. Al bij Karel de Grote genieten ouden, gehandicapten en moeders met kinderen bijzondere bescherming. Tot de 18e eeuw waren het daarnaast landlopers en bedelaars; degen die in een agrarische en stedelijke samenleving geen plaats konden vinden. In de 19e eeuw waren het de fabrieksarbeiders. In onze tijd zijn het ongeschoolden, mensen met een arbeidsbeperking, langdurig werklozen en bepaalde groepen jongeren. Vanmiddag is aan de orde geweest op welke wijze ook zij een plaats op de arbeidsmarkt kunnen vinden.

Van mij wordt nu een nabeschouwing verwacht. Maar ik ben welbeschouwd de láátste van wie men dit mag verwachten. De nabeschouwing van een voetbalwedstrijd laat men ook niet over aan iemand die alleen het laatste kwartier heeft gezien? En dat is wat mij betreft wel het geval.

Net zoals je vroeger Kremlin-watchers had die de machtsverhoudingen in Moskou aflazen uit de rangorde van sprekers op congressen, zullen de polder-watchers aan de hand van de sprekerslijst van vanmiddag iets kunnen zeggen over míjn positie. Eerste spreker was de heer Rinnooy Kan; het laatste woord heeft de heer Linthorst. Ergens tussen deze machtige mannen past de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en mag hij zijn zegje doen. Op de jaarlijkse lijst van invloedrijke mannen en vrouwen kom ik ook al nooit boven de heer Brinkman, mevrouw Jongerius en mevrouw Kroes uit. Wees gerust, ik klaag niet, ik ken mijn plaats. Er is vanmiddag vooral gesproken over de uitvoering en dat is een zaak van gemeenten en UWV. Ik word alleen benaderd als er een probleem is of als er geld nodig is.

Het is goed dat we juist op dit moment doorpraten over de re-integratiemogelijkheden van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Ik hoef u de situatie op de arbeidsmarkt niet te schetsen. In een jaar tijd is het aantal werklozen met ruim honderdduizend gestegen. Als we naar andere landen kijken mogen we in onze handen knijpen over de ontwikkeling van de werkloosheid, maar dat neemt niet weg dat het een ramp is voor wie het treft. Bovendien, er zijn weliswaar signalen dat de recessie mogelijk is afgelopen, de crisis is daarmee nog niet afgelopen en de storm op de arbeidsmarkt al helemaal niet. We zullen rekening moeten houden met mogelijk nog tweehonderdduizend werklozen erbij.

Dit vergt grote inspanning van iedereen die is betrokken bij het proces van re-integratie én het vraagt om het maken van lastige keuzes, want er zijn nou eenmaal grenzen aan de met re-integratie gemoeide budgetten en de beschikbare capaciteit.

Maar we moeten ons niet blindstaren op de grote getallen. Er is nog steeds sprake van vacatures en dynamiek. Weliswaar zijn er niet meer zoveel vacatures als een jaar geleden, maar in het derde kwartaal van dit jaar ontstonden er toch nog ruim 180.000 vacatures en werden er 195.000 vervuld. Ik zag dat het UWV adverteert met de mogelijkheden die er ook nú zijn om - vóór dreigend ontslag - een nieuwe baan te vinden. Het is goed om mensen duidelijk te maken dat er perspectief is en dat er kansen zijn. Er komen voortdurend banen vrij. Ook als het tegenzit. Eenvoudig omdat er werknemers zijn die promotie maken, werknemers zijn die met pensioen gaan en werkgevers zijn die nieuwe banen creëren. Onderzoek toont aan dat we ook onder de huidige omstandigheden op meer dan een miljoen baanwisselingen per jaar mogen rekenen.

Deze voortdurende dynamiek biedt ook voortdurend kansen om door en in te stromen op de arbeidsmarkt. Het gaat daarbij om arbeidskrachten die veelal voldoende gekwalificeerd zijn en de nodige werkervaring hebben. Het lukt ze doorgaans om op eigen kracht weer aan de slag te komen. Ze hebben over het algemeen genoeg aan de basisdienstverlening die er op de Werkpleinen wordt geboden. Er is geen re-integratieondersteuning nodig.

