'Geschiedenis Japanse jongenskampen levend houden’
Staatssecretaris Bussemaker zet zich in om het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog veilig te stellen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de oorlog in Nederland, maar ook in het voormalig Nederlands Indië. De Japanse Jongenskampen, waarin honderd Nederlandse jongens om het leven kwamen, maken daar een belangrijk onderdeel van uit. Dat zei ze tijdens de herdenkingsbijeenkomst van overlevenden te Bronbeek.
Dames en heren,
Iedere keer als ik op Bronbeek ben, word ik geraakt door het monument dat herinnert aan de jongenskampen. Het beeld van het broodmagere jongetje. Zijn ribben zijn te tellen en zijn spillebenen lijken te bezwijken onder het gewicht van de patjol.
Het vertelt zonder opsmuk het verhaal van de kinderen die slavenarbeid verrichtten voor de Japanners in Indonesië tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Voor u is het beeld meer dan een monument. Voor u is het beeld een deel van u leven. U was een van de duizenden kinderen, tussen de 10 en 15 jaar oud, die weggehaald zijn bij hun ouders om op het land te werken en bomen om te kappen. U weet precies wat een jongenskamp is. Wat het is om te werken onder de brandende zon, om afgesnauwd en vernederd te worden. Nauwelijks eten te krijgen en gestraft te worden voor iets waarvan je je niet bewust was.
De meeste jongens wisten deze verschrikkingen net als u toch te doorstaan en overleefden de kampen. Maar niet iedereen was zo sterk. Zo’n honderd jongens kwamen om in de kampen. Vandaag staan we stil bij deze jeugdige, onschuldige slachtoffers van de oorlog. En we staan stil bij de verschrikkingen die mensen andere mensen kunnen aan doen.
Zoals u wellicht weet, was ook mijn vader één van de overlevenden van de kampen. Hij verbleef in Ambarawa. Voor mij is het beeld van het magere jongetje daardoor óók meer dan een monument. Ik zie in het beeld een deel van het leven van mijn vader. Toen ikzelf de leeftijd had die hij toen had, zo’n 13, 14 jaar oud, was ik me nauwelijks bewust van wat mijn vader op die leeftijd moest hebben doorstaan. Hij sprak er ook nauwelijks over. Hij wilde ons niet belasten met zijn verleden. Wél liet hij duidelijk merken een hekel aan Japan te hebben en Japanse producten kwamen ons huis niet in.
Zoals het zoveel kinderen vergaat, begon ik me pas op latere leeftijd echt te interesseren voor het verleden van mijn vader. Ik wilde precies weten wat er in de jongenskampen was gebeurd. Ongeveer 25 jaar geleden werd het verleden van mijn vader ook mijn verleden. Samen zijn we naar Indonesië gegaan en daar vertelde hij, op de plekken waar hij tijdens de oorlog verbleef, zijn verhaal. Zijn verhaal zal in grote lijnen het verhaal zijn dat u aan uw kinderen hebt verteld. En ik ben er zeker van dat uw kinderen er net zo van onder de indruk zijn geraakt als ik.
Natuurlijk wist ik, net als de meeste van mijn generatiegenoten, van de verschrikkingen van de oorlog. Maar vanaf het moment dat ik de verhalen van mijn vader hoorde, verteld op de plaatsen waar het zich heeft afgespeeld, is het een onderdeel van mijn leven geworden. U begrijpt dat ik daarom graag op het verzoek ben ingegaan om hier vandaag te spreken.
Op de eerste plaats, zoals ik al aangaf, als de dochter van een van de ‘jongens’. Het herdenken van wat er in de jongenskampen is gebeurd, raakt mij zeer direct en diep.
Maar ik ben ook blij dat ik hier mag spreken als staatssecretaris. Zodat ik u kan vertellen hoe we in Nederland volgens mij moeten omgaan met het oorlogsverleden en in het bijzonder het oorlogsverleden van Nederlands Indië, wat ook uw verleden is. Allereerst wil ik duidelijk stellen dat ik het van groot belang vind dat het oorlogsverleden levend wordt gehouden. Dat we jongeren en volwassenen van nu, maar ook de jongeren van de toekomst, duidelijk kunnen maken wat voor een verschrikkelijke tijd het is geweest. Toekomstige generaties moeten in de gelegenheid zijn het hele verhaal van de Tweede Wereldoorlog tot zich te nemen. Dat betekent niet dat wij moeten bepalen welk verhaal ze te horen krijgen, maar dat we hen de bouwstenen aanbieden waarmee ze zelf de antwoorden kunnen vinden op de vragen die zij stellen. Want ongetwijfeld stellen mensen over enkele decennia, of wellicht al eerder, andere vragen aan het verleden dan wij nu doen.
Vanzelf sprekend moet er in het onderwijs aandacht besteed worden aan de oorlog. Zoals u weet maakt onderwijs geen onderdeel uit van mijn portefeuille, maar ik kan wel zorgen voor goede, aanvullende onderwijspakketten met aansprekende informatie voor jongeren en hun leraren. Een voorbeeld is een stripboek dat volgend jaar verschijnt en waarin aandacht wordt besteed aan de geschiedenis van Nederlands-Indië. Andere stripboeken die eveneens handelen over de oorlog, hebben bewezen dat deze vorm van educatie aanslaat bij jongeren tussen 12 en 15 jaar. De strip gaat samen met een lespakket voor docenten naar alle scholen in Nederland.
