Antwoorden op kamervragen van Uitslag over photoshopwaarschuwing
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DJenG-K-U-2959783
19 november 2009
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Uitslag (CDA) over photoshopwaarschuwing (2009Z17330).
Hoogachtend,
de Minister voor Jeugd en Gezin,
mr. A. Rouvoet
Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Uitslag over photoshopwaarschuwing (2009Z17330).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel met de titel «Meisje wil neptieten-alarm», waarin staat dat meisjes gewaarschuwd willen worden als de foto van een model nep is?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat kwetsbare jongeren worden aangezet tot het nastreven van een onrealistisch schoonheidsideaal, met alle nadelige gevolgen van dien, door gephotoshopte modellen in glossy’s?
Vraag 3
Bent u bekend met het Franse wetvoorstel waarin wordt gepleit voor een «Photoshopwaarschuwing» om de consumenten te waarschuwen en daarmee de volksgezondheid te bevorderen? Bent u bereid de mogelijkheden voor een dergelijk waarschuwingsteken voor de Nederlandse situatie te onderzoeken?
Antwoord 2 en 3
Uit onderzoek naar de seksualisering van de samenleving dat in opdracht van de Minister van OCW is uitgevoerd , is gebleken dat meisjes meer dan jongens bezig zijn met hun uiterlijk en hier ook vaker ontevreden over zijn. Van de meisjes controleert ruim 40% hun uiterlijk waar ze maar kunnen en probeert hun uiterlijk altijd te verbeteren, tegenover ongeveer 20% van de jongens.
Het onderzoek heeft echter niet aangetoond dat de negatieve gevoelens een direct gevolg zijn van de mediabeelden die jongeren zien. De mediabeelden kunnen daarbij een rol spelen, maar het kan ook omgekeerd werken, in die zin dat meisjes en vrouwen die ontevreden zijn deze mediabeelden eerder opzoeken en zich er vaker mee vergelijken.
Belangrijker dan de mediabeelden zelf is in dit verband de wijze waarop de media door jongeren worden geïnterpreteerd, de frequentie waarmee jongeren zich met die beelden vergelijken en de rol die ouders en vooral vrienden daarin spelen.
Het is daarom van belang aandacht te besteden aan het mediawijs maken van kinderen en jongeren. In de brief mediawijsheid hebben de minister van OCW en ik uiteengezet welke initiatieven hiertoe zijn genomen. Het betreft onder meer de oprichting van het mediawijsheid expertisecentrum, de start van een driejarige pilot tot de ontwikkeling van een geschiktheidsinformatiesysteem door het NICAM, het van start gaan van de opleiding tot mediacoach en het aanbieden van lespakketten op het terrein van mediawijsheid.
De staatssecretaris van VWS, verantwoordelijk voor het beleid op het gebied van seksuele gezondheid, en de minister van OCW hebben in hun brief van 2 april 2009 aan uw Kamer een aantal acties aangekondigd, waaronder het bevorderen van mediawijsheid in relatie tot geseksualiseerde beelden. In december 2009 wordt u door de staatssecretaris en minister van VWS middels een brief over seksuele gezondheid nader geïnformeerd over deze acties.
Daarnaast worden inmiddels door de media- en modewereld zelf ook initiatieven genomen door bijvoorbeeld te werken met oudere en/of vollere modellen.
Wat de verwijzing naar het Franse initiatief betreft: uitgangspunt bij het Nederlandse mediabeleid is de grondwettelijk gegarandeerde vrijheid van meningsuiting (artikel 7 van de Grondwet). Dit leidt tot een terughoudende opstelling van de overheid ten aanzien van de vorm en inhoud van mediaboodschappen. Tegen die achtergrond en gegeven de hiervoor genoemde initiatieven acht ik een wettelijke regeling als het Franse wetsvoorstel in de Nederlandse situatie niet aangewezen. Dit laat onverlet dat indien, de sector zelf deze keuze zou maken, ik daar sympathiek tegenover zou staan.