Een diploma hoger onderwijs in Nederland loont
In 2007 had 85 procent van de hoger opgeleiden in de leeftijd 25 tot 34 jaar een baan op hoger niveau, tegen gemiddeld 79 procent in de OESO-landen. Tegelijkertijd was in 2007 de werkloosheid onder jongeren opvallend laag.
De hoogconjunctuur die Nederland en de meeste andere landen in 2007 beleefden, kan hier positief aan hebben bijgedragen.
Dit blijkt uit het rapport Education at a Glance 2009, waarin de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het onderwijs in de OESO-landen onderling vergelijkt op basis van gegevens uit 2007 of eerder.
In het rapport wordt ook aandacht besteed aan de resultaten van de best presterende 15-jarige leerlingen, die onlangs zijn afgeleid uit het PISA onderzoek naar vaardigheden van 15-jarige leerlingen uit 2006. Nederland behoort tot de toptien van de dertig OESO-landen als het gaat om de best presterende 15-jarigen op de terreinen wiskunde en natuurwetenschappen. Voor taal doen de best presterende 15-jarige leerlingen het wat minder goed: Nederland staat daarmee op de 13e plaats. Bovendien blijkt uit eerder gepubliceerde PISA resultaten dat het aandeel slecht lezende leerlingen in Nederland is toegenomen. Dit kabinet zet dan ook in op extra aandacht voor taal en voorschoolse educatie om de prestaties van leerlingen te verhogen.
Education at a Glance toont ook dat Nederland in de periode 1995-2006 een steeds groter deel van de totale overheidsuitgaven aan onderwijs heeft uitgegeven. Nam onderwijs in 1995 nog 9,1 procent van de totale overheidsuitgaven voor haar rekening, in 2006 is dit gestegen naar 12,1 procent. Belangrijke factor hierin is de toename van het aantal leerlingen en studenten, die tussen 2000 en 2006 in het hoger onderwijs zelfs 20 procent bedroeg. De uitgaven hebben in deze periode de groei van de studentenaantallen gevolgd. In het basis- en voortgezet onderwijs zijn de uitgaven per leerling in deze periode zelfs iets toegenomen.
Opvallend is dat slechts ongeveer 15 procent van de gediplomeerden in het hoger onderwijs is afgestudeerd in een bètatechnische richting. Het aandeel bèta's onder de afgestudeerden in Nederland is daarmee laag in vergelijking met de meeste OESO-landen. Dit hangt vooral samen met het geringe aantal vrouwen dat een bètastudie volgt. De komende jaren richt Nederland zich dan ook op het realiseren van het aantrekken van meer vrouwen voor technische studies.
In Nederland is het startsalaris van docenten in het primair en het secundair onderwijs en het salaris na 15 jaar hoger dan het OESO-gemiddelde. Echter, vooral in het hoger secundair onderwijs zijn de salarissen vaak lager dan berekend door de OESO. De investering van 1 miljard euro uit het actieplan Leerkracht, met daarin aandacht voor de salarissen van leerkrachten, moet bijdragen aan een verbetering van deze salarissen.
Nederlandse studenten in het buitenland studeren vooral taalwetenschappen, geschiedenis, kunst, sociale wetenschappen, bedrijfskunde of rechten (64 procent). Ongeveer 12 procent gaat naar het buitenland om landbouw, techniek of bouwkunde te studeren. Ten slotte blijkt dat 4,7 procent van de studenten in Nederland afkomstig is uit het buitenland. En dan vooral uit België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
In deze versie van Education at a Glance zijn verder voor het eerst de zogenaamde sociale uitkomsten van onderwijs in kaart gebracht. Onderwijs blijkt een positief effect te hebben op gezondheidsbeleving, maatschappelijke betrokkenheid en intermenselijk vertrouwen.