Toespraak van minister Piet Hein Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter gelegenheid van de uitreiking van de Anne Vondelingprijs 2008 aan Kees van der Malen, op woensdag 24 juni 2009 in Den Haag

Pers en politiek

een symbiotische relatie


“Als de sabels verroest zijn en de spaden glinsteren, als de trappen der tempels uitgesleten worden door de voeten der gelovigen en er gras groeit op de binnenplaats der gerechtshoven, als de gevangenissen leeg en de graanzolders vol, als de dokters lopen en de bakkers rijden, dan wordt het rijk goed bestuur.” aldus Confucius, 2000 jaren geleden. Een inspirerende gedachte om bij stil te staan bij de uitreiking van de prijs voor de politieke journalistiek. Want duidelijk zal zijn dat de pers in een goed bestuurd rijk een marginaal en jammerlijk bestaan leidt. Want wat zit er voor nieuws in een goed bestuurd rijk; niets dan het huis tuin en keuken nieuws in de meest letterlijke zin. Maar ook de politiek leidt een weinig florissant bestaan in een goed bestuurd rijk. Want waar moet men kritiek op hebben, en wat heeft kritiek voor zin als er geen pers is om deze in te ventileren. Pers en politiek past dus dankbaarheid voor de kwaliteit van ons landsbestuur; zij danken er hun bestaan aan. Maar misschien is dat wel de reden dat de pers thans in moeilijkheden verkeert.

Gelukkig hoeven we ons ook in een goed bestuurd rijk geen zorgen te maken. Een goed journalist ziet onmiddellijk wat er mis is; die lege cellen. Het is het beste bewijs dat het rijk niet goed bestuurd wordt. Lege cellen wijzen op ondoelmatig en verkwistend bestuur, en een disfunctionerende politie, die niet in staat is boeven te vangen en op te sluiten. Want boeven zijn er onmiskenbaar want anders zouden er geen cellen zijn. En wat nou goed bestuur? De openbare ruimte wordt verwaarloosd. Men laat gras op de binnenhoven van de gerechten groeien, en de veiligheid van de burgers wordt niet serieus genomen; men laat de wapens verroesten. Een goed hoofdredacteur nodigt voorts een paar artsen uit om regelmatig een column te schrijven over rijke bakkers die kennelijk hun klanten afzetten; diezelfde hoofdredacteur laat soms ook even een bakker aan het woord, om zijn gal te spuien over artsen die van bakken niets begrijpen.

Gevoed door deze fundamentele kritiek heeft de politiek vervolgens weinig moeite om misstanden aan de kaak te stellen. Er komen kamervragen over de veiligheidstoestand van de uitgesleten trappen der tempels; een spoeddebat over de slechte distributie van graan, en een enquête naar de bereikbaarheid van de gerechten voor gewone burgers. Het is een schande dat die hun heil moeten zoeken in tempels en niet bij de rechter terecht kunnen. Dit alles is weer nieuws voor de pers die daarin de bevestiging ziet van de eigen ergste vermoedens; het rijk wordt helemaal niet goed bestuurd, quod erat demonstrandum. Als dat inzicht eenmaal heeft postgevat, gaat het verder vanzelf. Oud journalisten krijgen een eigen column om hun onvrede te uiten; oud-politici sturen boze ingezonden brieven en geven zure interviews. En wat lange tijd geen aandacht kreeg, de schade van ‘de glinsterende spaden’, leidt tot een politieke aardverschuiving; er komt een partij voor de wurmen, die een menswaardige behandeling van wurmen in het vaandel heeft en het recht op vrije meningsuiting wil uitbeiden met het recht op vrij wroeten.

Gelukkig hebben wij dat allemaal niet. Wij hebben echte problemen, waar serieus over geschreven wordt en heftig over gedebatteerd; over waar het historisch museum moet komen - aan het water of in het bos; of we een of twee straaljagers aanschaffen; over de omgang van Jan en Jolanthe met elkaar en met anderen, en over de omgangsvormen in de kamer. Wij hebben inmiddels zoveel maatschappelijke problemen dat het spoeddebat nog slechts de enige vorm is om er aandacht voor te krijgen. Gelukkig doen pers en politiek bij ons geheel onafhankelijk van elkaar hun werk; iedere overeenkomst tussen het vragenuurtje, de kameragenda en de koppen in de krant berust dan ook geheel op toeval.

In jeugdige overmoed meende ik nog wel eens kritiek te kunnen hebben op pers en media; over verkeerde werkelijkheden, vervormde feiten en suggestieve beelden. Ik heb geleerd; ik zag dat helemaal verkeerd. Iedere beschuldigende vinger richting pers en media wordt onmiddellijk teruggewezen; niet de pers is het probleem, maar de politiek zelf. Bovendien, het is te makkelijk om ongenuanceerd te spreken over de pers en de media. Men scheert dan een hele groep over een kam op basis van bepaalde verschijnselen en het gedrag van enkelen. Het is bijna net zo ongenuanceerd als een vette krantenkop spreekt over de overheid of de kamer, op basis van de uitspraken van een enkeling. Het miskent de velen die dag in dag uit serieus proberen hun rol in het geheel der dingen waar te maken.