Wat wél binnen mijn portefeuille past en waar ik veel energie en aandacht aan besteed, is het conserveren van de materialen die nodig zijn om het hele verhaal van de oorlog te vertellen. Daartoe ben ik twee jaar geleden begonnen met het Programma Erfgoed van de oorlog. Dat programma moet er voor zorgen dat zoveel mogelijk materiaal uit de oorlog – variërend van interviews met overlevenden tot bonnenboekjes en zelf gemaakte tekeningen - voor toekomstige generaties bewaard blijft en toegankelijk wordt. In het programma Erfgoed van de Oorlog heb ik een aparte lijn voor het oorlogserfgoed van Nederlands-Indië ontwikkeld. Binnen die lijn is inmiddels al veel in werking gezet. Zo werkt het NIOD onder meer samen met Bronbeek aan het ontsluiten van informatie over de kampen in het voormalig Nederlands-Indië. Is het Museon bezig 300 tekeningen te conserveren die gemaakt zijn door geïnterneerden in de Japanse kampen en werkt het Nederlandse Rode Kruis aan de ontsluiting van 4 belangrijke archieven. Onder meer het archief van het Afwikkelingsbureau Concentratiekampen.
Een ander initiatief, waar ik erg blij mee ben, is een oorlogsreisgids voor Indonesië. In deze gids wordt uitgebreid aandacht besteed aan de plaatsen die van belang zijn geweest tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Bersiapperiode. Er komen foto’s en plattegronden in, maar ook tips voor overnachtingen en restaurants. Ik verwacht dat vooral de derde generatie gebruik zal gaan maken van dit boekje.
Iets heel anders is het gebruik van het internet voor het oorlogsverleden. Vorige week heb ik, na de 15 augustus herdenking, met een klein gezelschap de website www.indiëinoorlog.nl bekeken. Voor het eerst is het gelukt collecties van verschillende erfgoedinstellingen via één digitaal portaal te ontsluiten. Onder leiding van het Indisch Herinneringscentrum Bronbeek hebben verschillende grote instellingen, waaronder het Nationaal Archief, het Koninklijk Instituut voor Taal Land en Volkenkunde, het Museon, Pelita en het NIOD, hun digitale collecties beschikbaar gesteld. Hierdoor is het mogelijk om bijvoorbeeld al het erfgoedmateriaal over Jakarta tijdens de oorlog door een druk op het toetsenbord in te zien. U hoeft dan niet meer alle instellingen waar een deel van het erfgoed ligt apart te bezoeken. Alle archieven, documenten, dagboeken, films, voorwerpen en getuigenissen staan nu bij elkaar. De internetgeneratie verwacht dat ook. Over twee maanden is de site voor iedereen toegankelijk.
Ik wil u nog op één project wijzen dat onder de paraplu van het Programma Erfgoed is ontwikkeld. Dat is de tv serie De Oorlog. Deze serie die vanaf oktober is te zien, besteedt niet alleen aandacht aan de oorlog in Europa, maar ook aan de oorlog in Nederlands Indië. Ik heb hoge verwachtingen van de serie en verwacht dat veel Nederlanders er naar gaan kijken.
Dames en heren, ik ga afronden. Ik heb u duidelijk willen maken dat de oorlog in Nederlands Indië geen gesloten boek is en dat het dat ook nooit mag worden. Voor mij niet en voor toekomstige generaties niet. De Tweede Wereldoorlog is zo ingrijpend geweest voor onze geschiedenis, voor de wereld zoals we die vandaag kennen, dat we daar nooit een punt achter kunnen zetten. Ik ben er ook van overtuigd dat generaties die na ons komen zich altijd zullen afvragen wat er toen allemaal is gebeurd, hoe het mogelijk was dat het gebeurde en hoe mensen die periode hebben doorstaan.
Om ze te helpen daarop antwoorden te vinden, is het onze plicht het erfgoed veilig te stellen. Ook al denken wij nu, dat mensen na ons zich er niet voor zullen interesseren. Ik heb ook iemand horen zeggen: Wij waren maar kinderen en slechts een rimpeling in de oorlogsgeschiedenis. Maar ik vind niet dat wij kunnen of mogen beslissen wat toekomstige generaties willen weten. Wat ze wel of niet als een rimpeling zien. Het is onze taak er voor te zorgen dat ze alle bouwstenen krijgen om de geschiedenis en daardoor hun eigen wereld te kunnen begrijpen.
Ik wil u dan ook graag oproepen om met mij na te denken over hoe we dit deel van de oorlogsgeschiedenis, de jongenskampen, kunnen bestendigen voor de toekomst. Hoe we de verbindingen tussen heden en verleden, tussen Nederland en Indonesië, levend kunnen houden. Wellicht kan dat ook zorgen voor een nieuw elan binnen de Commissie Herdenking Jongenskampen. Want zoals de commissieleden zelf vaststellen, valt het hen, door hun hoge leeftijd, steeds zwaarder de jaarlijkse herdenking te organiseren. Door de doelstelling van de commissie te verbreden kunt u misschien jongere commissieleden aantrekken. Mannen en vrouwen die zich willen inzetten voor het erfgoed van Nederlands Indië en het levend houden van deze uiterst belangrijke geschiedenis. En die tevens bereid zijn de herdenkingen te organiseren.
Ik dank u voor uw aandacht.