Regelgeving financiële dienstverlening
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-Gravenhage
Ons kenmerk: FM/2009/3237 M
Betreft: Regelgeving financiële dienstverlening
Geachte voorzitter,
In deze brief ga ik in op een aantal onderwerpen op het vlak van financiële dienstverlening ten behoeve van het algemeen overleg dat hierover gepland staat op 3 december 2009. Ik informeer u over de gesprekken met AFM en Consumentenbond, conform mijn toezeggingen in het algemeen overleg van 15 oktober jl. die ik in mijn brief van 26 oktober jl. nader heb gepreciseerd. Vervolgens beantwoord ik de vragen over problemen rondom financiële dienstverlening en het instrumentarium van de AFM die gesteld zijn naar aanleiding van uitlatingen van AFM-bestuurder de heer Kockelkoren. Vanwege de samenhang daarvan met voorgaande, beantwoord ik vervolgens ook de kamervragen van de leden Vos en Tang gesteld op 12 november 2009. Tenslotte ga ik kort in op twee nog openstaande vragen van uw kamer op het vlak van deskundigheid en de verlenging van verzekeringscontracten.
Uitkomsten van gesprekken met de Consumentenbond en de AFM
In het afgelopen AO van 15 oktober heb ik u toegezegd u te zullen informeren over gesprekken die ik met de AFM en de Consumentenbond heb gevoerd over een aantal fundamentele vragen die in dat debat werden opgeworpen, zoals gemeld in mijn brief van 26 oktober jl. De AFM heeft mij nader geïnformeerd over een aantal openstaande punten met haar brief van 26 november 2009 (bijlage 1). Deze brief is als eerste bijlage bijgevoegd. Hierna worden de uitkomsten van deze gesprekken per vraag toegelicht.
Algemene beoordeling provisieregels
Zowel de Consumentenbond als de AFM is van mening dat het huidige systeem provisieregels in beginsel voldoende is om ongewenst marktgedrag te bestrijden en de verandering van een productgedreven verkoopcultuur naar klantgericht adviseren te bevorderen. De AFM voegt daaraan toe dat wat haar betreft het systeem van passende provisieregels voldoende soelaas biedt om verkeerde prikkels tegen te gaan. De AFM heeft in de Leidraad passende provisies financiële dienstverleners de werking van de inducementnorm verhelderd. Het is nu aan marktpartijen om hun verantwoordelijkheid te nemen ter implementatie van de regels en de feitelijke toepassing van de passende provisieregels ter hand te nemen.
De praktijk zal volgens AFM en Consumentenbond moeten uitwijzen of de provisieregels daadwerkelijk effectief zijn. Het is volgens hen te vroeg hierover nu al een oordeel te geven, temeer daar sommige regels pas per 1 januari 2010 in werking treden. De AFM heeft aangegeven in te grijpen en marktpartijen aan te spreken, indien zij in strijd met de provisieregels handelen. Dit doet zij op basis van risico-gestuurd toezicht. Vanaf 1 januari 2010 zal zij opnieuw onderzoek doen naar provisies bij betalingsbeschermers en uitvaartverzekeringen waarvoor vanaf die datum de eis van beloningstransparantie en de inducementnorm geldt.
Ik heb in de afgelopen jaren een zwaar pakket van maatregelen genomen dat de kans moet krijgen zijn effectiviteit te bewijzen en de gewenste verandering in de sector te laten plaatsvinden. Ik vind het te vroeg om nu al te anticiperen op de mogelijkheid dat ongewenst gedrag bij nog niet gereguleerde producten of diensten zal opduiken (waterbedeffect). Het uitbreiden van de reikwijdte van de beloningstransparantie, inducementnorm en/of dienstverleningsdocument zoals de AFM voorstelt in haar brief, vind ik op dit moment disproportioneel.
Uitwerking van de inducementnorm
De inducementnorm zorgt ervoor dat provisies die worden betaald en ontvangen voor het bemiddelen in, of adviseren van een complex product of hypothecair krediet (en vanaf 1 januari 2010 ook bij betalingsbeschermers en uitvaartverzekeringen) alleen zijn toegestaan als deze (i) de kwaliteit van de dienst ten goede komt en (ii) geen afbreuk doet aan de verplichting van de onderneming om zich in te zetten voor de belangen van de klant. De inducementnorm is een open norm die ruimte laat voor marktpartijen om naleving vorm te geven, zolang de doelstelling van de regels maar wordt bereikt. Daarmee is het mijns inziens een flexibele en duurzame norm die bijdraagt aan de cultuurverandering richting klantgerichte advisering. Tegelijkertijd biedt deze norm de toezichthouder een handvat om tegen excessen op te treden. Ik beschouw de inducementnorm dan ook als een essentieel onderdeel van de geharmoniseerde provisieregelgeving.
