Toespraak van minister mr. J.P.H. Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij het afscheid van Hannie van Leeuwen als voorzitter van het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid Haaglanden op maandag 21 september 2009 in Den Haag
De zomer en de late rozen
zijn zacht ontblaadrend uitgebloeid
Het is vandaag -de laatste dag van de zomer of de eerste dag van de herfst- een dag voor weemoedige woorden. Ooit was het de laatste dag van het jaar; in de tijd van de Franse revolutie, toen de wereld nog maakbaar was en we ons lot in eigen hand namen. Op 21 september 1792 schafte de Nationale Conventie de monarchie af en de Gregoriaanse kalender. 22 September 1792 werd dag 1 van jaar 1 van een geheel vernieuwde, rationeel verantwoorde kalender. Lodewijk de 16e overleefde zijn afzetting precies vier maanden; de Revolutionaire kalender overleefde haar geboorte iets meer dan 10 jaren, waarna de Gregoriaanse kalender door Napoleon in ere werd hersteld; want rationaliteit is maar beperkt houdbaar.
Het afscheid van vandaag –het afscheid van de zomer en het afscheid van Hannie van Leeuwen als voorzitter van het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid Haaglanden- is minder dramatisch. De zomer komt volgend jaar alweer terug en Hannie is Hannie dus die zien we al lang voor die tijd terug.
Maar afscheid markeert het voortgaan van de tijd en stemt weemoedig. Daarom, laten we niet terugblikken, maar met vertrouwen vooruitkijken. Het wordt herfst. Het gaat stormen op de arbeidsmarkt. De werkloosheid neemt snel toe. Dat is geen reden om neerslachtig bij de pakken neer te zitten. Integendeel. Wie nu bij de pakken neer gaat zitten, komt straks niet meer overeind. Juist nu is het zaak de handen uit de mouwen te steken; om aan het herstel van de economie en de toekomst van de samenleving te werken. Men moet zaaien, wil men oogsten.
De financiële crisis en de economische krimp zullen diepe sporen trekken door de arbeidsmarkt. Voor 2010 voorziet het Centraal Planbureau een werkloosheid van acht procent. Acht procent, dat is 615.000 werklozen, en dat is 41 stadions vol, om het hanteerbaar te maken in termen van het ADO stadion dat we net zagen. Bij ADO dromen ze daarvan, maar voor ons is meer dan veertig stadions vol werklozen eerder een nachtmerrie.
We staan voor de uitdaging om de toenemende werkloosheid zo slim mogelijk te bestrijden en werkzoekenden zo snel mogelijk naar beschikbaar werk te begeleiden. Vraag en aanbod kunnen en moeten beter op elkaar worden afgestemd. Regionale arbeidsmarkten vormen daarbij een belangrijke schakel.
Bij alle economische tegenspoed sinds de val van Lehman Brothers, is er soms ook iets positiefs. Een voorbeeld daarvan is de ontwikkeling van de regionale arbeidsmarkt. Een jaar geleden was er nog veel discussie over de reorganisatie van de arbeidsbemiddeling in de Locaties Werk en Inkomen en de vestiging van 30 regionale centrumlocaties. Die discussie is verstomd met de vestiging rond de jaarwisseling van 30 mobiliteitscentra, waar het regionale netwerk van werk, scholing en inkomen bijeen wordt gebracht en waar private en publieke partijen creatief en constructief samenwerken.
Die mobiliteitscentra zijn een succes. Bijna 7500 werknemers die met ontslag werden bedreigd zijn via de mobiliteitscentra aan een nieuwe baan geholpen vóór ze werkloos werden en meer dan 52.000 werknemers vonden mede dankzij de mobiliteitscentra weer een nieuwe baan vóór ze drie maanden werkloos waren. In de evengenoemde maat – het ADO stadion - zijn dat een halfvol stadion respectievelijk bijna vier stadions vol. Dat is niet gering.
Deze resultaten onderstrepen het gelijk van mevrouw Van Leeuwen en al die anderen die al járen werken aan een samenhangend regionaal arbeidsmarktbeleid. Juist nú hebben alle betrokken partijen belang bij een zo snel en soepel mogelijke inzet van werknemers daar waar werk is. Werkgevers die vacatures hebben, moeten snel in contact gebracht worden met geschikte kandidaten.