Blijft dat het van belang is om te voorkómen dat deze mensen passief thuis blijven zitten. We moeten onderkennen dat er in de voorzienbare toekomst een groeiende groep mensen geen werk kan vinden. Voorkómen moet worden dat die naarmate de crisis langer duurt, afglijdt naar langdurige werkloosheid.

Het accent bij de inzet van re-integratie dient te blijven liggen bij de groep die al langer naar werk zoekt en een grotere afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Trajecten gericht op het verminderen van hun beperkingen hebben en houden de hoogste toegevoegde waarde.

Selectiviteit blijft gewenst als leidraad voor het re-integratiebeleid. Een terugkeer naar een sluitende aanpak is niet wenselijk. Wie zelf werk kan vinden, hoeft niet geholpen te worden met een re-integratietraject. Voor wie wél ondersteuning nodig heeft, moet worden bepaald van wélk instrument op wélk moment het meeste resultaat mag worden verwacht. Dit diagnoseproces en de daaruit voortvloeiende instrumentkeuze zijn cruciaal binnen het proces van re-integratie. De inzet van instrumenten moet maatwerk zijn en afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van werkzoekenden én de vraag op de arbeidsmarkt.

Het is van belang om deze aanpak ook onder de huidige economische omstandigheden voort te zetten. Enerzijds omdat er nog steeds vacatures zijn. De gemiddelde zoektijd wordt wel langer, maar er zijn nog steeds banen te vinden. Anderzijds omdat er op langere termijn een afnemend arbeidsaanbod wordt voorzien. Door ontgroening en vergrijzing. Dat betekent dat de kansen van kwetsbare groepen op termijn weer toe kunnen nemen. Maar dat vereist wel voortgaande investeringen in hun inzetbaarheid. De voorziene daling van de potentiële beroepsbevolking levert niet automátisch een nieuwe baan op voor iedere werkzoekende. Het is nodig om in de inzetbaarheid van mensen te blijven investeren en om persoonlijke belemmeringen voor participatie uit de weg te ruimen. We kunnen het ons sociaal noch economisch veroorloven om de re-integratie op een laag pitje te zetten tot de arbeidsmarkt weer aantrekt.

Het kabinetsbeleid is daar ook op gericht. Door te voorkómen dat jongeren langdurig werkloos aan de kant komen te staan en daardoor de aansluiting verliezen. Door te bevorderen dat ouderen niet voortijdig afscheid van de arbeidsmarkt nemen. Ik hoef de maatregelen in dit gezelschap natuurlijk niet allemaal op te sommen…

Voor één groep wil ik hier wel speciale aandacht vragen; voor jongeren met een arbeidsbeperking. Deze week heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wajong behandeld en het ziet er naar uit dat de wijziging – misschien wel met steun van de SP - vanaf 1 januari van kracht wordt.

Daarmee zetten we een belangrijke stap op weg naar de emancipatie van mensen met een arbeidsbeperking. De essentie van het voorstel is niet het bezuinigen of beperken van de aantallen jonggehandicapten die een beroep moeten doen op de Wajong. Als dat een gunstig neveneffect is, is dat meegenomen, maar dat is niet het doel. Het doel is dat wij mensen die aangeboren beperkingen hebben, die onvermijdelijk tot gevolg zullen hebben dat zij niet zelfstandig een plaats op de arbeidsmarkt zullen vinden, helpen om die plaats te vinden die past bij wat ze kunnen en die ze in staat stelt om hun mogelijkheden zo goed mogelijk te ontwikkelen. Dat is het doel. Het geven van een plaats, een rechtmatige plaats, op de arbeidsmarkt aan mensen met een beperking. De essentie is hoe we ook voor deze groep participatie voorop stellen.

Het voorstel is bedoeld om een antwoord te geven op het gegeven van de huidige regeling, dat, als wij niets doen, wij naar verwachting straks te maken hebben met bijna een half miljoen mensen die vanaf hun meerderjarigheid tot hun pensioen in een regeling zitten waarin zij wel een uitkering hebben, maar waarin het naar de huidige ervaring maar voor één op de vier mogelijk is om te werken; en dan nog voor het grootste deel in een andere sociale regeling, die van de Wet sociale werkvoorziening.