Voor de uitwerking van de inducementnorm geldt volgens de AFM dat de financiële dienstverlener nu aan zet is. Hiervoor heeft de AFM op 25 augustus 2009 de Leidraad passende provisie financiële dienstverleners gepubliceerd. Deze Leidraad heeft als doel om richting te geven aan marktpartijen en geeft de AFM, mede aan de hand van voorbeelden, handvatten voor het toepassen van de passende provisieregels. Weliswaar staat het de financiële dienstverlener vrij om de naleving van de norm op eigen wijze uit te voeren, hij moet zijn manier van naleving van de passende provisieregels wel aan de AFM kunnen uitleggen.
De AFM pleit in aanvulling op de door haar opgestelde Leidraad voor nadere aanscherping van de regels ter verbetering van handhaafbaarheid. Zo gaf de AFM in haar brief van 26 november 2009 (bijlage 1) aan het wenselijk te vinden dat financiële dienstverleners een beleid voor passende provisies voeren als onderdeel van de beheerste bedrijfsuitoefening van een adviseur of bemiddelaar (zodat de provisieregels op adequate wijze in de bedrijfsvoering worden geïmplementeerd), en de bewaarplicht voor provisiegerelateerde gegevens wettelijk worden verankerd. Ik wil deze suggesties onderzoeken en daarbij bekijken of de gesuggereerde noodzaak opweegt tegen de administratieve lasten van dergelijke aanvullende regels.
De Consumentenbond geeft aan dat zij als mogelijk negatief effect van deze uitwerking van de inducementnorm verschraling van dienstverlening ziet. Dit zou kunnen worden veroorzaakt doordat klanten met een beperkt aantal of kleine posten bij een tussenpersoon door de norm niet langer rendabel zijn, omdat kruissubsidiëring tussen grote en kleine klanten door de uitleg van de inducementnorm door de AFM niet langer wordt toegestaan. Voor klanten met een beperkt aantal posten wordt dan ofwel de dienstverlening te duur of gestaakt.
Voor niet-complexe producten anders dan betalingsbeschermers en uitvaartverzekeringen geldt de inducementnorm niet. Dat is onder meer omdat deze producten relatief eenvoudig en voor consumenten goed vergelijkbaar zijn en er ook geen excessen zijn geconstateerd.
Uitzonderingen bonusverbod
De inducementnorm verbiedt alle provisies die niet in het belang van de klant zijn en daarmee zijn alle omzetgerelateerde provisies verboden. Uw Kamer heeft vorig jaar aangegeven geen genoegen te nemen met die norm en een totaalbonusverbod te wensen. Ik heb dat geregeld door alleen afsluit- en doorlopende provisies toe te staan. Dat betekent dat alleen provisies betaald mogen worden in relatie tot de totstandkoming van een individueel contract. Daarbij heb ik op advies van de AFM om een en ander wel praktisch werkbaar te houden een aantal uitzonderingen gemaakt zoals ik in mijn brief van 16 juni 2009 heb toegelicht. In het laatste debat hierover op 15 oktober verzette de Kamer zich nogmaals tegen de twee niet-geldelijke uitzonderingen: (i) door de aanbieder aan de tussenpersoon verstrekte opleidingen die in het belang van de consument zijn en (ii) door de aanbieder aan de tussenpersoon verstrekte ict-voorzieningen die in het belang van de consument zijn. De argumentatie daarbij is dat het risico aanwezig blijft dat tussenpersonen in hun advisering de voorkeur zullen geven aan producten van aanbieders die hen opleiding of software verstrekken, omdat deze mogelijk tijdbesparend werken en derhalve voordeel voor de tussenpersoon op kunnen leveren. De Consumentenbond vindt bovendien dat tussenpersonen zelf voor zulke opleiding en ict-middelen zouden kunnen betalen om dezelfde voordelen voor hun klanten te kunnen realiseren.
