Nederlandse bedrijven gaan infrastructuur in ontwikkelingslanden verbeteren
Het Nederlandse bedrijfsleven wordt meer betrokken bij het verbeteren van de infrastructuur in ontwikkelingslanden. Ze gaan hun kennis en expertise op het gebied van watermanagement, gezondheidszorg, transport en energie inzetten om de levensomstandigheden van mensen in ontwikkelingslanden te verbeteren.
Minister Koenders (Ontwikkelingssamenwerking) en staatssecretaris Heemskerk (Economische Zaken) hebben daarvoor een nieuwe regeling getroffen: ORIO genaamd. Van het jaarlijkse budget van 120 miljoen euro moet ongeveer de helft naar de armste landen gaan. Deze ORIO regeling komt in plaats van de zogeheten ORET regeling. ORIO staat voor ontwikkelingsrelevante infrastructuurontwikkeling.
De nieuwe regeling is gericht op meerjarige samenwerkingsverbanden, waarbij de training en opleiding van de lokale overheid een belangrijk onderdeel vormt. Nederlandse bedrijven kunnen met initiatieven blijven komen maar de vraag van het ontwikkelingsland staat centraal. Vooral het midden- en kleinbedrijf gaan een belangrijke rol spelen. Koenders is ervan overtuigd dat de nieuwe regeling een belangrijke bijdrage zal leveren aan het behalen van de millennium ontwikkelingsdoelen en economische groei, beleidsprioriteiten van de minister.
Minder landen gaan van de ORIO regeling profiteren en een beperkt aantal sectoren wordt ondersteund. China en India zullen op termijn geen gebruik meer kunnen maken van de regeling omdat de welvaart en concurrentiekracht in deze landen toeneemt. Voor beide landen wordt door het ministerie van Economische zaken een apart programma gestart met een budget van twintig miljoen euro per jaar.
Kansrijke landen als de Filipijnen, Thailand, Peru, Algerije, Marokko, Servi ë en Montenegro komen wel in aanmerking voor de nieuwe regeling. De uitvoering van de ORIO regeling start in 2009. Een uitvoeringsagentschap bepaalt namens de minister welke projecten ontwikkelingsrelevant zijn.