Een geïntegreerde regionale aanpak van de arbeidsbemiddeling is een lange weg. Gemeenten kenden een integratie van arbeidsbemiddeling en uitkeringsverstrekking, maar die was veelal beperkt tot de gemeentegrenzen. Met de fusie van UWV en CWI is begin dit jaar een belangrijke stap gezet op de weg naar een verbeterde uitkeringsverstrekking, bemiddeling en re-integratie binnen een groter gebied. Thans vindt de geleidelijke samenvoeging van de werkzaamheden plaats van Rijk en gemeenten op de locaties Werk en Inkomen, onder de roepnaam werkpleinen. Het komende jaar zal daar de geïntegreerde dienstverlening moeten zijn gerealiseerd. Werkzoekenden kunnen daar terecht en hebben daar zo mogelijk één contactpersoon. Werkgevers kunnen op een nog beperkter aantal regionale vestigingen terecht; de eerder genoemde dertig regionale centra.
Een adequate koppeling van werkzoekenden en werknemerzoekenden vereist dat vraag en aanbod in kaart zijn gebracht. Het moet voor iedereen zichtbaar zijn aan welke werknemers werkgevers behoefte hebben en behoefte krijgen. Dat inzicht is op korte termijn nodig om werkgevers die nú een vacature hebben de juiste sollicitant te kunnen sturen en is op langere termijn nodig om werknemers waaraan stráks behoefte bestaat de juiste scholing te geven. Het verzamelen en vooral uitwisselen van relevante arbeidsmarktgegevens is een voorwaarde voor een effectief en efficiënt werkende arbeidsmarkt. Dit kabinet heeft dat van meet af aan hoog op de agenda staan. Samenwerking op de regionale arbeidsmarkt is een sleutel tot succes. Maar juist daarom wil het kabinet dit het resultaat laten zijn van een regionaal gevoelde behoefte en niet van een centraal gestuurde oplossing.
Ook de aanpak van de jeugdwerkloosheid wordt regionaal opgezet. De werkloosheid onder jongeren is groter dan gemiddeld en stijgt ook sneller dan gemiddeld. In januari 2008 was de jeugdwerkloosheid nog iets meer dan 8,5 procent; anderhalf jaar later is die gestegen tot bijna 11 procent. De werkloosheid onder jongeren is altijd hoger dan gemiddeld, maar bij economische tegenspoed ondervinden jongeren daar in de regel eerder en sterker de gevolgen van dan oudere werknemers. Zij zijn het kortst op de arbeidsmarkt, hebben de minste ervaring en hebben doorgaans vaker een tijdelijk arbeidscontract. Vier op de tien werknemers met een flexibele arbeidsrelatie zijn jonger dan 25 jaar.
Dit voorjaar trok het kabinet een kwart miljard euro extra uit voor de bestrijding van jeugdwerkloosheid. Voorkómen moet worden dat een generatie jongeren nu geen baan kan vinden bij gebrek aan werk, en later, wanneer de economie zich herstelt, ook niet, bij gebrek aan ervaring. Dat is wat in de jaren tachtig gebeurde. Opvallend is wel dat tót het kabinet tot extra maatregelen besloot, veel economen en journalisten schreven dat in de jaren ’80 een generatie verloren ging, maar nadat het kabinet tot extra inzet had besloten, doken er meer rapporten en onderzoeken op waaruit zou moeten blijken dat het allemaal wel meeviel. Het laat de relativiteit zien van deskundige oordelen en de wispelturigheid van wetenschappelijk onderzoek; een verschijnsel dat overigens breder waarneembaar is.
In mei is het actieplan Jeugdwerkloosheid gepresenteerd. Doel is te voorkómen dat jongeren langdurig zonder werk aan de kant komen te staan. Het actieplan bevat een reeks van maatregelen om te voorkomen dat schoolverlaters zonder werk thuis komen te zitten. Jongeren worden in de eerste plaats aangespoord om dóór te leren en om studierichtingen te kiezen die kansen bieden op de arbeidsmarkt. Daarnaast ligt de nadruk op het verwerven van stageplaatsen.