We hebben mede op verzoek van uw Kamer de provisieregelgeving geharmoniseerd op basis van de inducementnorm uit MiFID. Daarbij hebben we ons voortdurend gericht op het bevorderen van het klantbelang en daaruit is een zwaar pakket regels voortgevloeid. In het licht van de inducementnorm heb ik opleidingen en ict-platforms uitgezonderd van het bonusverbod. Deze twee zaken komen ten goede aan alle klanten van een bemiddelaar, maar deze kunnen niet per contract (in de vorm van afsluit- en doorlopende provisie) worden verstrekt. De toelichting bij de Bgfo-aanpassing laat verder wat betreft de omvang van de uitzondering geen twijfel bestaan dat de uitzonderingen beogen het belang van de klant te bevorderen en dat luxe extra’s niet zijn toegestaan. Voor opleidingen betekent dit dat het niet kan gaan om productvoorlichting van een specifieke aanbieder. Voor het verstrekken van ict-platforms wil ik benadrukken dat de uitzondering alleen geldt voor toepassingen die expliciet optimale keuzemogelijkheden voor consumenten faciliteren. Met andere woorden, een ict-platform leveren aan tussenpersonen dat alleen de producten van die betreffende aanbieder ondersteunt, is niet toegestaan. Het tussenpersonen laten betalen voor deze zaken sluit aan bij een marktmodel waarin de consument de tussenpersoon vervolgens betaalt. Dat is een marktmodel dat onder de huidige regelgeving goed mogelijk is.
Provisiemaximalisatie
Zowel de AFM als de Consumentenbond staan afwijzend tegenover provisiemaximalisatie. Volgens de AFM is provisiemaximalisatie strijdig met een beleid gericht op effectieve marktwerking, transparantie en versterking van de positie van de consument. De doelstelling van de passende provisieregel is nu juist om provisie af te stemmen op de specifieke werkzaamheden die de facto voor de klant worden verricht. Dit wordt met een maximumprovisie ondermijnd. Daarnaast voert de AFM aan dat het moeilijk is zowel de provisiegrondslag als het percentage van de provisie goed te bepalen. Een hoog percentage van een laag geprijsd product is in absolute termen gunstiger voor de consument dan een laag percentage bij een product dat hoger is geprijsd. Op basis daarvan is echter nog geen oordeel gegeven of een dergelijke provisie acceptabel is.
Volgens de Consumentenbond is voorts het risico niet denkbeeldig dat een maximumprovisie als richtpunt gaat gelden in de markt wat er op termijn toe leidt dat alle financiële aanbieders dit maximum gaan hanteren en prijsdifferentiatie ondermijnd wordt. Daarmee zal maximalisatie geheel ingaan tegen de beweging die momenteel in de markt plaatsvindt van productgedreven naar klantgerichte advisering. De Consumentenbond gaf daarnaast als argument aan dat een laag maximum bemiddelaars mogelijk juist weer zal prikkelen om een grotere omzet te gaan nastreven.
Ik onderken het door de AFM en de Consumentenbond geschetste risico dat provisiemaximalisatie de verandering in de markt van productgedreven naar klantgericht adviseren ondermijnt. Juist beloningstransparantie en de inducementnorm dienen een kans te krijgen daaraan bij te dragen. Enerzijds is een absoluut maximum dat te hoog ligt, zoals hierboven geschetst, ineffectief, omdat marktpartijen het maximumtarief zullen gaan hanteren. Anderzijds maakt een te laag maximum dienstverlening op maat, waar de toegevoegde waarde van de adviseur vaak in gelegen is, in gecompliceerde individuele gevallen onmogelijk. Ik beschouw maximalisatie dan ook niet als optie om de geconstateerde problemen met provisies in de toekomst te voorkomen.
Verhouding balansregel en inducementnorm
Met betrekking tot de verhouding tussen de balansregel en de inducementnorm heeft de AFM in haar Leidraad Passende provisies gesteld dat de inducementnorm van toepassing is naast de balansregel. Provisies moeten eerst worden getoetst aan de passende provisieregels en vervolgens worden uitbetaald volgens de balansregel. De Consumentenbond heeft geen probleem met combinatie van de inducementnorm en de balansregel: de balansregel is een pragmatische regel welke als doel heeft om “hit and run” advisering te voorkomen. Waar de inducementnorm ziet op de precontractuele informatie, is de balansregel ook gericht op het traject na het sluiten van de overeenkomst.
Ik constateer echter dat de markt grote moeite heeft met de combinatie van de twee regels, omdat zij dit ervaart als ingewikkelde en gestapelde regelgeving. Dit element wil ik meenemen in de evaluatie van de balansregel die ik begin 2010 zal uitvoeren. In die evaluatie wil ik vooral met alle betrokken partijen vaststellen of de balansregel tot verandering van gedrag in de markt heeft geleid sinds haar introductie in 2007.
Tenslotte zou ik ook nog terugkomen op de vraag hoe nader invulling moet worden gegeven aan de wettelijke zorgplicht van financiële ondernemingen. Omdat dit nauw raakt aan de discussie die is opgelaaid door uitlatingen van een AFM bestuurder over het gedrag van aanbieders, wil ik dit punt nu apart uitgebreid adresseren.
