Antwoorden op kamervragen over kwijtschelding van de gemeentelijke heffingen
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Betreft: Beantwoording kamervragen van de leden Van Raak en Karabulut
Ons kenmerk: DGB/2009/1197 U
Uw brief (kenmerk): 23.02.2009/2009Z03273/2080914650
Geachte Voorzitter,
Mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid doe ik u hierbij toekomen de antwoorden op de vragen van de leden Van Raak en Karabulut over kwijtschelding van de gemeentelijke heffingen.
Hoogachtend,
De staatssecretaris van Financiën,
Mr. drs. J.C. de Jager
Beantwoording van de vragen van de leden Van Raak en Karabulut (beiden SP) aan de staatssecretarissen van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over kwijtschelding van de gemeentelijke heffingen. (Ingezonden 23 februari 2009)
Vraag 1
Bent u bekend met de wettelijke normbedragen voor de kosten van bestaan bij kwijtschelding van belastingen (betalingscapaciteit: inkomen min uitgaven)?
Antwoord op vraag 1
Ja.
Vraag 2
Bent u ervan op de hoogte dat voor mensen met een inkomen op bijstandsniveau, die negatief uitkomen qua betalingscapaciteit, een erg strenge vermogenstoets geldt (als ze een spaarsaldo (vermogen) boven de normbedragen bij kwijtschelding van belastingen (gemiddeld ongeveer € 1000) op hun rekening hebben staan) waardoor zij niet of slechts gedeeltelijk in aanmerking komen voor kwijtschelding van de gemeentelijke heffingen? Zo ja, deelt u de mening dat voor mensen met een inkomen op bijstandsniveau altijd kwijtschelding moet worden verleend? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3
Bent u van plan om in de toekomst gehele kwijtschelding te realiseren voor mensen met een inkomen op bijstandsniveau?
Antwoord op vragen 2 en 3
Het is ons bekend dat een relatief gering vermogen ertoe kan leiden dat geen recht bestaat op kwijtschelding van lokale heffingen. In de afgelopen jaren hebben diverse gemeentebesturen dit als knelpunt gesignaleerd en om die reden gepleit voor een verruiming van de vermogensnormen in de richting van de normen welke gelden in het kader van de Wet werk en bijstand. Op 26 juni 2008 heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties uw Kamer schriftelijk geïnformeerd dat zij voornemens is in het kader van de kwijtschelding van lokale heffingen een tweetal zaken te regelen. In de eerste plaats gaat het hierbij om de bevoegdheid van gemeenteraden en waterschapsbesturen te bepalen dat zelfstandigen met een geringe betalingscapaciteit en zonder vermogen voor kwijtschelding van lokale privébelastingen in aanmerking kunnen komen. In de tweede plaats zal in hetzelfde wetsvoorstel worden geregeld dat gemeenteraden en waterschapsbesturen de bevoegdheid krijgen bij het in aanmerking nemen van het vermogen aan te sluiten bij de vermogensgrenzen van artikel 34 van de Wet werk en bijstand.
Het volledig loslaten van vermogenstoetsing is niet aan de orde. Het Kabinet acht het niet wenselijk kwijtschelding te verlenen aan huishoudens met een vermogen dat hoger is dan de grenzen die in de WWB worden gesteld, ook niet als hun inkomen op of onder bijstandsniveau ligt.
Vraag 4
Wat is uw oordeel over de kwijtscheldingsnorm van de gemeentelijke belastingen (100% bijstandsnorm)? Ziet u mogelijkheden om deze kwijtscheldingsnorm te verhogen naar 120% van de bijstandsnorm of om te komen tot een inkomensafhankelijke regeling met een geleidende schaal van 100% tot 130% van de bijstandsnorm? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Vraag 5
Kunt u een overzicht geven van de voor- en nadelen van het vergroten van de gemeentelijke vrijheid om binnen de wettelijke kaders zelf de inkomensgrenzen te kunnen vaststellen?
Antwoord op vragen 4 en 5
Het invoeren van een inkomensafhankelijke regeling met een geleidende schaal achten wij niet mogelijk en tevens ongewenst. De heffing van lokale belastingen vindt – anders dan bij de inkomstenbelasting – niet plaats naar inkomen, winst of vermogen. Op grond van artikel 219 lid 2 Gemeentewet is het niet mogelijk de heffingsmaatstaf van een (lokale) belasting afhankelijk te stellen van het inkomen, de winst of het vermogen. Het element van de draagkracht van de burger wordt ingevuld via het lokale kwijtscheldingsbeleid. Nagenoeg alle gemeenten en waterschappen hanteren in dat kader het wettelijke maximum van 100% van de geldende bijstandsnorm.
