Seksueel misbruik in gehandicapteninstellingen
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Geachte voorzitter, De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft bij brief van 24 september 2009 mijn reactie gevraagd op de Netwerkuitzending van 22 september 2009 over seksueel misbruik in gehandicapteninstellingen. Met deze brief voldoe ik aan dit verzoek. Ik zal eerst ingaan op de desbetreffende uitzending en vervolgens mijn reactie hierop geven.
De uitzending
In de uitzending vertelt een ouderpaar het schokkende verhaal dat hun beide kinderen tijdens hun verblijf in een zorginstelling slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik. Hun dochter is zelfs, nadat de ouders haar hebben laten verhuizen naar een andere instelling, daar wederom slachtoffer van misbruik geworden.
Door deze gebeurtenissen hebben de ouders het vertrouwen in de zorginstelling waar hun dochter woont verloren. Mede omdat zij teleurgesteld zijn over de afhoudende wijze waarop de instelling met deze gebeurtenis is omgegaan hebben zij de publiciteit gezocht. Zij pleiten voor een effectief beleid gericht op de preventie van seksueel misbruik binnen zorginstellingen. Daarmee zou veel leed kunnen worden voorkómen. Voorts willen zij strijden voor betere hulp en nazorg.
Ook de heer Drooger, voorzitter van het Platform Verstandelijk Gehandicapten, vindt dat instellingen binnen de gehandicaptenzorg te weinig prioriteit geven aan het voorkómen en adequaat aanpakken van seksueel misbruik. Daarom heeft het Platform VG een meldpunt ingesteld met als doel een zwarte lijst op te stellen van instellingen die seksueel misbruik binnen hun woongroepen niet goed afhandelen.
In de Netwerkuitzending wordt gerefereerd aan een (buitenlands) onderzoek waaruit naar voren komt dat circa 60% van de mensen met een verstandelijke handicap wel eens slachtoffer is van seksueel misbruik. Volgens de geïnterviewde orthopedagoge Aafke Scharloo zouden deze cijfers ook in Nederland gelden.
Reactie
Het treurige verhaal van het ouderpaar heeft mij geraakt. Het gegeven dat de ouders zich onvoldoende gehoord voelen door de betrokken instelling maakt de situatie extra schrijnend.
Veilige zorg is het meest basale aspect van goede zorg. Juist kwetsbare en niet weerbare mensen hebben recht op bescherming en veiligheid. Elk geval van seksueel misbruik is er dan ook één te veel en de sector moet er alles aan doen om dit te voorkómen. Hierover mag geen misverstand bestaan.
Ik kan uiteraard niet ingaan op de genoemde casus, maar zou in het algemeen het volgende willen melden.
In de uitzending wordt een situatie geschetst dat mensen met verstandelijke handicap vogelvrij zouden zijn in een instelling. Dit beeld wil ik nuanceren.
Niet voor niets is het voorkómen van seksueel misbruik één van de speerpunten in het sectorplan Veilige Zorg. Bovendien is het onderwerp preventie van seksueel misbruik ook een thema in het programma “Zorg voor Beter”. Voorts wordt via het programma “Zorg voor Beter” gewerkt aan het meer weerbaar maken van cliënten.
Dit laatste is van belang omdat veel mensen met een verstandelijke handicap moeilijk nee kunnen zeggen. Zij zijn daardoor extra kwetsbaar voor mogelijk seksueel misbruik of seksuele intimidatie. Seksuele weerbaarheid begint met voorlichting. De betrokken verstandelijk gehandicapte moet bewust worden gemaakt van het eigen lichaam en leren wat hij/zij wel of niet wil.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg voert een actief beleid met betrekking tot het melden van seksueel misbruik. Alle incidenten moeten worden gemeld bij de Inspectie. De Inspectie volgt alle meldingen.
Ook de sector werkt er aan seksueel misbruik te voorkómen. Al sinds 2003
bestaat er een convenant "preventie seksueel misbruik”. De bedoeling van dit
convenant is het creëren van transparante procedures die extra bescherming
bieden voor de gehandicapte cliënt, maar niet ten koste gaan van de rechten van
de werknemer.
Om seksueel misbruik van mensen met een handicap door personeel in de
gehandicaptenzorg te voorkómen dienen sollicitanten voor een baan in de
gehandicaptenzorg een “Verklaring Omtrent het Gedrag” (VOG) te overleggen.
De VOG wordt centraal afgegeven door het ministerie van Justitie. Er wordt een verband gelegd tussen het doel van de aanvraag (werken in de gehandicaptenzorg) en de manier waarop iemand voorkomt in politie- en justitiedossiers. Omdat goede zorg een wezenlijk onderdeel is van de zorgbrede governancecode vind ik dat deze kwestie het beste in de code kan worden opgenomen. Daarom heeft minister Klink mede namens mij en de minister van Justitie een brief naar de brancheorganisaties in de zorg geschreven.
In deze brief hebben wij de brancheorganisaties verzocht de VOG en aanvullend
beleid ter zake in de governancecode op te nemen. Dit beleid betreft maatregelen
die ervoor zorgen dat instellingen zoveel mogelijk proberen incidenten te
voorkómen en dat zij meldingsprocedures ontwikkelen, zodat cliënten en hulp- en
zorgverleners weten waar zij terecht kunnen bij vermoedens van misbruik.
Wij wachten de reactie van de brancheorganisaties af.
Maar nu terug naar het bovengenoemde convenant “preventie seksueel
misbruik” in de gehandicaptenzorg. In het convenant staat dat redelijke
vermoedens van misbruik altijd zullen leiden tot aangifte bij de politie. In het
convenant is ook opgenomen dat niet alleen bij binnenkomst in de organisatie,
maar tijdens de gehele arbeidsperiode het overschrijden van seksuele grenzen
van collega’s en cliënten onder de aandacht blijft. Dit is een aandachtspunt bij het
houden van functioneringsgesprekken. Van eventuele incidenten op dit gebied
wordt altijd melding gemaakt in het personeelsdossier.
Tot slot wil ik kort ingaan op de in de uitzending genoemde resultaten van buitenlands onderzoek waaruit naar voren komt dat 60% van de mensen met een handicap wel eens slachtoffer is van seksueel misbruik. Volgens diverse geïnterviewden zou dit cijfer ook toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie. Ik wil hier als volgt op reageren.
Op dit moment is geen recent cijfermateriaal voor handen over de prevalentie van seksueel misbruik van mensen met een handicap in Nederland. Wel is mij uit signalen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg gebleken dat seksueel overschrijdend gedrag binnen instellingen helaas meer dan incidenteel voorkomt.
Om inzicht te krijgen in de omvang van seksueel misbruik bij mensen met een handicap in en buiten instellingen, heb ik begin dit jaar opdracht gegeven tot het uitvoeren van een meerjarig onderzoek naar de prevalentie van seksueel misbruik jegens mensen met een handicap. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Rutgers Nisso-groep in samenwerking met Movisie. Dit onderzoek moet resulteren in:
a) inzicht in omvang en kenmerken van seksueel misbruik;
b) inzicht in bevorderende en belemmerende factoren om seksueel geweld adequaat te signaleren en aan te pakken;
c) de ontwikkeling van een handreiking voor cliënten en zorgaanbieders voor de handelwijze bij vermoedens van misbruik.
Daarnaast heb ik besloten een meerjarig subsidie te verlenen aan een gezamenlijk projectplan van Movisie, Platform Verstandelijk Gehandicapten en Vilans getiteld ”Werken aan sociale veiligheid 2009-2011”. Dit project bestaat uit drie onderdelen:
a) het ontwikkelen van instrumenten voor het signaleren en melden van grensoverschrijdend gedrag;
b) het ondersteunen van vier organisaties bij het resultaat gericht werken aan sociale veiligheid en
c) het bevorderen van deskundigheid en het verspreiden van opgedane kennis en ervaring.
Dit projectplan is dus niet alleen gericht op de preventie van seksueel misbruik, maar gericht op preventie en aanpak van allerlei vormen van grensoverschrijdend gedrag.
Ik heb hiermee aangegeven wat er vanuit de sector, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en door mij wordt ondernomen om seksueel misbruik van mensen met een handicap tegen te gaan. Uiteraard zal ik u te zijner tijd over de uitkomsten van de meerjarige trajecten berichten.
Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,