Borging belang van de klant
Uw Kamer heeft mij verzocht voorafgaand aan het algemeen overleg financiële dienstverlening gepland voor 3 december 2009 een reactie te geven op het FD-artikel “AFM: banken verkopen nog steeds knollen voor citroenen”. Daarbij vraagt de commissie een heldere analyse van wat er in de financiële sector nog allemaal mis is en op welke wijze dit effectief kan worden tegengegaan dan wel aan welk instrumentarium en welke sanctiemogelijkheden het de AFM ontbreekt.
Laat ik allereerst benadrukken dat ik een cultuurverandering in de financiële sector nodig acht: gericht op het bevorderen van het handelen in het belang van de klant. Er zijn daartoe belangrijke aanzetten te bespeuren in initiatieven genomen door banken en verzekeraars. Zo hebben de banken in de code banken een belangrijke plek ingeruimd voor het klantbelang en hebben de verzekeraars sectorbreed een programma uitgerold ter bevordering van het centraal stellen van de klant door middel van zelftoetsing en een keurmerk. Deze initiatieven verdienen een kans. Tegelijkertijd vind ik dat alertheid geboden is en blijft. Ik heb uw Kamer al medegedeeld dat op het vlak van het bevorderen van het klantbelang bezien wordt of een nadere wettelijke basis nodig is (Kabinetsreactie Code Banken Kamerstukken II 2009/10, 31 371, nr. 265, blz. 40). Hierbij wordt bezien of aanpassingen in toezicht of regelgeving nodig zijn.
In deze context ben ik naar aanleiding van uw vragen in overleg met de AFM getreden. Die heeft mij naar aanleiding van die bespreking de tweede bijgevoegde brief van 26 november 2009 gestuurd. Zoals uit deze brief naar voren komt, treedt de AFM op basis van haar bevoegdheden in de sfeer van informatievoorziening, advisering en bemiddeling op tegen misstanden, maar geeft zij aan dat de te betrachten en door de wet vereiste zorgvuldigheid met zich brengt dat toepassing van haar handhavingsinstrumenten in de praktijk de nodige tijd kost. Voorts geeft zij aan dat haar toezichtbevoegdheden zich voornamelijk concentreren in het eindstadium van financiële dienstverlening, op het moment dus dat producten al in de markt zijn en consumenten daarmee reeds geconfronteerd worden. De AFM pleit daarom voor additionele mogelijkheden om invloed uit te oefenen in de voorfase, in het bijzonder op het terrein van productontwikkeling. In dit verband wijst de AFM bijvoorbeeld op gestructureerde producten die voor consumenten veelal onbegrijpelijk zijn en soms zelfs geen toegevoegde waarde lijken te bieden. De AFM stelt voor dat zij een aangrijpingspunt in de wet krijgen om in de fase van productontwikkeling toezicht te houden.
Naast de ideeën van de AFM zie ik ook andere mogelijkheden om het klantbelang nader te regelen. Gedacht kan worden aan een expliciete overkoepelende norm inhoudende dat, kort gezegd, financiële ondernemingen ervoor moeten zorg dragen dat binnen alle geledingen en processen van hun bedrijf op adequate wijze rekening wordt gehouden met de jegens klanten te betrachten zorgvuldigheid. Daarmee wordt niet alleen de productontwikkeling, maar ook de marketing onderhavig aan de norm in het belang van de klant te handelen. Dit biedt de toezichthouder mogelijk concretere handvatten om in een eerder stadium op te treden.
In de Kabinetsvisie toekomst financiële sector wordt ook gepleit voor minder complexe en transparante producten, maar momenteel zijn in Nederland, mits voorzien van wettelijke vereiste informatie, alle producten nog voor alle typen beleggers voorhanden. Producttoetsing zou kunnen voorkomen dat er nog riskante producten op de markt komen. Dit zou mogelijk ook door de sector kunnen worden opgepakt en kan bijdragen aan het herstel van het vertrouwen in financiële ondernemingen. Een systeem van producttoetsing kent het nadeel dat dit mogelijk een gecompliceerd systeem vereist dat zeer kostbaar kan zijn. Ook dient voorkomen te worden dat de verantwoordelijkheid van aanbieders en consumenten niet wordt ondermijnd. De AFM is geen voorstander van vooraf toetsen van alle individuele financiële producten.