Het verhogen van de kwijtscheldingsnorm naar 120% of meer van de bijstandsnorm of het vergroten van de gemeentelijke vrijheid om binnen wettelijke kaders zelf de inkomensgrenzen te kunnen vaststellen achten wij niet wenselijk omdat daarmee het uitgangspunt dat het primaat van het inkomensbeleid moet liggen bij de rijksoverheid wordt doorkruist. Het leidt tot ongewenste verschillen tussen rijke en arme gemeenten. Verder zou een dergelijke verhoging van de kwijtscheldingsnorm leiden tot een aanzienlijke uitholling van de heffingsgrondslag. De kwijtschelding van lokale heffingen wordt in de regel gefinancierd doordat de gederfde inkomsten worden omgeslagen in het tarief van de desbetreffende belasting voor burgers die de heffingen wel moeten betalen. Als meer mensen in aanmerking komen voor kwijtschelding, moeten minder mensen, vooral de middeninkomens, zorgen voor dezelfde belastingopbrengst. Ten slotte is nog van belang dat het bij de meeste gemeentelijke heffingen om retributies gaat; er staat (indirect) dienstverlening door de gemeente tegenover (inzameling van huisvuil, onderhoud riolering etc.). Op goede gronden kan dit gegeven voor gemeenten aanleiding zijn geen (volledige) kwijtschelding van deze heffingen te verlenen.
Vraag 6
Kunt u weergeven hoe gemeenten in het kwijtscheldingsbeleid op dit moment omgaan met de financiële reservering, die veel oudere mensen aanhouden ten behoeve van begrafeniskosten? Hoe staat u er tegenover om het gemeenten mogelijk te maken in de vermogenstoets voor de kwijtschelding een bedrag tot € 5.000 vrij te stellen voor een reservering voor begrafeniskosten?
Antwoord op vraag 6
Reserveringen in de vorm van een begrafenispolis worden bij de vaststelling van het vermogen in het kader van de kwijtschelding niet in aanmerking genomen. Tot 1 januari 1999 gold een ander beleid; voor personen in de leeftijd van 65 jaar en ouder werd een bedrag aan financiële middelen tot een beloop van € 2.269 niet in aanmerking genomen. Naar aanleiding van vragen van Tweede Kamerleden – die een gelijke behandeling van belastingschuldigen voor ogen stonden ongeacht de leeftijd – is dit beleid destijds vervangen door de thans geldende vrijstelling van de begrafenispolis voor elke belastingschuldige. Om de 65-jarigen daarbij niet tekort te doen, is bepaald dat voor personen die reeds voor 1 januari 1999 de leeftijd van 65 jaar hadden bereikt, een bedrag van € 2269 niet in aanmerking wordt genomen.
In dit verband wijzen wij nogmaals op het eerder aangehaalde wetsvoorstel waarin gemeenten en waterschappen de bevoegdheid krijgen om in het kader van de kwijtschelding bij het in aanmerking nemen van het vermogen aan te sluiten bij de vermogensgrenzen van de Wet werk en bijstand. Deze bepaling is mede van belang voor de hierboven genoemde situatie. Wij zien daarom geen aanleiding om voor deze situatie een verder strekkende regeling te treffen.
Vraag 7
Bent u bereid met de wijziging van de Gemeentewet, de Provinciewet en de Waterschapswet maatregelen te nemen om de kwijtschelding van de gemeentelijke heffingen voor meer mensen mogelijk te maken, zodat zowel werkenden als niet-werkenden mensen met een laag inkomen hiervoor in aanmerking komen?
Antwoord op vraag 7
Onder de huidige regelgeving komen zowel werkenden (met uitzondering van zelfstandigen) als niet-werkenden onder dezelfde voorwaarden voor kwijtschelding van lokale heffingen in aanmerking. De hoogte van het inkomen is daarbij bepalend en niet de bron van het inkomen.
Verder is, zoals eerder opgemerkt, een wetsvoorstel in voorbereiding waarin wordt geregeld dat gemeenteraden en waterschapsbesturen de bevoegdheid krijgen om te bepalen dat kwijtschelding van lokale privébelastingen kan worden verleend aan zelfstandigen met een laag inkomen (en zonder vermogen).