Kamervragen over de Belastingdienst en de prostitutiebranche

de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-GeneraalPostbus 20018
2500 EA Den Haag

Ons kenmerk: DGB/2009/838 U

Uw brief (kenmerk): 13 februari 2009/2080913290

Betreft: Vragen over de overeengekomen vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en de prostitutiebranche

Geachte Voorzitter,

Hierbij ontvangt u mijn antwoorden op de bovengenoemde vragen van de leden Remkes en Weekers.

de staatssecretaris van Financiën

mr. drs. J.C. de Jager

Vragen van de leden Remkes en Weekers (beiden VVD) aan de staatssecretaris van Financiën over de overeengekomen vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en de prostitutiebranche. (Ingezonden 13 februari 2009)


1
Deelt u de mening dat de vraag naar een onderbouwing van het afgesproken percentage van twintig in uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen in feite onbeantwoord blijft? Kan die onderbouwing voor deze ‘homogene groep’ alsnog worden gegeven? Hoe zien de ‘daadwerkelijk gebleken ervaringscijfers’ eruit? Zijn de door de verschillende categorieën sekswerkers gemaakte kosten afhankelijk van de inkomsten?

Antwoord
De groep werknemers voor wie de afspraak is gemaakt betreft de personen die seksuele handelingen tegen betaling verrichten binnen of namens een organisatie die door een exploitant geleid wordt.
De Belastingdienst heeft met de branche een afspraak gemaakt die gebaseerd is op uit aangiftes gebleken ervaringscijfers van kostensoorten. Die aangiften betroffen in het algemeen belastingplichtigen die hun inkomsten als winst uit onderneming aangaven; tegenover de opbrengsten claimden zij gemiddeld 27 % van de opbrengst als kosten. Met betrokkenen heeft de Belastingdienst in het kader van de vaststellingsovereenkomst die resultaten besproken. De kostensoorten die zich lenen voor het verstrekken van vrije vergoedingen in de loonsfeer heb ik vermeld in mijn eerder gegeven antwoord. Ik heb daarbij ook aangegeven dat bijvoorbeeld kosten van kleding en voor persoonlijke verzorging niet hebben gekwalificeerd voor de afspraak van de vrije vergoeding. Geconstateerd is verder dat de reiskosten van de sekswerkers, die bij een exploitant werkzaam zijn, hoog zijn omdat bijna altijd met eigen auto of taxi’s wordt gereisd. Ook is door de Belastingdienst vastgesteld dat er een relatie is tussen de hoogte van gemaakte reiskosten en het stijgen van de inkomsten.
Deze mix van feiten en omstandigheden is voor de Belastingdienst aanleiding geweest afspraken te maken over het in de loonheffing betrekken van de inkomsten en daarbij met de kostenvergoeding in te stemmen. Als bij het monitoren van deze regels en afspraken signalen opkomen dat de redelijkheid in gedrang komt, kan de Belastingdienst in nader overleg treden en zonodig op basis van artikel 5 van de overeenkomst de overeenkomst ook opzeggen.

2
Kan nader worden verduidelijkt waarom naar uw oordeel deze fiscale afspraak in overeenstemming is met de fiscale regelgeving, ook gelet op een recent (23 januari jl.) arrest van de Hoge Raad?

Antwoord
De Belastingdienst heeft de afspraak gebaseerd op kostensoorten die kunnen kwalificeren voor vrije vergoedingen en heeft de afspraak alleen getroffen voor de in mijn antwoord op vraag 1 genoemde groep van werknemers. De kostenvergoeding komt niet in strijd met de beslissing van de Hoge Raad in zijn arrest van 23 januari 2009, nr. 07/13576, namelijk dat een kostenvergoeding vooraf of uiterlijk op het moment van betaling naar aard en veronderstelde omvang dient te zijn gespecificeerd.

