Wet op de Jeugdzorg na 5 jaar geëvalueerd
De Wet op de Jeugdzorg draagt er aan bij dat jeugdigen en gezinnen de zorg krijgen waar zij recht op hebben. De wet heeft echter niet voldaan aan alle verwachtingen.
De gewenste één toegang tot jeugdzorg is niet gerealiseerd. Het wettelijke recht op jeugdzorg laat zich moeilijk combineren met een efficiënte indicatiestelling en cliëntvriendelijke toegang tot de jeugdzorg. Voor het jeugdzorgaanbod zelf is het blijven voortbestaan van verschillende financieringsstromen een knelpunt.
Dat zijn de centrale conclusies van de onafhankelijke evaluatie van de wet die minister André Rouvoet (Jeugd en Gezin), samen met zijn collega Ernst Hirsch Ballin (Justitie), vandaag naar de Tweede Kamer stuurt. Begin 2010 volgt een kabinetsstandpunt over de toekomst van de zorg voor jeugd. De in de wet voorgeschreven evaluatie is uitgevoerd om te bekijken hoe de wet in de praktijk werkt, vijf jaar na de invoering in 2005.
Rouvoet: “De afgelopen jaren zijn er binnen de kaders van de huidige wet al veel verbeteringen doorgevoerd. De evaluatie maakt duidelijk dat de wet zelf niet aan alle verwachtingen voldoet en dat er een aantal knelpunten is in de organisatie en de financiering van de zorg voor jeugdigen. Mede op basis van dit rapport zal het kabinetsstandpunt antwoord geven op de fundamentele vraag: welke zorg hebben jongeren nodig en hoe organiseren wij dat die goed en snel beschikbaar is? Als blijkt dat daarvoor majeure ingrepen nodig zijn, dan zal het kabinet niet aarzelen.”
Er bestaat volgens de onderzoekers in de praktijk spanning tussen enerzijds het recht op jeugdzorg en anderzijds de wens om samen met de jongere, zijn gezin en het omringende netwerk te zoeken naar de meest passende oplossing. Het recht op jeugdzorg heeft geleid tot een grote nadruk op objectieve, geprotocolleerde indicatiestelling die onafhankelijk dient te zijn van het zorgaanbod. Indicatiestellers kunnen daardoor zelf geen eerste hulp bieden. Dit kost veel tijd en sluit niet goed aan op de snel fluctuerende problematiek bij jongeren. De opstellers van de evaluatie plaatsen daarom vraagtekens bij de handhaving van het recht op jeugdzorg in de toekomst zoals het nu in de wet is verankerd.
Rouvoet: “Uitgangspunt is en blijft dat iedere jongere de zorg behoort te krijgen die hij nodig heeft. Wettelijke bepalingen en bestuurlijke procedures moeten dáárop gericht zijn en mogen natuurlijk niet in de praktijk juist een belemmering vormen. Waar dat volgens de evaluatie wel het geval is, zal het kabinet daar in de toekomstvisie ‘zorg voor de jeugd’ dus aandacht aan besteden.”