Voorts wordt de regionale netwerkstructuur van de arbeidsmarkt versterkt. Staatssecretaris Klijnsma trekt deze dagen zonder ophouden het land rond om vaart te maken met de uitvoering van het actieplan en om convenanten te ondertekenen. Convenanten die voorzien in een regionale infrastructuur waarin partners elkaar kunnen vinden en weten waar ze elkaar op kunnen aanspreken. Die regionale plannen bieden een basis voor een doelmatige en doelgerichte aanpak van de jeugdwerkloosheid. Er is vooruitgang geboekt, maar er is nog ruimte voor verdere verbetering. Het is bijvoorbeeld van belang dat de betrokkenheid van werkgevers op regionaal niveau concreter wordt ingevuld. Met name als het gaat om het aanbieden van stageplaatsen.
Onlangs heeft de regering een wetsvoorstel ingediend om het mogelijk te maken dat jongeren met een tijdelijke arbeidsovereenkomst vaker en langer mogen werken. Het gaat nadrukkelijk om een tijdelijke maatregel. Bedoeld voor crisistijd. Nu is het zo dat werknemers niet te vaak en niet te lang op een tijdelijk contract mogen werken. Na drie jaar of bij een vierde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ontstaat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Deze bescherming lijkt zich in de huidige economische situatie echter tegen jongeren te keren. Werkgevers die in deze onzekere tijden niet graag een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangaan, zullen geneigd zijn om jongeren na hun derde tijdelijke contract geen nieuw arbeidscontract aan te bieden. Terwijl ze om redenen van economische tegenspoed vaak niet een andere jongere zullen aanwerven. Dat betekent in de praktijk dat er werk verloren gaat. Daarom is het in deze tijd wenselijk om werkgevers de ruimte te bieden jongeren nog een extra tijdelijk contract aan te bieden. Daar zijn de betrokken werkgever en werknemer bij gebaat.
De regionale aanpak van de arbeidsmarkt is belangrijk, maar niet zaligmakend. Arbeidsmarkten zijn steeds minder territoriaal begrensd. Dat geldt zeker voor werknemers met bepaalde vaardigheden, maar niet minder voor werknemers met bepaalde arbeidsbeperkingen. Daarom zijn er segmenten van de arbeidsmarkt, zoals bij voorbeeld de integratie jongeren met een beperking, waar meer centraal gewerkt moet worden. Ook daar vormt de opzet van de werkpleinen als knooppunt waar gemeenten en rijk samenwerken, een goede schakel.
Het kabinetsbeleid is thans in het bijzonder gericht op het voorkómen van werkloosheid en het herstel van werkgelegenheid in verband met de snel stijgende werkloosheid op korte termijn. Op de langere termijn zal naar verwachting het groeiend arbeidstekort weer vrij snel het beeld gaan bepalen. Zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Vanaf volgend jaar zal de beroepsbevolking gaan afnemen en het aantal ouderen verder toenemen. Meer werken en langer werken is niet alleen vanuit budgettair oogpunt van belang, maar ook om tekorten op de arbeidsmarkt te voorkómen. Het versterken van de arbeidsparticipatie, het verbeteren van het functioneren van de arbeidsmarkt en het verhogen van de inzetbaarheid van mensen blijven dan ook onverminderd uitgangspunt en doelstelling van beleid.
Daarom blijft het kabinet ook de arbeidsparticipatie van ouderen bevorderen. Het zou kortzichtig zijn om oudere werknemers nu massaal vroegtijdig uit de arbeidsmarkt te laten treden. De ervaring heeft geleerd dat dit in de regel banen vernietigt en de problemen van jongeren niet oplost. Bovendien weten we dat ouderen die eenmaal gestopt zijn met werken niet meer zo gemakkelijk weer aan de slag komen.
We kunnen het ons domweg minder goed veroorloven dat ouderen vroegtijdig van de arbeidsmarkt verdwijnen. Dat is economisch onwenselijk. Het is ook sociaal onwenselijk. Twee weken geleden publiceerde de Raad voor Werk en Inkomen een rapport waaruit blijkt dat veel mensen die vervroegd zijn uitgetreden, na verloop van tijd weer werk zoeken. In de afgelopen jaren is ook het aantal mensen dat na hun 65ste doorwerkt verdubbeld. Mensen zijn langer gezond en ze willen langer werken; sociaal is niet om mensen te laten ophouden met werken, maar om ze in staat te stellen langer te werken. Door ieders inzetbaarheid te onderhouden; het kabinet werkt daartoe aan een wederzijdse scholingsplicht als onderdeel van de arbeidsovereenkomst. Door te voorkomen dat mensen vroegtijdig zijn versleten in hun werk; met het oog daarop zijn bepalingen nodig in de Arbo-wet. Door de arbeidsmarkt voor ouderen te verbeteren; dat is de uitdaging in het kader van de verhoging van de AOW-leeftijd.
