Fiscale nieuwsflits 26 augustus 2009

Deze fiscale nieuwsflits heeft twee toelichtingen van de staatssecretaris waarom hij afziet van cassatie. De eerste over correctie op aangifte BPM kan alleen via naheffingsaanslag en de tweede over bestrijding voorlopige aanslag ook als definitieve onherroepelijk vaststaat.

AWR/BPM: correctie op aangifte BPM kan alleen via naheffingsaanslag

De staatssecretaris heeft toegelicht waarom hij zijn cassatieberoep in deze zaak heeft ingetrokken. Volgens het hof bestaat er geen ruimte voor de inspecteur om al voordat de belasting op aangifte is voldaan een correctie op de aangifte aan te brengen.

Met een beroep op de tegenbewijsregeling (CPP2006/788M) deed firma X aangifte BPM door middel van een taxatierapport van de door haar verschuldigde belasting ter zake van invoer van een uit België afkomstige personenauto. De douane liet vervolgens een hertaxatie uitvoeren naar aanleiding waarvan de aangifte is gecorrigeerd. X heeft het door de douane berekende bedrag aan BPM betaald. In geschil is onder meer of die correctie terecht is.

Volgens het hof kan de inspecteur, indien hij de hoogte van de op aangifte voldane belasting betwist, de te weinig betaalde belasting naheffen op grond van art. 20 AWR. Er bestaat in het wettelijk systeem echter geen ruimte voor de inspecteur om (reeds voordat de belasting op aangifte is voldaan) een correctie op de aangifte aan te brengen. Het hof oordeelt dat de door de inspecteur geplaatste streep door het bedrag dat X in het aangiftebiljet had vermeld bij 'te betalen BPM' en de daarbij vermelde opmerking 'taxatie + taxatierapport' niet als een naheffingsaanslag kan worden opgevat. Evenmin kan de door de inspecteur aangebrachte correctie worden aangemerkt als een verbetering door X van de eigen aangifte.

Het bedrag van de correctie dat X bovenop het bedrag vermeld op de aangifte heeft voldaan, beschouwt het hof als onverschuldigd betaald. Naar aanleiding daarvan rees de vraag of X naar de civiele rechter moest worden verwijzen. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. De onderhavige situatie wordt door het hof namelijk op één lijn gesteld met die van art. 26, lid 2, AWR, nu de aard van de door de inspecteur afgedwongen voldoening of afdracht zich daartegen niet verzet.

De staatssecretaris heeft het ingestelde cassatieberoep ingetrokken. Ter toelichting merkt hij op dat hij de opvatting van het hof dat met 'verschuldigde BPM' is bedoeld het op 'aangifte aangegeven bedrag aan BPM', niet deelt. Verder vraagt hij zich af of het oordeel over de reikwijdte van art. 49, lid 1, sub b Wegenverkeerswet wel tot de bevoegdheid behoort van de fiscale rechter. Toch ziet hij uiteindelijk af van cassatie. Dit omdat hij het eens is met het oordeel dat het door de inspecteur eigenhandig doorvoeren van een correctie van de aangifte niet correct is. De inspecteur moet het volgens hem meer verschuldigde BPM formaliseren door het opleggen van een naheffingsaanslag.

Toelichting staatssecretaris bij intrekking cassatieberoep van 3 augustus 2009 nr. DGB 2009-3910 n.a.v. uitspraak Hof Den Bosch van 29 mei 2009, 2008/00219, Awr 20 en 26

Awb: bestrijding voorlopige aanslag ook als definitieve onherroepelijk vaststaat

De staatssecretaris heeft toegelicht waarom hij afziet van cassatieberoep tegen de uitspraak waarin het hof besliste dat belanghebbende het recht behoudt de juistheid van de voorlopige aanslag in rechte te bestrijden, ook als de definitieve al onherroepelijk vaststaat.


Aan belanghebbende, een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde algemeen nut beogende instelling, is wegens een verkrijging krachtens erfrecht in het jaar 2003 een voorlopige aanslag successierecht opgelegd. Vervolgens is aan belanghebbende over die verkrijging de definitieve aanslag opgelegd, waarbij de voorlopige aanslag volledig is verrekend. De inspecteur heeft uiteindelijk meegedeeld het bezwaar tegen de voorlopige aanslag niet in behandeling te nemen. Hiertegen heeft belanghebbende beroep ingesteld.

Volgens het hof moet er onder de gegeven omstandigheden van worden uitgegaan dat het bezwaar tegen de voorlopige aanslag niet is ingetrokken. Vervolgens oordeelt het hof dat aan de ontvankelijkheid van een bezwaar, beroep of hoger beroep inzake een voorlopige aanslag niet in de weg staat dat deze voorlopige aanslag is verrekend met een definitieve aanslag, ook niet als de definitieve aanslag inmiddels onherroepelijk vaststaat. Belanghebbende behoudt het recht de juistheid van de voorlopige aanslag in rechte te bestrijden en behoudt in zoverre een belang bij die aanslag. Onder verwijzing naar Hoge Raad 21 maart 2008, nr. 43 126, NTFR 2008/610, oordeelt het hof tot slot dat belanghebbende recht heeft op toepassing van het tarief van 11%.

De staatssecretaris heeft laten weten dat hij afziet van het instellen van beroep in cassatie. In een toelichting onderschrijft hij het oordeel dat het bezwaarschrift niet is ingetrokken. Hij is het echter oneens met het vervolg van 's-hofs oordeel. Hij wijst daarbij op het beginsel van de formele rechtskracht van de definitieve aanslag, met inbegrip van de daarin opgenomen verrekening van de voorlopige aanslag, in samenhang met een drietal arresten van de Hoge Raad. Desondanks heeft hij, onder meer op grond van de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, besloten om te berusten in de uitkomst waartoe het hof komt.

Toelichting staatssecretaris van 7 juli 2009, nr. DGB 2009-3533 n.a.v. Hof Den Haag van 26 mei 2009, 2007/00458, Awb 6:21