3
Deelt u de mening dat ook de vraag of er voor andere branches vergelijkbare afspraken - waar wij op zich dus niet tegen zijn - zijn gemaakt onbeantwoord blijft? Kan een overzicht van deze afspraken en de daarbij gehanteerde percentages worden verstrekt? Welke argumenten gelden in onderhavig geval voor het afsluiten van deze vaststellingsovereenkomst die niet van toepassing zijn op bijvoorbeeld A-topsporters?

Antwoord
Aan het slot van mijn antwoord op uw eerdere vraag 5 heb ik aangegeven dat ook in andere branches soortgelijke overeenkomsten kunnen worden gesloten. Daarmee heb ik niet expliciet aangegeven of die afspraken er nu ook al zijn. Ik heb daar ook geen zicht op omdat het maken van afspraken over kostenvergoedingen tot het werkterrein van de inspecteur behoort. Ik kan u dan ook geen overzicht geven.
Ook voor bijvoorbeeld A-topsporters kan met een juiste feitelijke onderbouwing, te beoordelen door de inspecteur, een afspraak over een vaste kostenvergoeding worden gemaakt.

4
Indien er met andere branches geen vergelijkbare afspraken zijn gemaakt, hoe motiveert u dan de uitzondering voor onderhevige branche, omdat sinds 2001 de mogelijkheid voor werknemers om beroepskosten af te trekken nagenoeg zijn verdwenen?

Antwoord
Zoals ik hiervoor in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, heb ik geen overzicht van al dan niet gemaakte afspraken. Zo er geen vergelijkbare afspraken zijn gemaakt, kan het zijn dat er wel andere afspraken zijn gemaakt op basis van de voorgelegde feiten en omstandigheden. Werkgevers en werknemers zijn er over het algemeen goed van op de hoogte dat aftrek van kosten in de inkomstenbelasting sinds 2001 niet langer mogelijk is. Waar feitelijk door werknemers wel kosten worden gemaakt, kan de werkgever met de belastinginspecteur in overleg treden teneinde een op de situatie toegesneden vrije vergoeding van kosten af te spreken. In de praktijk komen door de inspecteur beoordeelde kostenvergoedingen ook veel voor. Registratie daarvan op centraal niveau is daarbij niet aan de orde.

5
Waarom ontbreekt in het gepubliceerde besluit “Uitzondering op fictieve dienstbetrekking sekswerkers” van 10 december 2008 in toelichtende zin een verwijzing naar de onderhavige vaststellingsovereenkomst en het gehanteerde percentage van 20 als vaste fiscaal onbelaste kostenvergoeding?

Antwoord
In de wijzigingsregeling die de leden aanhalen wordt geregeld dat een arbeidsverhouding die ingevolge een nieuwe bepaling in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 fictief als dienstbetrekking is aangewezen, wordt uitgezonderd van die wetsfictie als aan nadere voorwaarden wordt voldaan. In de toelichting bij artikel II, onderdeel B van het Koninklijk Besluit van 18 december 2008, Stb. 2008, 574, waarbij het nieuw ingevoerde artikel 2ca, de fictieve dienstbetrekking van de sekswerker, onder voorwaarden buiten toepassing wordt gesteld, vermeld ik overigens dat om gebruik te maken van die uitzonderingsregeling de exploitant een overeenkomst met de Belastingdienst moet sluiten. Daarmee is de vaststellingsovereenkomst in beeld gebracht. Het percentage dat gehanteerd kan worden voor het verstrekken van een kostenvergoeding is onderdeel van een op feiten en omstandigheden gebaseerde vaststellingsovereenkomst en wordt dus niet in een besluit van mij opgenomen.
Verder kan ik in dit verband nog het volgende opmerken.
In het algemene deel van de nota van toelichting bij eerdergenoemd Koninklijk Besluit wordt melding gemaakt van afspraken die gemaakt zijn met de belangengroeperingen voor sekswerkers en exploitanten in de prostitutiebranche. In diezelfde nota wordt ook gemeld dat de verduidelijking van de kwalificatie van de arbeidsverhouding voor de fiscaliteit en sociale zekerheid reeds is aangekondigd in de brief van de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, voor Jeugd en Gezin, voor Wonen, wijken en integratie en de staatssecretarissen van Justitie en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Tweede Kamer van 6 november 2007 en in de brief inzake prostitutie van de ministers van Justitie, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 16 mei 2008 . Voorts heb ik het ‘voorwaardenpakket’ voor de prostitutiebranche toegelicht in mijn brief van 11 juli 2008