Het is makkelijk om een karikatuur te maken van pers en politiek; bijna even makkelijk als het is om een karikatuur te maken van overheid en bestuur. Het gebeurt te vaak; over en weer. Maar als dat te lang doorgaat, dan worden beide op den duur niet meer serieus genomen, tot schade van land en democratie. Want zij horen bij elkaar, zoals ooit Vondeling schreef: “Parlement en pers, speekbuis en klankbord, microfoon en luidspreker horen bij elkaar, zoals stekker en contactdoos.” Het is een symbiose. Maar ook de meest fervente fans raken soms vertwijfeld over die samenleving, zoals Wallage ooit Vondeling: ‘het schoolvoorbeeld [noemde] van een linkse minister die door rechtse media kapot geschreven werd.’ Want let wel, als er altijd een ander geluid uit de luidsprekers komt dan in de microfoon gesproken wordt, ga je op een gegeven moment toch twijfelen aan de betrouwbaarheid van de geluidsinstallatie.

De symbiose tussen pers en politiek is bepalend voor het functioneren van de democratie. Ooit schreef Vondeling: “Democratie is meeleven, meedenken, meedoen. Dat is alleen mogelijk als de feiten beschikbaar zijn, de redenen worden uiteengezet, de afweging en besluitvorming kan worden gevolgd en beoordeeld. Onlosmakelijk zit daar natuurlijk een vrije, gevarieerde pers aan verbonden. Die zorgt voor het toegankelijk maken van het hele staatsgebeuren, voor de ordening, de ‘vertaling’ en toelichting. De pers is veruit het belangrijkste verkeersmiddel tussen de regering en de burgers en daarmee tegelijkertijd de onmisbare medewerker van de parlementariër. Die twee kunnen elkaar niet missen; zonder de één kan de ander zijn werk niet goed doen.”

Journalisten die betrouwbaar vertalen en toelichten zijn daarbij essentieel; die de feiten weergeven en niet alleen doorgeven wat mensen willen horen en zien. Vandaar dat het verheugend is dat de jury een laureaat heeft gevonden voor de Anne Vondelingprijs: de heer Kees van der Malen, vanwege zijn kritische en verhelderende artikelen. Hij maakt de politiek begrijpelijk en invoelbaar. Hij slaagt erin de kern van een probleem scherp te formuleren; hij biedt inzicht en perspectief. Hij steekt daarmee in de woorden van de jury: ‘echt uit boven de rest.’

Een betrouwbare, kritische en verhelderende politieke pers is een groot goed; het is van wezenlijke waarde voor het welbevinden van de democratie. Helaas wordt dat belang tegenwoordig te vaak vereenzelvigd met de vrijheid van meningsuiting. Dat is een karikatuur. Het klinkt wel aardig om te zeggen ‘ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg’, maar wie dat echt doet, is ten enenmale ongeschikt voor een beschaafde samenleving. Wie de rauwe werkelijkheid van de vrijheid van meningsuiting wil zien, hoeft slechts zijn mail te lezen de dag nadat hij iets controversieels heeft gezegd of te kijken in de krochten van het internet naar de anonieme bijdragen aan het publiek debat. In het licht daarvan is het niet onbegrijpelijk – maar spijtig – dat de heer Wilders en anderen vaak bescherming behoeven tegen de vrijheid van meningsuiting van anderen. Het internet bewijst dat communicatie in anonimiteit zonder verantwoording en controle, waarheden kan scheppen die geheel berusten op zinsbegoocheling.

Onze grondwet kent geen vrijheid van meningsuiting; dat is wel overwogen. Vrijheid in een samenleving vergt verantwoordelijkheid, burgerzin, respect voor verschillen, verdraagzaamheid en de bereidheid om elkaars gevoelens en geloof te ontzien. Er is vrijheid van drukpers in de zin dat niemand voorafgaande toestemming behoeft om iets te zeggen of te schrijven; maar niet alles hoeft gezegd en verantwoording achteraf is onontbeerlijk. Een vrije onafhankelijke pers is waardevol, maar dat impliceert niet het recht om ieder die niet bevalt zonder proces te veroordelen en tegelijk met veel misbaar vrijwaring voor eigen misdrijven te eisen; dan wordt recht al gauw: ‘krom wat is verbogen’, zoals Bul Super dit ooit in Heer Bommel definieerde.

