Uw brief over de Wtcg voortgangsrapportage

De Voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA DEN HAAG

Z-CB-U-2942956

20 september 2009
Betreft Uw brief over de Wtcg voortgangsrapportage

Geachte voorzitter,
De voorzitter van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van uw kamer heeft mij per brief nadere vragen gesteld naar aanleiding van de voortgangsrapportage inzake de implementatie van de Wet tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) die ik op 10 juni naar het parlement stuurde. Met deze brief geef ik mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid antwoord op die vragen.

De Eerste Kamer ziet met grote belangstelling uit naar de uiteindelijke voorstellen welke de Taskforce in de vervolgrapportage zal doen met betrekking tot een betere afbakening voor de Wtcg. Ook het kabinet hoopt dat de Taskforce met constructieve aanbevelingen komt om de Wtcg, meer nog dan nu het geval, ten goede te laten komen aan chronisch zieken en gehandicapten die een extra financiële ondersteuning bijzonder nodig hebben. Met u hoopt het kabinet dat de Taskforce voorstellen zal doen voor een werkbare invulling van een zogenaamd meldpunt voor mensen die ten onrechte buiten de afbakening voor de Wtcg vallen.

Uw kamer heeft gevraagd vanaf wanneer bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van forfaitaire tegemoetkoming Wtcg (met terugwerkende kracht) rekening kan worden gehouden met het meerjarige gebruik van Zvw-hulpmiddelen. Zoals in de voortgangsrapportage werd aangegeven, wordt momenteel onderzocht wat de gevolgen zijn voor het meerjarig meenemen van hulpmiddelen, zowel in termen van uitvoeringstechniek als budgettaire houdbaarheid. Komend najaar, in de volgende voortgangsrapportage zal ik u daarover informeren. Ook zal ik dan ingaan op de vraag of het meerjarig hulpmiddelengebruik met terugwerkende kracht kan worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van het forfait.

In uw brief van 7 juli stelt u vragen over de manier waarop indicatie voor AWBZ-zorg wordt betrokken bij de bepaling van recht op een forfaitaire tegemoetkoming. Om in aanmerking te komen voor een forfait op basis een indicatie voor AWBZ-zorg is, op basis van het Besluit tcg, een indicatie voor minimaal 26 weken AWBZ-zorg in een kalenderjaar vereist. Voor de hoogte van het forfait is daarnaast de intensiteit van de AWBZ zorg van belang (aantal uren of dagdelen per week). De totale indicatieperiode is een indicatie voor de chroniciteit van de ziekte en/of de handicap. De intensiteit van zorg is bepalend voor de ernst van de aandoening en de daarmee samenhangende hoogte van het forfait. Alle verzekerden met een indicatie vanaf 26 weken komen in aanmerking voor een forfait. In lijn met het Vektis-rapport, dat ten grondslag lag aan de vormgeving van de forfaitaire regeling, kunnen indicaties in dagdelen en uren niet bij elkaar worden opgeteld. Als personen een deel van het jaar zorg in dagdelen en een deel van het jaar zorg in uren hebben ontvangen, liggen daaraan verschillende zorgindicaties ten grondslag. Dat geldt, conform het Besluit tcg ook voor de door u geschetste indicaties (5 weken 5 uur + 22 weken drie dagdelen).

Het onderzoek dat inzicht moet geven in de mogelijkheid om het gebruik van WMO-rolstoelen te betrekken bij de bepaling van de hoogte van de forfaitaire tegemoetkoming zal naar verwachting dit najaar worden afgerond. De juridische definiëring van WMO-rolstoelen is daarbij van groot belang. Daarnaast dient het onderzoek inzicht te verschaffen in de budgettaire gevolgen van het (in samenhang met andere criteria) betrekken van rolstoelgebruik bij de toekenning van een forfait. Daarna zal ik u, in samenhang met het advies van de Taskforce, in de tweede voortgangsrapportage Wtcg informeren over de wijze waarop en jaar waarin bij de uitvoering van de forfaitaire regeling rekening kan worden gehouden met rolstoelgebruik.

U vraagt mij te bevorderen dat de Taskforce behalve met patiëntenorganisaties en het kenniscentrum van Zorgverzekeraars ook spreekt met vertegenwoordigers van sociale diensten, hun koepels en andere organisaties die een beeld hebben van inkomensposities van kwetsbare groepen patiënten. Ik heb uw wens inmiddels bij de Taskforce onder de aandacht gebracht. De Taskforce spreekt binnenkort met vertegenwoordigers van Divosa, de vereniging van managers op het terrein van werk, inkomen en sociale vraagstukken. Overigens hoop ik dat u begrijpt dat ik de onafhankelijke positie van de Taskforce wens te respecteren en haar alle vrijheid wil geven bij de uitvoering van haar opdracht.

In uw brief vraagt u naar de betrokkenheid van het Nibud bij het in kaart brengen van inkomensgevolgen van de invoering van de Wtcg. Als ook door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is aangegeven tijdens de behandeling van de Wtcg door uw kamer, heeft het kabinet in eerste instantie in de brief van 7 oktober 2008 laten zien wat de inkomenseffecten zijn voor 25 voorbeeldhuishoudens. Die voorbeeldhuishoudens en de verdere differentiatie in de kosten sluiten aan bij de huishoudens waarvoor het Nibud de eerdere koopkrachtberekeningen heeft uitgevoerd. In de uitvoerige bijlage van de genoemde brief zijn de resultaten weergegeven. Zowel de inkomenseffecten in 2009 als in 2011 zijn gepresenteerd aan de hand van de afbouw van de vermenigvuldigingsfactor. Uiteindelijk zijn er voor zo’n 350 verschillende situaties inkomenseffecten gedifferentieerd en geanalyseerd, in aansluiting bij eerdere exercities van het Nibud. Hiernaast bevat de brief van 7 oktober 2008 een raming van de inkomenseffecten op populatieniveau (hoeveel huishoudens gaan er naar verwachting hoeveel op vooruit dan wel achteruit, uitgesplitst naar kenmerken).

Als ook aangegeven in de voortgangsrapportage van 10 juni jongstleden is aanvullend voor 76 voorbeeldsituaties een vergelijking gemaakt tussen de inkomenssituatie 2008, waarbij gebruik wordt gemaakt van de buitengewone uitgavenregeling, en 2009, waarbij de Wtcg van kracht is. Hierbij worden zeer specifieke situaties in detail beschreven, zoals u ook kunt zien in bijgevoegd boekje ‘Financiële gevolgen van het afschaffen van de buitengewone uitgavenregeling’. Tenslotte is, als ook genoemd in de voortgangsrapportage van 10 juni jongstleden, het Nivel gevraagd de inkomensgevolgen van de invoering van de Wtcg te monitoren bij het Nivel-panel van chronisch zieken en gehandicapten.

Op deze vier manieren - uitwerking Nibud-voorbeelden in brief van 7 oktober 2008; raming voor de gehele populatie in eveneens de brief van 7 oktober; brochure met 76 voorbeeldhuishoudens; monitoring door het Nivel - schetst het kabinet een zeer compleet en specifiek beeld van de inkomenseffecten van de Wtcg. Verdere betrokkenheid van het Nibud acht het kabinet daarom niet noodzakelijk.
Ik vertrouw erop u met deze brief naar uw tevredenheid antwoord te hebben verstrekt op uw vragen naar aanleiding van de voortgangsrapportage inzake de implementatie van de Wet tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten.

Hoogachtend,

de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

mw. dr. J. Bussemaker