Kamervragen over het totaalverbod op de bonusprovisie

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA 's-Gravenhage

Datum 24 juni 2009
Ons kenmerk: FM09-1367
Betreft Vragen over bonusverbod en inducement-norm naar aanleiding van AFM jaarverslag

Geachte voorzitter,


Bijgaand treft u de antwoorden op de vragen van de leden Blanksma-Van den Heuvel (CDA) en Weekers (VVD) over het totaalverbod op de bonusprovisie aan.

Hoogachtend,
de minister van Financiën,


Wouter Bos
2009Z09686

Vragen van de leden Blanksma-Van den Heuvel (CDA) en Weekers (VVD) aan de minister van Financiën over een totaalverbod op de bonusprovisie. (Ingezonden 26 mei 2009)


1. Heeft u kennisgenomen van het jaarverslag 2008 van de Autoriteit Financiële Markten (AFM)?

Ja.

2. Hoe verhoudt zich de passage in het jaarverslag van de AFM – ‘in de loop van 2009 de inducementnorm van kracht zal worden. Die verbiedt bonusprovisies, tenzij kan worden aangetoond dat deze niet ten koste gaat van het advies aan de klant en de kwaliteit van de dienstverlening wordt bevorderd?’ tot uw toezegging van 6 november 2008 aan de Kamer om over te gaan tot een totaalverbod op de bonusprovisie?

In genoemde passage gaat de AFM in op de toepassing van de inducementnorm zoals deze met de eerste aanpassing van het Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo) sinds 1 januari 2009 van toepassing is. De inducementnorm houdt in dat provisies die strijdig zijn met het belang van de klant verboden zijn. In overleg met uw kamer heb ik gezegd, dat deze norm omzetgerelateerde provisies verbiedt, maar ruimte laat voor vergoedingen die de kwaliteit van de dienstverlening bevorderen. Om te voorkomen dat die ‘nee tenzij’ ruimte zou bieden voor ontwijking van het bonusverbod, heb ik toegezegd in de aankomende aanpassing van het Bgfo een totaalbonusverbod te regelen. De stand van zaken daaromtrent heb ik u geschetst in mijn brief van 16 juni jl.

3. Deelt u de mening dat de AFM met deze vrije interpretatie aan de markt ruimte open laat voor creatief gedrag van marktpartijen om toch bonusprovisies uit te kunnen keren en dat dit onwenselijk is?

De betreffende passage heeft geen betrekking op een vrije interpretatie, maar op de nu geldende inducementnorm. De inducementnorm is een open norm, die ruimte laat voor bepaalde vormen van vergoedingen die niet in strijd zijn met het belang van de klant. Ik ben met uw Kamer van mening dat aanscherping van het bonusverbod wenselijk is, en dat regel ik dan ook door de genoemde aanpassing van de regelgeving.

4. Hoe verhoudt zich deze vrije interpretatie van de AFM, die ongetwijfeld zou leiden tot fijnmaziger en dus uitgebreider toezicht, zich overigens tot de noodzaak voor de AFM om de administratieve lasten en toezichtkosten binnen de perken te houden?

De AFM ontwikkelt in overleg met marktpartijen een leidraad voor toepassing van de inducementnorm. Bij open normen wordt meer verantwoordelijkheid bij marktpartijen gelegd, maar dat hoeft niet tot hogere kosten te leiden. Met uw Kamer ben ik van oordeel dat een strikte vormgeving van het bonusverbod naar verwachting wel tot minder administratieve lasten en toezichtkosten zal leiden.

5. Bent u bereid de AFM te herinneren aan uw toezegging omtrent het totaalverbod op bonusprovisie aan de Kamer en kunt u de Kamer toezeggen dat de AFM het totaalverbod op bonusprovisie per 1 juli a.s. zal gaan handhaven? Zo nee, waarom niet?

Mijn toezegging komt tot uitdrukking in de vormgeving van het totaalverbod op bonusprovisies en AFM zal dat verbod gaan handhaven. Zoals ik in bovengenoemde brief van 16 juni heb toegelicht, is de aanpassing van het Bgfo vertraagd en zal de inwerkingtreding daarvan op 1 januari 2010 plaatsvinden.