Ik wil verschillende opties om het klant belang beter te borgen bij financiële ondernemingen de komende tijd onderzoeken. Ik sluit daarbij geen enkele optie bij voorbaat uit. Ik zal hierbij ook in overleg met betrokken partijen treden om hierover tot zinvolle stappen voorwaarts te komen. Daarbij wil ik ook internationaal kijken of er geleerd kan worden van hoe dit in andere landen wordt aangepakt. Ik kan en wil daarbij ook niet vooruitlopen op het onafhankelijke onderzoek door de Commissie Scheltema naar de gang van zaken bij DSB waarin wordt meegenomen in hoeverre de regelgeving en toezichthouder mogelijk tekort geschoten is. Ik zal daarom in de eerste helft van 2010 terugkomen met een analyse van de verschillende opties en een voorstel.
Ik wil dit nationaal doen vooruitlopend op Europese trajecten die hier ook mogelijk ook invloed op gaan hebben. Voor de goede orde wijs ik erop dat er een initiatief is genomen door de Europese Commissie om te komen tot betere informatievoorziening en eerlijker verkoopprocessen voor financiële producten. In het kader van het lopende Europese traject ter verbetering van informatieverstrekking en verkoop van bepaalde financiële producten juist door aanbieders. Op 30 april 2009 heeft de Europese Commissie een mededeling gepubliceerd waarin zij haar initiële plannen uiteenzet voor de nadere regulering van pakketproducten voor retailbeleggingen (op basis van de Engelse titel van de mededeling, packaged retail investment products, worden deze producten ook wel aangeduid als ‘PRIPS’). (COM (2009) 204 definitief )
De Europese Commissie wil met het nieuwe PRIPs initiatief een samenhangende set van regels voor de informatieverschaffing over en de verkoop van PRIPs ontwerpen. Daarbij speelt het geen rol binnen welke specifieke financiële (deel)sector de desbetreffende producten worden aangeboden. Het gaat met andere woorden om een horizontale regulering over de verschillende sectoren heen. Zo worden substituutproducten op dezelfde manier gereguleerd.
Deze reguleringsplannen zijn nog volop in ontwikkeling, maar duidelijk lijkt in elk geval wel te zijn dat de hiervoor vermelde gestructureerde producten binnen het toepassingsbereik van de te ontwerpen regels zullen vallen. Ik heb de mededeling met instemming ontvangen en mijn ministerie speelt een actieve rol bij de nadere uitwerking van de plannen van de Europese Commissie.
Eén van de aspecten waarvoor ik mij een groot voorstander heb getoond tegenover de Europese Commissie, is een specifieke regel voor aanbieders van PRIPS die inhoudt dat zij zich vóór verkoop ervan vergewissen dat een consument voldoende kennis en ervaring heeft om zelfstandig een verantwoorde aankoopbeslissing te nemen. Daarmee wordt een belangrijke specifieke uitwerking gegeven aan de plicht van aanbieders om zorgvuldig te handelen in hun dienstverlening aan de consument, ook in het geval van verkoop van een product zonder advies (direct writing).
Antwoorden Kamervragen Vos en Tang
Vanwege de samenhang met bovenstaande en het verzoek van uw kamer om deze vragen te beantwoorden voor het AO van 3 december a.s. zal ik in het hiernavolgende de vragen beantwoorden van de leden Tang en Vos (beiden PvdA) aan de minister van Financiën over het feit dat ingewikkelde beleggingsproducten als spaarproducten worden gepresenteerd. (Ingezonden 12 november 2009)
1
Kent u het artikel “AFM: banken verkopen nog knollen voor citroenen”?
Ja.
2
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om regels voor de productontwikkeling in een wettelijk kader vast te leggen, zoals dat ook geldt voor productontwikkeling in de farmaceutische industrie?
3
Heeft u van de AFM al gehoord welke extra wettelijke bevoegdheden de AFM nodig heeft om te voorkomen dat banken te complexe producten aan consumenten verkopen?
Voor de beantwoording van vraag 2 en vraag 3 verwijs ik u naar hetgeen in onderdeel II van deze brief al is aangegeven over het reguleren van productontwikkeling en de wenselijkheid van extra bevoegdheden van de AFM. Daarbij merk ik op dat niet op voorhand helder is wat ´te complex´is en dat dit niet voor elke consument hoeft te gelden. Voorts geef ik nogmaals aan dat ik een genuanceerde en zorgvuldige benadering om klantbelang te bevorderen wil gaan verkennen, zelfs vooruitlopend op Europese initiatieven. Daarbij sluit ik nog geen enkele optie uit.
4
Kent u het product AEX-sparen van ABN Amro?
5
Kent u het product Royal AEX-Obligaties van Royal Bank of Scotland (RBS)?