We associëren democratie vaak met vrijheid. Maar vrijheid heeft twee gezichten. Doorgaans zien we er slechts één: de ‘vrijheid van’, de afwezigheid van beperking. De grote vrijheden: van behoefte, van vrees, van dwang en van godsdienst zoals Roosevelt die ooit formuleerde. En de kleine vrijheden: van bureaucratie, regels, hinderlijke buren en verkeerslichten. Het gaat dan steeds om de afwezigheid van beperkingen aan het eigen vermogen. Maar dat eigen vermogen is steeds vaker en steeds meer afhankelijk van wat anderen doen. Zelfs de persvrijheid heeft slechts betekenis als anderen de krant willen kopen. En vrijheden hebben slechts betekenis als we ze kunnen handhaven, samen met anderen.

Recht vergt echter macht, anders is zij inhoudsloos. Macht vereist een ander soort vrijheid; ‘de vrijheid om’, het tweede gezicht van vrijheid: de mogelijkheid om samen met anderen te kunnen kiezen, te kunnen handelen en onze gemeenschappelijke zelfbestemming te kunnen bepalen, om gemeenschappelijk de regels te stellen waarnaar we willen luisteren, om te kunnen participeren in de overheid die ons de regels stelt. ‘De ‘vrijheid om’ hangt af van het vermogen om samen te werken: om ondanks de verscheidenheid in fundamentele uitgangspunten en doelstellingen te kunnen samenwerken. Zij luistert naar wetten en zij kan niet zonder overheid om als samenleving samen te kunnen leven.

Die ‘vrijheid om’ is nog belangrijker dan de ‘vrijheid van’. Maar als we niet oppassen zijn we die ‘vrijheid om’ – het vermogen om samen te werken – in snelle vaart aan het verliezen met alle kritiek op elkaar, kritiek op de overheid, kritiek op alles wat vreemd is en de eis dat iedereen zich hier moet voegen naar heersende opvattingen. Op dit moment verkwisten we op ondoordachte wijze het in eeuwen geleidelijk opgebouwde kapitaal aan maatschappelijke wijsheid in de vorm van dingen die we niet doen en niet zeggen. Maatschappelijke taboes zijn er niet om systematisch doorbroken te worden. Het zijn de dijken in het verkeer in de samenleving die we door schade en schande wijs geworden, daarin hebben aangebracht om vreedzaam en vruchtbaar te kunnen samenleven. Het zit ‘m niet in meer of minder vrije meningsuiting. Maar als vrijheid zich loszingt van maatschappelijke verantwoordelijkheid en gemeenschappelijke bestemming; als het vrijheid om de vrijheid wordt, zonder maatschappelijke zin en doel; als alles gezegd moet worden, alles betwijfeld moet worden, alles bekritiseerd moet worden, als taboes geslecht moeten worden en grote groepen mensen ijskoud bedreigd kunnen worden met een gedwongen vertrek naar elders zonder dat dit tot enige ophef leidt, dan komt de ‘vrijheid om’ in de knel en daarmee uiteindelijk ook de ‘vrijheid van’.

Minstens zo belangrijk voor de ‘vrijheid om’ is het vertrouwen in de overheid, want die overheid hebben we steeds meer belast met de aanpak van maatschappelijke vraagstukken en ordening. Dat het niet goed gaat met het vertrouwen daarin hoeft niet te verbazen. Dagelijks worden we bedolven onder een vloed aan berichten over hoe het mis gaat of mis kan gaan; over overheden en andere autoriteiten die fout op fout stapelen bij de aanpak van alles wat ze doen. Het is niet de pers, de politiek of het bestuur die daaraan debet zijn. Nee, ieder doet juist wat van hem verwacht mag worden. Het is veeleer een Griekse tragedie. Ieder handelt juist vanuit eigen perspectief en rol, maar in de onderlinge wisselwerking versterkt men met elkaar het beeld van tekortkomingen, misstanden, onopgeloste problemen en alles wat maar naar ‘fraude’ riekt. Wat dreigt is een cultuur van wantrouwen en ‘azijn pissen’ tegen de overheid, die het vertrouwen ondermijnt. Hoe zouden mensen dan beter moeten weten? Al die kritiek, onthullingen en verwijten scheppen een eigen werkelijkheid die niet minder echt is dan de onderliggende feiten en die in de politiek vaak een hardere werkelijkheid oplevert, dan de echte werkelijkheid.

Die ontwikkelingen zijn des te verontrustender nu we aan de vooravond staan van nieuwe beproevingen van de samenleving en de binding daarbinnen. Economisch zitten we in de zwaarste crisis die we vermoedelijk in ons leven mee zullen maken. Die crisis wordt nu beheerst door verschijnselen van krimp, maar de crisis is niet over wanneer de krimp over is. Dan is het begin voorbij. We verarmen collectief en dus zal het herstel veel langer duren en pijnlijker zijn. Want ook als na de krimp er weer een gestage groei ontstaat, vergelijkbaar met die in de afgelopen jaren, dan blijven we zitten met de schade die we nu oplopen: jongeren die geen werk hebben, mensen die buiten het productieproces zijn geraakt, schulden die enorm zijn toegenomen.

