Beantwoording Kamervragen over behoud efficiëntie van het Nederlandse betalingssysteem in SEPA
Voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 'S-GRAVENHAGE
Ons kenmerk: FM/ 2009/1618U
Uw brief (kenmerk): 2009Z13916
Betreft: Betreft kamervragen over behoud efficiëntie van het Nederlandse betalingssysteem binnen SEPA
Geachte voorzitter,
Hieronder treft u de antwoorden aan op de vragen van het Kamerlid Vos (PvdA) over het behoud van de efficiëntie van het Nederlandse betalingssysteem binnen SEPA die mij werden toegezonden bij brief van 14 juli 2009, onder nummer 2009Z13916.
Vraag 1
Kent u het onderzoek van Renske Overeem over de invoering van de Europese betaalmarkt?
Ja
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de opties die zij voorstelt om het Nederlandse efficiëntieniveau te behouden, bijvoorbeeld door het linken van PIN aan andere Europese betaalsystemen?
De genoemde oplossingen zijn er op gericht om het huidige lage kostenniveau dat het Nederlandse merk PIN heeft, ook in een Europese betaalmarkt te behouden. PIN als zelfstandig betaalsysteem is te klein om te overleven in Europa. Het “linken” van PIN met andere Europese betaalsystemen kan een optie zijn, wanneer er in andere lidstaten systemen zijn met een vergelijkbare opzet als PIN. Dat wil zeggen betaalsystemen met een vergelijkbaar kostenniveau. Dit blijkt slechts in beperkte mate het geval te zijn. Er is tenminste één initiatief dat poogt bestaande nationale betaalmerken aan elkaar te koppelen, de European Alliance of Payment Schemes (EAPS). Het gaat hierbij echter alleen om de merken (“schemes”) en niet om het daadwerkelijk versmelten van processinginfrastructuren. Bedacht moet worden dat het lage kostenniveau in Nederland niet zozeer is te danken aan het merk PIN als zodanig, maar aan de efficiency van de infrastructuur voor elektronische toonbankbetalingen die de gezamenlijke Nederlandse banken hebben gebouwd. Het onderzoek van Renske Overeem concludeert dat aansluiten bij het EAPS-initiatief voor Nederland geen efficiencyvoordelen met zich mee zal brengen.
Het is de vraag er (op korte termijn) een nieuw pan-Europees betaalsysteem zal worden opgericht. Het zelf starten van een nieuw pan-Europees betaalsysteem is een zeer lastige opgave, mede vanwege de hoge opstartkosten. Het onderzoek geeft ook aan dat het van groot belang is dat een eventueel nieuw debetkaartsysteem een significant marktaandeel behaalt. Dit maakt dat er veel partijen voor nodig zijn, die bovendien de bereidheid hebben om op termijn daadwerkelijk als een partij te opereren, ook qua infrastructuur.
Het onderzoek onderkent overigens dat er mogelijk grote schaalvoordelen te behalen zijn door een (verdere) Europese consolidatie van de betaalmarkt (met name aan de processingkant). Van belang is dat deze schaalvoordelen worden doorgegeven in de keten en uiteindelijk bij de eindgebruiker terecht komen, zodat tarieven scherp blijven. Er wordt door de Europese Commissie (met name door Europees Commissaris voor Concurrentie, mevrouw Kroes) krachtig opgetreden tegen hoge interbancaire vergoedingen bij kaartbetalingen (interchange fees), hetgeen eveneens druk zet op de tarieven.
Vraag 3
Bent u het eens met haar aanbeveling om de banken aan te sporen, al dan niet via DNB, om het efficiëntieniveau van het Nederlandse betalingssysteem te behouden?
Vraag 4
Bent u bereid om de banken aan te sporen zich proactiever op te stellen om de efficiëntie van het Nederlandse betaalsysteem te behouden?
Antwoord vraag 3 en 4
Allereerst wil ik stellen dat het Nederlandse betaalsysteem breder is dan het debetkaartbetalingsverkeer. Efficiëntie op de markt van overschrijvingen en automatische incasso’s wordt, ook op de weg naar SEPA, gehandhaafd in Nederland. Ik kan mij vinden in de aanbeveling banken aan te sporen om het efficiëntieniveau dat wij momenteel bij kaartbetalingen in Nederland kennen, te behouden. Zowel het ministerie van Financiën als De Nederlandsche Bank heeft hier bij de banken op aangedrongen. De Nederlandse banken spannen zich, onder andere in de Afstemgroep SEPA Nederland, hard in om efficiëntie te behouden en de overgang naar SEPA zo soepel mogelijk te laten verlopen.
Na bemiddeling van DNB is op 27 mei jongstleden de Nadere Overeenkomst 2009 bij het Convenant Betalingsverkeer 2005 getekend door de banken en de gezamenlijke toonbankinstellingen. De toonbankinstellingen krijgen via dit akkoord de garantie dat voor een periode van vijf jaar (vanaf 1 januari 2009) de transactietarieven voor PIN en nieuwe debetkaartproducten (in de praktijk Maestro en V-Pay) niet hoger zullen zijn dan de tarieven die individuele toonbankinstellingen nu voor transacties met PIN in rekening krijgen gebracht door individuele banken. Bovendien worden de huidige kernfunctionaliteiten gegarandeerd. Deze afspraak zorgt voor de komende jaren in ieder geval voor efficiëntiebehoud. In de overeenkomst staat daarnaast dat banken en toonbankinstellingen uiterlijk 1 september 2013 met elkaar om de tafel zullen gaan om te overleggen over nieuwe afspraken die de veiligheid, efficiëntie en het kostenniveau van het (toonbank)betalingsverkeer in Nederland stand houden of verder zullen verbeteren.
Ik deel overigens de in het onderzoek getrokken conclusie dat een derde pan-Europees debetkaartsysteem (naast Maestro en V-pay) welkom zou zijn, zodat er meer concurrentie op Europees niveau is. Dit heb ik meerdere malen, ook richting banken, uitgedragen. Ik besef tegelijkertijd dat dit, onder andere vanwege de aanzienlijke opstartkosten, een niet eenvoudige business case is.
Tenslotte kan ik melden dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) de marktontwikkelingen en dus ook de prijsontwikkeling, in de aanloop en migratie naar SEPA scherp in de gaten houdt.
Hoogachtend,
de minister van Financiën
Wouter Bos