6
Kunt u, gegeven het feit dat de twee producten wat betreft systematiek identiek zijn, verklaren waarom AEX-Sparen door ABN Amro als spaarproduct in de markt wordt gezet, terwijl de Royal AEX-Obligaties door RBS als beleggingsproduct worden aangemerkt?
U stelt dat AEX Sparen en Royal AEX “wat betreft systematiek identiek zijn”. Dit is onjuist. AEX Sparen en Royal AEX Obligaties zijn twee verschillende soorten producten waar het flexibiliteit en risico betreft. AEX sparen is een deposito rekening met een rente die afhankelijk is van de stand van de AEX-index. Een belangrijk kenmerk van een deposito is dat de bank verplicht is onder de toepasselijke voorwaarden het tegoed terug te betalen aan de rekeninghouder indien deze het tegoed opeist. Dat wil zeggen dat het ingelegde spaarbedrag in ieder geval is gegarandeerd voor zover het depositogarantiestelsel van toepassing is. Het ingelegde spaarbedrag staat vast voor een periode van zes maanden. Indien de klant een tussentijdse opname van het tegoed wenst, vervalt weliswaar zijn recht op rente, maar krijgt hij zijn ingelegde spaartegoed terug (minus 1% kosten). De rente die over het spaarbedrag wordt uitgekeerd is afhankelijk van de ontwikkelingen op de AEX-index. Het kan zo zijn dat bij een dermate negatieve koers de rente nul zal bedragen. Dat is het beleggingselement van AEX Sparen. Het product Royal AEX Obligaties van RBS is een effect dat op Euronext Amsterdam onder normale omstandigheden dagelijks verhandelbaar is. Uit informatie van RBS blijkt dat de obligaties een reeks gestructureerde beleggingsproducten zijn, uitgegeven door ABN AMRO Bank N.V. Zoals ik uit de productinformatie van dit product heb begrepen, investeert de klant in een obligatie waarbij hij een zogenoemde rentegrens bepaalt, die voor de gehele looptijd van vijf jaar geldt. Als de AEX-Index op de jaarlijkse peildatum op of boven de door de klant gekozen rentegrens staat dan wordt de voor dat jaar bepaalde rente uitgekeerd. Als de index lager staat, dan ontvangt de klant voor dat jaar geen rente. De looptijd van een Royal AEX Obligatie is vijf jaar. De klant heeft alleen een hoofdsomgarantie op de afloopdatum. Als de klant tussentijds de obligatie(s) wenst te verkopen, loopt hij het risico dat de waarde van de obligatie(s) op Euronext Amsterdam onder de garantiewaarde noteert. In dat geval zal de klant bij tussentijdse verkoop minder ontvangen dan de gegarandeerde hoofdsom. Een klant die zijn geldt belegt in een Royal AEX Obligatie heeft dus minder flexibiliteit dan bij AEX Sparen en loopt het risico dat hij (een deel van) zijn garantiewaarde niet terugkrijgt als hij de obligatie(s) binnen vijf jaar van de hand doet. Ook loopt hij kredietrisico op de ABN AMRO Bank N.V. als uitgever van de obligaties. RBS geeft zelf op de website aan dat in het geval de uitgevende instelling niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen, het mogelijk is dat de belegger een gedeelte van of zelfs uw gehele inleg kwijtraakt. Royal AEX Obligaties vallen niet onder het depositogarantiestelsel of de beleggerscompensatieregeling. De risico’s van Royal AEX Obligaties zijn uiteengezet in een door de AFM goedgekeurd basisprospectus die de aanbieder (RBS) in het kader van dit product verplicht beschikbaar moet stellen en andere via de website beschikbaar gestelde informatie.
7. Deelt u de mening dat alle manieren van investeren van geld waarbij er een kans is dat minder dan de hoofdsom en het risicovrije rendement worden uitgekeerd, als belegging moeten worden aangemerkt en niet als spaarproduct?
Hierop valt niet eenvoudig een antwoord te geven. Allereerst is er geen wettelijke definitie van een beleggingsproduct of een spaarproduct. Wat wel gedefinieerd is, is het deposito, waarvoor het recht op terugbetaling van het tegoed van de depositohouder kenmerkend is. De vordering van een depositohouder op banken is gegarandeerd tot het bedrag van EUR 100.000 voor zover het depositogarantiestelsel van toepassing is. Zoals in antwoord op vraag 6 al is toegelicht is AEX sparen een deposito rekening met een rente die afhankelijk is van de stand van de AEX-index. Consumenten die onder het depositogarantiestelsel vallen lopen dus niet het risico minder dan de hoofdsom uitgekeerd te krijgen. Royal AEX obligaties van RBS zijn een reeks gestructureerde beleggingsproducten, en kwalificeert derhalve als een effect.
