Eenduidige regeling verlof gedetineerden
In de toekomst kunnen voorlopig gehechte gedetineerden alleen op grond van het penitentiaire recht tijdelijk de inrichting te verlaten. Het via de rechter tijdelijk laten schorsen van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis wegens persoonlijke omstandigheden is dan niet meer mogelijk. Met deze maatregel wil minister Hirsch Ballin van Justitie voorkomen dat gebruik kan worden gemaakt van twee regelingen. Dit naar aanleiding van de gebeurtenissen rondom Saban B. die tijdens een schorsing van zijn voorlopige hechtenis is gevlucht. Dit schrijft de minister vandaag in een brief aan de Tweede Kamer.
In de huidige situatie kan een gedetineerde tegen wie een voorlopige hechtenis is uitgesproken op twee manieren toestemming vragen om tijdelijk de inrichting te verlaten wegens persoonlijke omstandigheden. Dat kan via de rechter (art 80, Wetboek van Strafvordering (Sv)) waarbij er een tijdelijke schorsing van de voorlopige hechtenis wordt verzocht, of via de directeur (i.c de minister) van de inrichting (art 26, Penitentiaire beginselenwet (Pbw)) waarbij er verlof wordt aangevraagd. Minister Hirsch Ballin beoordeelt het naast elkaar bestaan van deze mogelijkheden als een onwenselijke samenloop van regelingen en vindt dat er een betere afbakening moet komen tussen deze twee mogelijkheden.
De minister stelt voor om de beslissingen over het tijdelijk verlaten van de inrichting vanwege persoonlijke omstandigheden via het penitentiaire recht te laten lopen. Een dergelijke beslissing hoort ook thuis in het penitentiare recht. Volgens het penitentiaire recht is het in principe alleen mogelijk voor de periode van één dag de inrichting te verlaten en alleen in die gevallen, waar het gaat om persoonlijke omstandigheden zoals kraambezoek, levensgevaar voor de partners of naaste familie of het bijwonen van een uitvaart. Daarnaast gaat het om gevallen waarin verlof moet worden geweigerd. Bijvoorbeeld de ongewenstverklaarde vreemdelingen, vluchtgevaar, het risico van ongewenste confrontaties met slachtoffers, het risico op verstoring van de openbare orde of mogelijke maatschappelijke onrust.
De bewindsman kiest hiervoor, omdat dit recht de (wijze van) tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen regelt. Ook heeft hij gekeken naar de taakverdeling tussen de rechter en de administratie bij de tenuitvoerlegging van detentiebeslissingen. Daarmee wijst de minister op de verdeling in het Nederlandse rechtsbestel, waarbij de rechter de vrijheidsbeneming oplegt en de administratie (i.c. de minister en de gevangenisdirecteur) verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging daarvan. De door het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vereiste rechtsbescherming blijft bestaan. Het penitentiaire recht voorziet in rechtsbescherming tegen beslissingen van de administratie met een beroepsmogelijkheid bij een onafhankelijke rechter, namelijk de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.
De mogelijkheid tot het schorsen (onder voorwaarden) van de voorlopige hechtenis als zodanig blijft bestaan. De schorsingsbevoegdheid is een strafvordelijk middel, dat de rechter nodig heeft om zijn taak in het strafproces bij de waarheidsvinding en de strafoplegging, uit te oefenen. Het voorstel van de minister heeft alleen betrekking op een betere afbakening van de twee regelingen.
Maatregelen
De minister kondigt een aantal maatregelen aan om de werkwijze bij moeilijke zaken te verbeteren. Er komt een betere verbinding tussen de officier van justitie in eerste aanleg en de advocaat-generaal ten behoeve van de behandeling van de beroepszaak. Als daar noodzaak toe is, kan de zaaksofficier worden toegevoegd aan het behandelteam voor de beroepszaak. Verder onderschrijft de minister de conclusie van de Raad voor de Rechtspraak om in het vervolg schorsingsonderzoeken van zwaardere verdachten beter en scherper door het openbaar ministerie te laten onderzoeken. Verder is de bewindsman van mening dat de informatie over de verblijfsrechtelijke status van de verdachte bekend moet zijn bij de betrokken instanties. Vreemdelingen die ongewenst zijn verklaard hebben immers in principe geen recht op verlof. De minister zal, naar aanleiding van de motie Teeven, in die gevallen ook de schorsing van de voorlopige hechtenis onmogelijk maken.