De huidige crisis is echter meer dan economische krimp en groei. Een belangrijk kenmerk van crisis is dat de toekomst niet alleen onzeker maar ook onduidelijk is geworden. Mensen begrijpen ontwikkelingen niet meer en zien de toekomst daarom (even) niet meer zitten; zijn verwachtingen daaromtrent kwijt alsook het vertrouwen daarin. Toekomstverwachtingen zijn echter wezenlijk voor een samenleving; we leven samen omdat we verwachten samen een toekomst te hebben. Ieder maakt wel eens een crisis mee. Meestal komen we eruit door ons te oriënteren aan wat anderen doen. Maar hoe meer mensen tegelijk in crisis zijn, en hoe langer dat duurt, des te ernstiger wordt de crisis. Toekomst biedt niet alleen oriëntatie aan het eigen handelen, maar ook coördinatie aan het gezamenlijk handelen. Niemand’s toekomst is alleen van hem zelf afhankelijk; zij is mede afhankelijk van wat anderen doen. Dat proberen we door afspraak, invloed, zeggenschap, regels en macht naar onze hand te zetten. Hoe groter de kring van mensen van wie onze toekomst afhankelijk is, des te minder oplossing biedt dat en des te meer zijn we afhankelijk van gemeenschappelijke verwachtingen, waarden en vertrouwen in de toekomst. Dat maakt de huidige crisis ernstig; zij raakt vrijwel iedereen, wereldwijd, en daarmee ook het vertrouwen in de toekomst van vrijwel iedereen. Het onderstreept ook dat we ons niet uit de crisis kunnen redden door de problemen bij anderen neer te leggen; grenzen dicht, buitenlanders eruit, werknemers ontslaan en schulden niet aflossen. We zijn afhankelijk van elkaar ook als het gaat om oplossingen.

Toekomst is niet iets wat buiten ons staat en over ons komt. Het is niet een noodlot dat ons treft, zonder dat er iets aan te veranderen valt. Toekomst is de uitkomst van beslissingen en handelen vandaag, gisteren en morgen; keuzen die we maken in het licht van ervaring, wensen en verwachtingen. Toekomst is niet maakbaar. Het gaat niet om enkele grote beslissingen, maar om ontelbaar veel beslissingen. Maar hoe meer die uitgaan van gelijke ervaringen, wensen, normen en verwachtingen, des te groter is hun invloed op de uitkomst, d.w.z. op de toekomst. Daarin ligt ook de sleutel hoe we hier uit moeten komen. Want toekomst is niet een kwestie van geloof en hoop; maar van met vereende krachten daar naar handelen en aan werken.

Als er ooit een tijd was om de rijen te sluiten, dan is het deze. Om met vereende krachten van politiek, bestuur en media de huidige thermiek om te zetten in een positieve wisselwerking om mensen perspectief, duidelijkheid en zekerheid bieden. Duidelijk maken dat we niet slachtoffer zijn van anderen of van blinde krachten van het lot, maar verantwoordelijke burgers zijn die samen verschil kunnen maken. Want als dat niet lukt, zal vrees voor de toekomst, angst voor elkaar en wantrouwen in maatschappelijke instituties het gedrag van steeds meer mensen gaan bepalen. We zien het nu al dat met en beroep op vermeende christelijke waarden en westerse tradities beleid gepredikt wordt dat daar volstrekt mee in strijd is. Het is verontrustend dat in steeds meer landen weer het geluid opklinkt dat de oplossing van problemen gelegen is in uitsluiting van anderen, opsluiting en het gebruik van geweld. Dat wordt dan gerechtvaardigd met een beroep op de bescherming van joods-christelijke waarden en cultuur. Een ding weet ik zeker, daar waren die waarden nooit voor bedoeld. Wie ze wil beschermen zou kunnen beginnen met zondags naar de kerk gaan; daar leert men wat anders.

Mensen hebben recht op een beter perspectief. Een perspectief van vertrouwen dat we goed uit deze crisis kunnen komen, in een land waarin we elkaar niet voortdurend angst aanjagen, kleineren en bekritiseren, maar aanpakken, doorzetten en elkaar ondersteunen. Een perspectief waarin de spaden glinsteren, de trappen der tempels uitgesleten raken, de graanzolders vol zijn en de dokters lopen terwijl de bakkers rijden. Een rijk dat goed bestuurd wordt en de pers tot taak heeft te zorgen dat we niet van zelfgenoegzame saaiheid in slaap vallen. Dank u