8
Deelt u de mening dat als bij een product een prospectus hoort van 546 pagina’s, zoals bij de Royal AEX-Obligaties, het een complex product is, zowel voor consumenten als professionals?
Het product Royal AEX Obligaties is geen ‘complex product’ in de zin van de Wft waarvoor een financiële bijsluiter verplicht wordt gesteld. Het gaat hier om gestructureerde producten die wel ingewikkeld zijn vormgegeven. Zoals hierboven is aangegeven betreft het een effect waarvoor de aanbieder een door de AFM goedgekeurd prospectus beschikbaar moet stellen. Deze prospectusplicht is gebaseerd op de Europese prospectusrichtlijn. In het kader van de evaluatie van de prospectusrichtlijn is al erkend dat de bescherming van de belegger verbeterd kan worden door een eenvoudiger en beter leesbare samenvatting van het prospectus aan beleggers beschikbaar te stellen. Dit zal naar verwachting in 2010 in een wijziging van de Prospectusrichtlijn geregeld worden.
Royal AEX Obligaties is dus geen complex product in de zin van de Wft, maar is vanwege zijn complexiteit te beschouwen als een gestructureerd product.
In het kader van het PRIPs-traject. wil de Europese Commissie de transparantie en verkooppraktijken reguleren van retail-pakketproducten die zowel complex van aard zijn (zoals gestructureerde producten) of die een grote financiële impact op de consument hebben.
9
Waarom moet je om de Structured Investor Products Internet Website van RBS te kunnen betreden de volgende verklaring afgeven: ‘Ik ben een inwoner van Nederland, heb geen Amerikaanse nationaliteit en accepteer deze voorwaarden.’? Waarom mogen de producten op de Structured Investor Products Internet Website van RBS niet in de Verenigde Staten en ook niet aan Amerikaanse burgers worden aangeboden, maar wel aan burgers in de Europese Unie (artikelen 3, 29 en 30 van de gebruiksvoorwaarden)?
De effectenwetten van de Verenigde Staten hebben extraterritoriale werking en daarom wordt bij aanbiedingen van effecten die niet zijn afgestemd op de Amerikaanse regelgeving een zogenaamde selling restriction voor de Verenigde Staten opgenomen. De selling restriction heeft dus een technisch juridische reden.
Er gelden in de VS en de Europese Unie verschillende eisen die aan prospectussen worden gesteld.
De Obligaties zijn uitgegeven onder een basisprospectus dat is opgesteld overeenkomstig de bepalingen van de Europese Prospectusrichtlijn zoals geïmplementeerd in de Wft en goedgekeurd door de AFM. Het basisprospectus en, waar toepasselijk, de definitieve voorwaarden zijn genotificeerd bij de toezichthouders van verschillende Europese landen. Derhalve kunnen Obligaties in beginsel behalve in Nederland ook in verschillende andere Europese landen worden aangeboden. Echter, de website is volgens RBS gericht op diensten, producten en effecten waarnaar op deze website wordt verwezen bestemd zijn voor gebruik door inwoners van Nederland en niet voor bewoners van enig ander rechtsgebied.
10
Heeft RBS contact gehad met de AFM bij het ontwikkelen van de Structured Investor Product Internet Website?
RBS heeft laten weten dat de prospectussen en, waar vereist, andere documentatie gepubliceerd op de website zijn goedgekeurd door de AFM. Er bestaat echter geen verplichting om de website zelf te laten goedkeuren door de AFM.
11
Worden op deze website knollen voor citroenen verkocht?
12
Bent u bereid de AFM te verzoeken deze website aan haar oordeel te onderwerpen, met name waar het gaat om gestructureerde of anderszins complexe producten, omdat deze aan consumenten worden aangeboden?
Ik heb kennis genomen van de Structured Investor Product Internet Website waarop een product wordt aangeboden dat kwalificeert als effect. Voor de aanbieding daarvan is een door de AFM goedgekeurd prospectus vereist.
De AFM controleert voortdurend of financiële ondernemingen in hun informatieverstrekking, waaronder, reclame –uitingen, voldoen aan de daarvoor gestelde eisen. Voor de aanbieding van effecten aan het publiek, waarvan op de bedoelde website sprake is, geldt dat de aanbieder een goedgekeurd prospectus verkrijgbaar moet stellen en dat de aanbieder er voor zorg moet dragen dat reclame-uitingen voor een effect geen informatie bevat die onjuist of misleidend is en in overeenstemming is met de informatie die in het prospectus is opgenomen (afdeling 5.1.3 van de Wft).