Als er hier iemand is die u dat kan vertellen over doorwerken na het pensioen, dan is dat mevrouw Van Leeuwen. Ik zeg ‘mevrouw’, maar sommige mensen gaan me dan glazig aankijken: Wie is mevrouw Van Leeuwen? Oh, u bedoelt Hannie van Leeuwen. Zég dat dan!’
We zijn hier mede omdat Hannie van Leeuwen afscheid neemt als voorzitter van het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid Haaglanden. Het is geloof ik al de derde keer dat ik haar toespreek omdat ze vertrekt. En daarmee neem ik afscheid van een persoon en een instituut. Want Hannie van Leeuwen kwam veertig jaren geleden, toen ik aan de VU studeerde, ons al overtuigen van het belang van een sociaal gezicht in het algemeen en van de emancipatie van vrouwen in het bijzonder.
Toen waren wij nog AR, nu zijn we CDA, maar haar inzet is onveranderd en haar werkwijze ook. De manier waarop ik voor deze afscheidsbijeenkomst ben uitgenodigd is misschien wel tekenend. Zij had me als spreker op een bijeenkomst in Zoetermeer over ‘onbenut talent’ weten in te schakelen. Ik was laat en daardoor hadden we nauwelijks tijd om elkaar te spreken. Maar ik zat naast haar en vlak voor ik moest spreken duwde ze mij een brief in handen; moest ik later maar rustig lezen. Het was een uitnodiging om hier te spreken. Een uitnodiging die ik onmogelijk kon afslaan.
U herkent het misschien. Zij dreigt niet, zij dringt zich nooit op, maar zij weet bijna altijd te bereiken wat ze wil bereiken. Of het nou mijn aanwezigheid hier is of een subsidie van de provincie voor het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid Haaglanden. De stille kracht: Hannie van Leeuwen. De stille kracht die zoveel tot stand heeft weten te brengen. Bezielend en bevlogen. Voor de kwetsbaren in de samenleving en voor het algemeen belang. De waardering die we daarvoor hebben is nauwelijks in woorden uit te drukken.
Ik begon met de eerste regels uit het gedicht ‘Zonnige septembermorgen’ van Marsman. (Hendrik Marsman, deze maand 110 jaar geleden geboren op 30 september 1899). Laat ik daarom ook eindigen met regels van deze dichter. U kent hem vermoedelijk van de beroemde versregels ‘Denkend aan Holland zie ik brede rivieren traag door oneindig landschap gaan…’
Hij schreef ook het gedicht ‘De grijsaard en de jongeling.’
Groots en meeslepend wil ik leven!
Hoort ge dat, vader, moeder, wereld, knekelhuis!
De grijsaard hoort het en geeft de jongeling goede raad:
Ga dan niet ver van huis, en weer vooral ook het gespuis van vrouwen buiten uw hart….
De jongeling hoort het, maar doet wat jongeren doen:
de jongen kijkt door de geopende ramen
waarlangs de wereld slaat; zonder zich te beraden
stapt hij de deur uit, helder en zonder vrees.
Het is goed om ons dat in dagen van crisis voor ogen te houden. De voorzichtigheid van ouderen zal deze crisis niet oplossen, maar de moed – of beter de overmoed en het vertrouwen – van jongeren. Daarom moeten we ze behoeden voor vallen, maar ze vooral ruimte geven om te vliegen. We kunnen er voor kiezen om bang te gordijnen dicht te trekken en iedere verandering af te houden; ik kies er voor om met vertrouwen voortvarend te doen wat moet, ook al moeten we daar soms even een stap voor terug doen. In een crisis is het niet ‘ieder voor zich!’ of ‘schuif de rekening maar door!’ In een crisis horen we oog te hebben voor de kwetsbaren en onze blik te richten op de toekomst. Het wordt herfst, maar uiteindelijk wordt het weer lente.
Dat heb ik al sinds mijn studententijd van Hannie van Leeuwen geleerd, die ook nooit terugschrok voor wat een overmacht leek. (Marathon 2500 –1 jaar geleden) Bedankt; je neemt afscheid als voorzitter van het Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid Haaglanden, maar we blijven elkaar ongetwijfeld zien.