Daar gaan we vanaf 1 januari iets aan veranderen. Door jongeren met een beperking te ondersteunen bij het vinden en het behouden van een baan. Het liefst bij een reguliere werkgever. Er verandert niets voor jongeren die door een ernstige handicap geen enkel perspectief op participatie hebben. Zij hebben en houden recht op een uitkering. Maar nieuwe instromers die wél kunnen werken, geheel of gedeeltelijk, krijgen niet meer vanzelfsprekend een uitkering vanaf hun achttiende jaar. Eérst worden ze intensief en inventief ondersteund bij het vinden en het behouden van een betaalde baan. Met een individueel participatieplan. Met maatwerk. Ik had het net over wajongers en het belang re-integratie. We hebben daarvoor een intensieve campagne gestart die al vruchten afwerpt en die ook laat zien dat het verwijt dat UWV alleen maar uitkeringen kan doen niet terecht is.

Ook hier zijn er mensen die somberen dat het een slechte tijd is om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Het is inderdaad niet de béste tijd. Maar dat is geen reden om er geen werk van te maken. Absoluut niet. Ook nu is er voldoende reden om de participatie van mensen met een beperking te bevorderen. Ze hebben er recht op om mee te doen. Bovendien zullen we deze arbeidsgeschikte jongeren in de toekomst, als er krapte op de arbeidsmarkt ontstaat, hard nodig hebben.

Het gaat er nou juist om dat we kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt kansen geven. Dat we voorkomen dat kwetsbaar een synoniem voor kansloos wordt. We zijn als samenleving verplicht om ook in deze jongeren te investeren, omdat we geen mens als ‘onrendabel’ af mogen schrijven.

Ik heb de afgelopen tijd veel met jongeren met een arbeidsbeperking gesproken en heb gemerkt hoe gemotiveerd en hoe gekwalificeerd ze vaak ook zijn. Als werkgevers nou eens beter kijken wat deze jongeren wél kunnen in plaats van wat ze níét kunnen, dan zijn ze zeker niet bij voorbaat kansloos. Maar dan is het natuurlijk wel vereist dat de jongeren in staat zijn om de arbeid te verrichten waar vraag naar is. Het is niet alleen een kwestie van te weinig vraag.

Het is vaak verstandig om problemen van verschillende kanten tegelijk aan te pakken. Dat geldt ook als het gaat om het verbeteren van de kansen van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Aan de ene kant moet er worden geïnvesteerd in inzetbaarheid, aan de andere kant moet er worden geïnvesteerd in werkgelegenheid. Vorige recessies hebben bewezen dat het noodzakelijke herstel uiteindelijk via de markt tot stand komt. Het is niet de overheid die werk moet creëren, het zijn de bedrijven die werk moeten scheppen. Daar is het kabinetsbeleid ook op gericht.

Loonmatiging heeft daarbij absolute prioriteit. Ik dácht dat de sociale partners het daar ook helemaal mee eens waren. ‘Werk boven inkomen’ was dit voorjaar immers de leus. Maar dat moeten we dan wel in de cao’s terug gaan zien. Het stellen van looneisen kan ik niet verbieden, maar ik zou wel willen dat het met het stellen van te hoge looneisen net zo gaat als met het vragen van te dure cadeaus aan Sinterklaas: je mag het wel op je verlanglijstje zetten, maar een verstandige Sinterklaas geeft het niet.

Dames en heren,

We vragen en verwachten veel van de uitvoering. Daarom lijkt het me verstandig om nu af te ronden en u niet van uw werk af te houden. Het echte nabeschouwen moet hierna maar gebeuren. Op het programma wordt dat overigens ‘napraten met hapje en drankje genoemd’, maar het lijkt me niet dat er hier veel mensen in de zaal zitten die een náprater willen zijn.

Kremlin-watchers zagen wél zalen vol napraters, maar polder-watchers zien vooral meepraters, meedenkers en, laten we het maar niet ontkennen, tegensprekers.


Dank u.