Deskundigheid
Tijdens het AO van 6 november 2008 (Kamerstukken II 2008/09, 31086, nr 20) over provisie en kostentransparantie heb ik naar aanleiding van een vraag van mevrouw Vos toegezegd in te gaan op de vraag in hoeverre exameninstituten in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en PE-instituten in de zin van de Erkenningsregeling permanente educatie Wft beschikken over een registratiesysteem waarin de benodigde persoonlijke gegevens van de gediplomeerden en de gecertificeerden zijn opgenomen dan wel of daar naartoe wordt gewerkt, dan wel in hoeverre wij nog een zetje zouden moeten geven. Hiertoe zijn gesprekken gevoerd met betrokken partijen. Met deze brief wil ik u op de hoogte stellen van de uitkomst van deze gesprekken.
De Wft bepaalt dat een (vergunninghoudende) financiële dienstverlener zorg draagt voor de vakbekwaamheid van zijn werknemers die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan consumenten of cliënten. Een financiële dienstverlener beschikt in ieder geval over een zodanig aantal feitelijk leidinggevenden dat de kwaliteit van de financiële diensten aan consumenten of cliënten kan worden gewaarborgd. De Autoriteit Financiële Markten houdt toezicht op de (vergunninghoudende) financiële dienstverleners. Op grond van de Wft kan de AFM in het kader van haar toezichttaak informatie opvragen bij de (vergunninghoudende) financiële dienstverlener en bij exameninstituten en PE-instituten. Ik heb van de AFM tot op heden geen signalen ontvangen dat zij in het kader van haar toezichttaak niet over de benodigde persoonlijke gegevens van gediplomeerden en gecertificeerden kan beschikken. Wanneer de AFM constateert dat een vergunninghouder niet voldoende zorg draagt voor de vakbekwaamheid van zijn medewerkers, bijvoorbeeld wanneer zij niet over de juiste diploma’s beschikken, kan dat leiden tot toezichtmaatregelen. De AFM kan indien nodig de (deel)vergunning voor de betreffende activiteiten intrekken.
Navraag bij overige betrokken marktpartijen heeft geleerd dat in de regel exameninstituten- en PE-instituten beschikken over een registratiesysteem waarin de benodigde persoonlijke gegevens van gediplomeerden en gecertificeerden zijn opgenomen.
Stilzwijgende verlenging verzekeringscontracten
De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft bij het debat over wetsvoorstel stilzwijgende verlenging en contractstermijnen op 3 september jl. aangegeven dat hij de Minister van Financiën zou vragen na te gaan of met betrekking tot verzekeringscontracten de zelfregulering van het Verbond van Verzekeraars afdoende is of dat er nog aanvullend iets moet worden geregeld met betrekking tot contracttermijnen en stilzwijgende verlenging. Het Verbond van Verzekeraars heeft de Gedragscode Geïnformeerde Verlenging ontwikkeld die per 1 januari 2010 van kracht wordt. Deze bindende zelfregulering behelst dat particuliere schadeverzekeringscontracten in beginsel voor een periode van niet langer dan 12 maanden worden gesloten. Een langere contracttermijn vereist expliciete instemming van de klant door het zetten van een extra handtekening waaruit zijn instemming blijkt (het zogenaamde dubbele handtekeningen principe). Wanneer een overeenkomst voor de eerste keer verlengd wordt, zal de verzekeraar de verzekeringnemer hierover informeren. Nadat de overeenkomst is verlengd voor een periode van maximaal 12 maanden, heeft de consument het recht de overeenkomst op elk gewenst moment op te zeggen met een opzegtermijn van maximaal een maand. Wanneer de verzekeringnemer bij verlenging een verzekeringsovereenkomst voor meerdere jaren wenst, dan zal hij hier wederom zijn expliciete toestemming voor moeten geven. Overigens ziet deze gedragscode op schadeverzekeringen, waarbij het vanzelfsprekend onwenselijk is dat contracten ongemerkt aflopen en verlenging in het belang van de consument kan worden geacht. Wij denken dat hiermee op korte termijn een goede invulling wordt gegeven aan onze wens. Wij denken dat dit eigen initiatief van de sector een de kans geven om effect te sorteren. Mocht echter na verloop van tijd blijken dat de zelfregulering niet tot het gewenste resultaat leidt, dan sluit ik niet uit dat daartoe in het kader van de Wft een haakje wordt gecreëerd.
Hoogachtend,
de minister van Financiën,
Wouter Bos