Brief aan de Tweede Kamer met reactie op "Evaluatie van de Raad voor het openbaar bestuur 2005-2008"
Met deze brief reageert de minister op het evaluatieverslag van de Raad voor het Openbaar Bestuur over het functioneren van de Rob.
Overeenkomstig artikel 28, lid 2, heeft de Raad voor het Openbaar Bestuur een evaluatieverslag van zijn eigen functioneren opgesteld. Ik ben daar de Raad zeer erkentelijk voor. In deze brief zal ik eerst de aanbevelingen van de “oude” Raad aan de “nieuwe” Raad behandelen. Vervolgens heb ik een drietal aanvullende overwegingen dat ik de nieuwe Raad wil meegeven.
Ten eerste adviseert de Raad in een volgende zittingsperiode adviezen met een educatieve functie niet te schuwen. Daar ben ik het mee eens. Door inzichtelijk te maken hoe bepaalde bestuurlijke arrangementen in Nederland ontstaan zijn, zijn de ROB-adviezen waardevolle onderdelen van het institutioneel geheugen binnen de rijksoverheid. Ik beschouw de aanbeveling van de Raad dat hij zijn eigen adviezen ook moet koesteren, in het verlengde daarvan. Wel wil ik benadrukken, dat de eerder uitgebrachte adviezen van de Raad geen dogma moeten zijn. Ik verwacht dat de adviesraden in staat zijn out-of-the-box te denken en met oorspronkelijke adviezen te komen.
Ten tweede stelt de Raad, dat het belangrijk is een goede mix te hebben van verschillende soorten advisering. Is een ROB-advies agenderend bedoeld, of voor het aanwakkeren van de maatschappelijke discussie of voor het concreet op weg helpen van een minister? Ik wil benadrukken, dat de Raad vooraf nadenkt over het type van advisering. Daarbij is misschien het uitbrengen van een advies ook niet altijd nodig – mede in het licht van het tegengaan van de adviesdrukte – om één van de bovengenoemde doelen te bereiken. Zo kan de organisatie van een congres ook een bijdrage leveren aan het aanjagen van een maatschappelijke discussie. De Raad constateert dat zelf ook door de organisatie van conferenties en symposia te beschouwen als kernactiviteit.
Ten derde adviseert de Raad in de volgende raadsperiode het internationale en het burgerperspectief vaker mee te nemen in de advisering. Ik wil de nieuwe Raad meegeven aan deze twee perspectieven structureel aandacht te schenken. In dit tijdsgewricht is het van groot belang, dat er naast het politiek-bestuurlijke en het institutionele perspectief ook oog bestaat voor andere perspectieven. Dit verbetert niet alleen de kwaliteit van de advisering, maar ook de doorwerking van de adviezen.
Naast de aanbevelingen van de “oude” Raad heb ik een aantal aanvullende overwegingen dat ik de nieuwe Raad wil meegeven. Ten eerste wil ik kort stilstaan bij de implicaties van de wijziging binnen het adviesstelsel voor de ROB. In de kabinetsnota “De kwaliteit van de verbinding” wordt een aantal aanpassingen in het adviesstelsel voorgesteld, zowel in de structuur, in de cultuur als in de werkwijze. Hoewel er geen structuuraanpassing voor de Raad voor het openbaar bestuur is voorzien, zijn er wel voorstellen voor een andere cultuur en werkwijze. Zo wordt er voorgesteld in de toekomst flexibeler te werken. Daarom wordt de Raad die uit twaalf vaste leden bestond, vanaf volgend jaar teruggebracht naar acht vaste leden (per 1 juni 2009 bestaat de Raad al uit negen vaste leden). Per adviestraject kan de vaste kern worden aangevuld met een of meer tijdelijke leden. Dit biedt de mogelijkheid om specifieke kennis en verrassende inzichten bij de adviestrajecten in te brengen. Daarnaast wil ik benadrukken dat de Raad in de komende Raadsperiode vaker de samenwerking met andere adviesraden moet zoeken. In het (nabije) verleden heeft het kabinet al geconstateerd, dat de integrale benadering van adviesaanvragen een grote meerwaarde kan opleveren.
Ten slotte het volgende over de kabinetsreacties op de ROB-adviezen. In de evaluatie wordt gesteld, dat in de periode 2005-2008 “op lang niet alle adviezen” een (officiële) kabinetsreactie is gekomen. Dit beeld wil ik graag rechtzetten. Buiten het advies “De gedifferentieerde eenheidsstaat” zijn de adviezen waarop een kabinetsreactie moet verschijnen afkomstig uit 2009. In de eerste helft van 2010 zal op deze adviezen een reactie verschijnen.
DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
Mevrouw dr. G. ter Horst