6
Waarop is de veronderstelling dat arbeidsrelaties in de prostitutiebranche vrijwel altijd zijn aan te merken als ‘dienstbetrekking’ gebaseerd? Kan inzicht worden gegeven in het percentage van het aantal in ons land werkzame legale sekswerkers waarbij daadwerkelijk sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking?

Antwoord
Zoals ook in de brieven wordt vermeld die ik hiervoor in mijn antwoord op vraag 5 heb genoemd, wordt in beslissingen van rechters die veronderstelling bevestigd. Voor de loonheffing (rechtbank en gerechtshof) én de premie werknemersverzekeringen (UWV, rechtbank en Centrale Raad van Beroep) is de lijn dat er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, dwz dat er door de exploitant regels worden gesteld over de werkzaamheden en dat er sprake is van een gezagsverhouding. Voor de omzetbelasting is de exploitant de aanbieder van één dienst, dus inclusief de activiteiten van de prostituees.
Er is geen zicht op het totaal aantal personen dat in ons land legaal als sekswerker actief is, wel dat het de sekswerkers betreft die werken in een bordeel (club), privé huis, massagesalon, sauna, escort etc. Thuiswerk, straatprostitutie en raamprostitutie zijn, voor zover de Belastingdienst heeft kunnen beoordelen, andere werkvormen, waarbij deze personen uitsluitend voor zichzelf (niet voor of namens een - legale- derde) werken, en er geen of nauwelijks een organisatie wordt gevormd door een exploitant.

7
Welk percentage van de in de prostitutiebranche werkzame bedrijven heeft de vaststellingsovereenkomst inmiddels getekend? Welk percentage van het totaal in ons land werkzame sekswerkers werken bij deze bedrijven?

Antwoord
Het aantal exploitanten dat tot de doelgroep behoort is circa 400. Daarvan hebben 335 het voorwaardenpakket geaccepteerd en hebben tot op heden 300 exploitanten de vaststellingsovereenkomst getekend. Daarnaast hanteren 38 exploitanten loondienst. Van de doelgroep resteren dus 27 exploitanten die aangeven noch loondienst noch het voorwaardenpakket te hanteren.

8
In overleg met welke belangengroeperingen van sekswerkers en exploitanten zijn de afspraken in de vaststellingsovereenkomst en in het besluit van 10 december jl. gemaakt?

Antwoord
Ook hier moge ik de leden wijzen op de informatie in de eerder genoemde brieven. Het betreft dus de belangengroepen die door de overheid sinds vele jaren als spreekbuis worden gezien voor de onderscheiden groepen in de branche, te weten de VER (Vereniging Exploitanten Relaxbedrijven), de Excellent Groep, de Rode Draad, het Prostitutie Informatie Centrum, enkele belastingadviseurs met cliënten in deze branche, een aantal hulporganisaties en een hoogleraar arbeidsrecht, verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

9
Hoe schat u het risico in dat als gevolg van het besluit van 10 december jl. een nog groter deel van de sekswerkers in de illegaliteit zal verdwijnen?

Antwoord
Beoogd is om duidelijkheid te verstrekken aan de bedrijven en personen die legaal wensen te werken, dus geheel willen voldoen aan de regels die de overheid stelt ten aanzien van de exploitatie van een bedrijf. Het door de leden genoemde besluit zal naar mijn inzicht geen gevolgen hebben zoals in deze vraag gesteld

10
Hoe behandelt de Belastingdienst de in het verleden eventueel niet geheven en geïnde, maar wel verschuldigde, belasting? Vindt in deze gevallen alsnog heffing en inning plaats?

Antwoord
Met de branche is besproken dat de afwikkeling van het verleden een zaak is die de competente inspecteur in de regio aangaat.