Brief aan de Tweede Kamer over financiering nazorgfondsen
Mede namens de minister van Financiën vraag ik uw aandacht voor het volgende.
Het lid Heijnen (PvdA) heeft aan mij over de financiering van de nazorgfondsen vragen gesteld.
Deze vragen heeft hij gesteld in het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 30 juni 2009 over met name een aantal onderwerpen met betrekking tot de financiën van de decentrale overheden.
De heer Heijnen (PvdA) heeft toen opgemerkt dat hij:
- het rendement op het Nazorgfonds stortplaatsen van 5% zoals is vermeld in de regelgeving nogal hoog vindt;
- van mening is dat dit bijna veronderstelt dat er wat risicovoller belegd moet worden;
- vraagt of ik bekend ben met dit probleem?; en of ik bereid ben om daar in overleg met provincies wat aan te doen?; en of dat misschien tot wijziging van regelgeving moet leiden?
Daarop heb ik geantwoord dat ik deze vragen zou voorleggen aan de werkgroep fido. Inmiddels heeft de werkgroep fido over deze vragen gesproken, en hebben de nazorgfondsen mij informatie gegeven over hun wijze van beleggen en welke vragen daarbij spelen. Dit heb ik verwerkt in de bijgaande beantwoording. Zie bijlage.
Mijn conclusies in antwoord op de vragen van de heer Heijnen zijn de volgende:
a. In antwoord op de vraag over het probleem van risicovoller beleggen in aandelen ben ik van mening dat er geen probleem is, omdat aandelen uitdrukkelijk zijn toegestaan en over een langere periode – waarbij extreme pieken en dalen op de financiële markten in bepaalde mate van waarschijnlijkheid elkaar compenseren - kunnen bijdragen aan het nagestreefde rendement.
b. In antwoord op de vraag om hierover in contact te treden met de provincies, is gebleken dat de provincies bovendien heel prudent omgaan met het uitzetten van nazorgmiddelen; dat de provincies slechts dat aandeel van de uitgezette nazorgmiddelen beleggen in aandelen dat nodig wordt geacht om een nagestreefd rendement van minimaal 5% te kunnen behalen; en dat de provincies de wijziging nazorgfondsen in de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo) niet hebben opgevat als een verplichting om het gewicht van de aandelen in de beleggingsmix fors te verhogen.
c. In antwoord op de vraag of het voorgaande aanleiding zou zijn tot het wijzigen van de regelgeving ben ik van mening dat het niet noodzakelijk is om de Ruddo hierop aan te passen.
DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,
drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten