Toespraak van minister mr. J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het congres `EYe on pensions` op maandag 5 oktober 2009 in Wassenaar.
Dames en heren,
Het pensioen dat is de toekomst. Een verzekering voor de tijd die komt. De moderne vertaling van het einde van een sprookje: en ze leefden nog lang en gelukkig.
Nog geen jaar geleden waarschuwde de SER mij, bij monde van de commissie-Linschoten, voor het geringe pensioenbewustzijn van Nederlanders; de onbekendheid van velen met de inhoud van hun pensioen. Een goed geregeld pensioen was zo vanzelfsprekend, dat vrijwel niemand zich daar vóór zijn vijfenvijftigste om bekommerde. Niet over de kosten en niet over de hoogte of de verborgen risico’s.
Dat gebrekkig pensioenbewustzijn is inmiddels ingrijpend gewijzigd. Een acuut pensioenbewustzijn is mogelijk het onbedoeld gevolg, de ‘collateral damage’, van de financiële crisis. Voor de tweede keer binnen tien jaar bleken veel pensioenfondsen gevoelig voor de koersontwikkelingen op de beurs. Die gevoeligheid wordt versterkt door het lage-rente-beleid van centrale banken in reactie op de koersdaling op de beurzen. U kunt het ook omkeren; het zou verbazingwekkend zijn als kapitaalgedekte pensioenen niet gevoelig zouden zijn voor beurs- en rentekoersen.
Het moet nog blijken of de huidige crisis niet het bewijs is dat de fondsen beter bestand zijn tegen financiële onrust dan aan het begin van de eeuw. Ik laat dat voor wat het is. Feit is dat na een tweede crisis in tien jaar het pensioen voor een rustige oude dag, geen rustig bezit meer is. We worden afzonderlijk en collectief met de neus op de feiten gedrukt, te weten de vraag of het pensioenstelsel zoals dat in de afgelopen vijftig jaren is ontwikkeld, bestand zal zijn tegen economische onzekerheid en de gevolgen van ontgroening en vergrijzing. Dat is de inzet van het onderzoek en de besluitvorming in het komende jaar.
Ik krijg als laatste spreker het woord; dat doet me deugd. Al het gras is al voor mijn voeten weggemaaid, dus het is makkelijk gaan. Alles is al gezegd, alleen ik heb het nog niet gezegd; maar daarom kan ik kort zijn. En één ding is zeker. Er komt na mij geen spreker meer die mij nog kan tegenspreken; dat is altijd zo schadelijk voor het gezag van ministers. Ik ben daarom een ervaren laatste spreker. Ik weet dat bij de laatste spreker een deel van de zaal opveert. De onervaren laatste spreker denkt dan: ‘kijk, men is benieuwd naar wat ik zal zeggen!’; de ervaren laatste spreker weet dat men de borrel ruikt en denkt: ‘nog één spreker te gaan.’
Ik ben mij bewust dat het al bijzonder is dat ik als minister hier mag spreken – in een zaal vol vertegenwoordigers van pensioenfondsen. Tot nu toe waren pensioenen iets waar je als minister wel naar mocht kijken, maar aankomen niet; althans dat werd mij door sociale partners niet aflatend voorgehouden. De verantwoordelijkheid voor het pensioen als arbeidsvoorwaarde lag bij hen.
De Pensioenwet heeft de onderscheiden verantwoordelijkheden keurig geregeld. Wat dat betreft stapte ik als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een opgemaakt bed: zeven weken vóór mijn beëdiging werd de nieuwe Pensioenwet van kracht.
Een jaar geleden werd echter niet alleen dat bed maar de hele financiële wereld opgeschud. Kelderende beurskoersen en een lage rentestand brachten vele pensioenfondsen in dekkingsmoeilijkheden.
Voor het eerst mocht ik meer doen. Om te voorkómen dat pensioenfondsen in de gevarenzone overhaast en onverantwoord te werk moesten gaan, is eerst uitstel gegeven voor het opstellen van de vereiste herstelplannen. Om pijnlijk ingrijpende herstelmaatregelen op korte termijn te voorkómen is vervolgens de pensioenfondsen twee jaar meer tijd gegund om hun financiële positie te herstellen. Daardoor werden enkele pensioenfondsen niet gedwongen om al dit jaar te besluiten tot afstempelen. Ingevolge het sociaal akkoord van april j.l. zal dit uiterlijk in januari 2012 moeten worden besloten, tenzij midden volgend jaar wordt vastgesteld dat niet verantwoord is.
Daarmee zijn we er echter niet. Ook los van de crisis zijn er verschillende onderdelen van het pensioenstelsel die nadere aandacht. In de eerste plaats zijn dat de parameters die worden gehanteerd bij de berekening van de dekkingsgraden. In de Pensioenwet is voorzien dat deze eind dit jaar opnieuw bekeken zouden moeten worden. Voorts was al onderzoek gedaan onder verantwoordelijkheid van de SER naar de ‘governance’ en medezeggenschap bij pensioenfondsen. De rapporten zijn binnen en een kabinetsstandpunt wordt voorbereid. Die materie hangt samen met het initiatiefwetsontwerp Koser-Kaya/Blok dat thans in de Tweede Kamer wordt besproken.
In het licht van de huidige crisis is echter meer nodig. In de eerste plaats bespeur ik een brede behoefte om te bezien welke lering getrokken kan worden uit de dramatische val in dekking bij veel pensioenfondsen. Was dit voorzienbaar? Vanwaar opvallende verschillen? Is alle kennis goed gebruikt? Daarnaast rijzen in het licht van de huidige crisis vragen rond het Financieel Toetsingskader. Of het adequaat is gebleken, of dat daarin verbetering mogelijk is. Welke lessen trekken we uit crisis? Wat kan en wat moet in de toekomst anders worden aangepakt?
De financiële en economische crisis heeft niet alleen het pensioenstelsel onder druk gezet, maar ook de overheidsfinanciën. Het financieel beleid gericht op het zekerstellen van de lasten van vergrijzing is daardoor in het gedrang gekomen. Om die reden heeft het kabinet al in april besloten dat de AOW-leeftijd geleidelijk naar 67 jaar moet worden opgetrokken en dat de spilleeftijd in het Witteveen-kader in verband daarmee ook naar 67 zal worden gebracht.
Implicatie is dat thans zowel de eerste als de tweede pijler van het pensioenstelsel in beweging zijn. Alle reden om in deze tijd nogmaals stil te staan bij de uitgangspunten en ambities van dit stelsel; of deze duurzaam houdbaar zijn, dan wel aanpassing behoeven. Want laten we wel zijn – dit is de tweede crisis in nog geen tien jaar tijd. Bij de vorige werden de pensioenpremies verhoogd tot kostendekkend niveau - en hoger- én zijn de eindloonregelingen op grote schaal omgezet in voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregelingen. Daarmee dachten we de schokbestendigheid van het stelsel zodanig verbeterd te hebben zodat het duurzaam mee kon. Dat blijkt dus niet het geval.
Dit keer zijn de pensioenfondsen door externe factoren - rente en aandelenkoersen – in moeilijkheden gekomen. Je zou hopen dat de problemen dan ook vanzelf weer weggaan als de economie aantrekt en de beurzen stijgen. Misschien; de beleggingsportefeuilles van de fondsen zijn in het tweede kwartaal van dit jaar weer gestegen (met 25 miljard naar 560 miljard euro). Maar de verliezen van de financiële crisis zijn daarmee niet hersteld; nog láng niet in een aantal gevallen. Vraag blijft of de fondsen weer in staat zullen zijn om de opgebouwde pensioenaanspraken van werknemers en de pensioenuitkeringen van gepensioneerden te indexeren. Daar zit wel een deel van de urgentie.
De commissie Don adviseert bovendien om de verwachtingen te temperen ten aanzien van de ontwikkeling op lange termijn van de koersen. Daarnaast kan de volatiliteit van beurskoersen weerkeren als blijkt dat de economische groei langer op zich laat wachten.
Alle reden om niet uit te gaan van automatisch herstel; wie van u zou het aandurven te zeggen: ‘Ga gerust slapen; maak u geen zorgen over uw pensioen van morgen. De koersen gaan altijd weer omhoog.’
Dat betekent echter niet dat we nu plotseling van ons geloof moeten vallen. Een pensioenstelsel dat bijna iedereen een redelijk pensioen biedt en waarvan de hoogte op voorhand bij benadering vaststaat, heeft een enorme sociale betekenis. Het vormt de basis voor maatschappelijke stabiliteit en samenhang. Juist die grote betekenis maakt dat we tijdig van te voren de risico’s en zwakke plekken vaststellen en aanpakken. Vandaar de noodzaak om nu reeds de gevolgen van de voortdurende stijging van de levensverwachting voor de AOW en de pensioenen onder ogen te zien.
Verwacht niet dat ik hier vanmiddag al kan zeggen wát er veranderd, vernieuwd of versoberd moet worden. De grote betekenis voor velen van het pensioenstelsel maakt dat dit een zorgvuldige analyse vergt. Vandaar de verschillende studies en onderzoeken die recent in gang zijn gezet.
Het onderwerp waar ik als minister het minst over te zeggen heb, maar dat het meest tot de verbeelding spreekt is het beleggingsbeleid van pensioenfondsen. U weet net als ik dat de pensioenfondsen niet alle gelijkelijk door de crisis zijn geraakt. Buiten deze kamer wordt dan al gauw gedacht dat dit gevolg is van onverantwoord beleid. Juist om dat soort discussies te voorkomen is het zinvol om die verschillen te onderzoeken. Is het beleggingsbeleid van pensioenfondsen in de afgelopen jaren veranderd, welke ontwikkelingen waren daarbij van invloed, welke overwegingen hebben een rol gespeeld en wat zou er gebeurd zijn als de beleggingsmix niet zou zijn veranderd? Het zijn vragen die niet alleen voor de pensioenfondsen relevant zijn, maar ook voor de overheid en de publieke opinie.
Vóór het eind van het jaar hoop ik dat de commissie onder leiding van prof. dr. J.M.G. Frijns met een analyse én aanbevelingen zal komen ten aanzien van het beleggingsbeleid en risicobeheer van pensioenfondsen.
Evenzo hoop ik dat ook de commissie die onder leiding van prof. dr. K.P. Goudswaard zich buigt over de toekomstbestendigheid van de aanvullende pensioenregelingen vóór 1 januari met een analyse en aanbevelingen zal komen.
Verder wordt door mijn ministerie, samen met De Nederlandsche Bank, het Financieel Toetsingskader (FTK) onder de loep genomen. Dat functioneert over het algemeen goed – ook in de financiële crisis. Maar deze heeft wel een aantal knelpunten blootgelegd. Het is zaak die op korte termijn nader te analyseren. Vanaf 2010 zal de vergrijzing zich in versneld tempo gaan realiseren, waardoor het financiële draagvlak van de toekomstige pensioenverplichtingen verder versmalt. De schokbestendigheid van de tweede pijler neemt hierdoor af, terwijl de waarde van het pensioenvermogen ten opzichte van het bruto binnenlands product, op langere termijn sterk toeneemt. De opvang van grote fluctuaties in deze waarde zal derhalve gepaard gaan met grote macro-economische consequenties, of grotere inkomenseffecten. Behoud van de sterke punten van het huidige pensioenstelsel staat voorop, maar we moeten oog hebben voor knelpunten waardoor het fundament van het huidige pensioenstelsel zou kunnen eroderen. Die vraagstukken kunnen niet naar de toekomst worden doorgeschoven.
Het lijkt alsof er alleen commissies worden ingesteld. Op zich zelf is het raadplegen van een commissie van deskundigen geen blijk van onvermogen. Wie met zorgwekkende klachten naar de dokter gaat, ziet de doorverwijzing naar een specialist ook niet als onvermogen. Maar wie de opsomming nauwkeurig heeft gevolgd, weet ook dat dit niet zo is. De meeste onderwerpen worden zo snel mogelijk voor besluitvorming voorbereid. Ook dat wordt mij verweten; dat ik te veel zelf beslis en niet overlaat aan partijen in de pensioenwereld. Het verwijt is onterecht. Er is al afgesproken dat met sociale partners en pensioenkoepels zal worden gesproken over de bevindingen van de commissies. Er vindt kortom volop overleg plaats met partijen. Blijft wel dat in tijden van crisis de besluitvorming daar niet in mag blijven hangen.
Probleem is wel wat te doen als ook de specialisten van mening verschillen, zoals de commissie-Don over de parameters. De commissie is het over veel eens geworden. Over de vraag hoe er gefundeerde realistische inschattingen kunnen worden gemaakt voor het toekomstige rendement van aandelen is zij echter verdeeld. Een meerderheid van de leden van commissie schat het te verwachten rendement van aandelen lager in dan het historische gemiddelde over deze en de vorige eeuw. Als deskundigen van mening verschillen is Leiden in last; en een minister al helemaal. Want ik moet uiterlijk 1 januari 2010 nieuwe parameters vaststellen. Het lijkt eenvoudig. In geval van twijfel kieze men voor het voorzichtig scenario, want als men te optimistisch is, hebben pensioenfondsen straks een tegenvaller van een paar miljard euro; als men te pessimistisch is kan de meevaller van een paar miljard altijd nog verdeeld worden. Maar wat is de prijs van de groei die niet gerealiseerd wordt omdat de arbeidskosten onnodig te hoog zijn?
Er is gesuggereerd om een nieuwe commissie een second opinion te laten geven. Dat is geen oplossing. Het schept slechts schijnzekerheid om een reëel verschil van inzicht te verdoezelen. Want wie zegt dat een tweede commissie het wel goed heeft? Het gaat om toekomstverwachtingen.
Ik ben bang dat er gewoon beslist moet worden. Met het oog op de huidige economische situatie heb ik besloten nu even rust te scheppen; pensioenfondsen kunnen in hun beslissing over de pensioenpremies voor 2010 nog uitgaan van de thans geldende parameters. Bij eventuele tegenvallers in de uitvoering van de lopende herstelplannen zal ook voorlopig uitstel tot herziening wordt verleend. Maar ik ben wel van plan snel duidelijkheid te scheppen over de nieuwe parameters; anders lopen andere discussies en veranderingen vast in onzekerheid.
Een beslissing is ook nodig waar het de governance van de pensioenfondsen betreft. Als gevolg van het initiatiefwetsvoorstel concentreert de aandacht zich thans vooral rond de vraag naar de deelname van gepensioneerden in het bestuur. Ook daar lijkt het een eenvoudige vraag van: doet hij het wel, of doet hij het niet? Gelet op de meeste pensioenregelingen valt er veel te zeggen voor deelname door gepensioneerden in het bestuur. Een pensioenregeling die absolute garanties biedt ten aanzien van het pensioen, is vrijwel onbetaalbaar. Dat betekent dat risico’s ook op de gepensioneerden zullen moeten worden afgewenteld. Dat lijkt te rechtvaardigen dat ook zij bij de besluitvorming daarover betrokken moeten worden. Daarmee zouden echter de kortetermijnbelangen in het bestuur van de fondsen verder versterkt worden, ten detrimente van de continuïteit en de institutionele belangen. De vraag is of de belangen van de gepensioneerden het beste gewaarborgd worden; alleen maar door een zetel in het bestuur of door een algemene versterking van de governance-structuur.
We moeten oppassen al deze vraagstukken nu te zien als gevolg van de crisis. De crisis is in veel gevallen slechts de katalysator waardoor zij nu versneld aan de orde moeten komen. De hoofdoorzaak is echter niet de crisis, maar de voortgaande vergrijzing. Nederland telt steeds meer gepensioneerden. Vijftig jaar geleden stonden er tegenover iedere AOW-gerechtigde nog ruim zes werkenden. Nu is dat één op vier. Op het hoogtepunt van de vergrijzing, over dertig jaar, is dat nog slechts één op twee. Kapitaalgedekte pensioenen zijn weliswaar minder gevoelig voor demografische veranderingen dan omslag gefinancierde pensioenstelsels. Maar daarmee zijn pensioenfondsen niet ongevoelig voor de vergrijzing. De kosten van pensioenregelingen zullen verder oplopen door de vergrijzing en toenemende levensverwachting en de schokbestendigheid van het stelsel zal daardoor mogelijk verminderen.
Daarbij speelt ook de doorwerking van de verhoging van de AOW-leeftijd in de pensioenen. De aanpassing van het Witteveen-kader aan deze verhoging stond vanaf het begin in letterlijke zin in de boeken. Het vormt 0,2 % van de 0,7 % houdbaarheid die de verandering moet opleveren.
Ik rond af.
De financiële crisis heeft een aantal kwetsbare punten in ons stelsel van aanvullende pensioenen blootgelegd. Die kwetsbare punten vragen om versteviging. Daarnaast kan niemand in de pensioenwereld de ogen sluiten voor de gevolgen van verhoging en flexibilisering van de leeftijd waarop mensen recht op AOW krijgen. Het is goed ons daarbij te realiseren dat de pensioenfondsen een omvangrijk vermogen hebben opgebouwd. Daardoor is ons pensioenstelsel beter voorbereid op de vergrijzing dan de pensioenstelsels in andere landen. Het lijkt een schrale troost, maar in vergelijking met andere landen hebben we een solide en solidair pensioenstelsel dat door stevige pijlers wordt gestut. Het is nu zaak het stelsel stevig en solidair te houden. Er is geen reden om het fundament van het stelsel ter discussie te stellen. Er is wel reden om het stelsel aan te passen door het schokbestendiger en toekomstbestendiger te maken.
Pensioenfondsen, sociale partners en overheid zullen dat karwei samen moeten klaren. Ik heb daar vertrouwen in. Het gaat om een gemeenschappelijk belang; voor ouderen van nu en voor de generaties van morgen. Alle betrokken partijen hebben tot dusver steeds hun verantwoordelijkheid genomen. Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat dit in de toekomst niet meer het geval zal zijn. Ik heb vertrouwen in de uitkomst, al besef ik wel ons nog heel wat discussie en debat te wachten staat. Vandaag ben ik dan wel de laatste spreker, het laatste woord is nog niet gezegd.
Dank u voor uw aandacht. U kunt nu aan de borrel. Ik sla die over want ik moet verder met de AOW.