Standpunt dierproeven richtlijn
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum 15 juni 2009
Betreft Standpunt dierproeven richtlijn
Geachte Voorzitter,
Eind 2008 heeft de Europese Commissie na enkele jaren voorbereiding een voorstel gedaan voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (kortweg: dierproeven richtlijn). Deze richtlijn zal de bestaande richtlijn (86/609/EEG) vervangen. Diverse organisaties en instellingen die ook betrokken zijn geweest bij het zogenoemde ‘bottom-up’ proces (zie Tweede Kamer, 2007–2008, 30 168 en 27 428, nr. 3) zijn geconsulteerd.
In aanvulling op het BNC fiche dat de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken aan uw kamer heeft gezonden (Tweede Kamer, 2008–2009, 22 112, nr. 817) informeer ik u over de hoofdlijnen van mijn voorgenomen standpunt op deze richtlijn.
Het voorstel voor de richtlijn is een zeer goede stap vooruit vergeleken met de bestaande richtlijn. Zowel waar het gaat om het herstellen van gelijke concurrentievoorwaarden voor het bedrijfsleven en het wetenschappelijk onderzoek in de EU, als de versterking van de bescherming van dieren die in wetenschappelijke procedures worden gebruikt. In het voorstel hebben de beginselen van de drie V’s - vervanging, vermindering en verfijning - van het proefdierengebruik een sterke plaats gekregen.
Vergeleken met de Nederlandse wetgeving, de Wet op de dierproeven (Wod), ‘schuift’ het richtlijnvoorstel aanzienlijk op naar de Nederlandse situatie.
Het richtlijnvoorstel bevat daarnaast een aantal nieuwe elementen ten opzichte van de huidige Wod-praktijk. Anderzijds zijn er ook elementen in het richtlijnvoorstel terug te vinden die in de huidige Nederlandse systematiek al ingang hebben gevonden, zoals de ethische toets.
In beginsel verwelkomt Nederland daarom het voorstel van de Europese Commissie. Op onderdelen zal Nederland suggesties doen voor aanpassing van het voorstel. Daarbij zal Nederland zich er sterk voor maken dat bestaande strengere maatregelen ter bescherming van het dierenwelzijn in de Nederlandse wetgeving gehandhaafd mogen blijven. Ik ben zeer kritisch op voorstellen die de administratieve lasten verhogen zonder dat daar een positief effect op het dierenwelzijn tegen over staat.
Nederland zal zich scharen achter het voorstel om de reikwijdte van de richtlijn uit te breiden naar ongewervelde dieren en embryo’s (zie ook: Tweede Kamer, 2007–2008, 31 200 XVI, nr. 152).
Het principe dat wetenschappelijk beoordeelde humane dodingsmethoden die zo weinig mogelijk pijn, lijden en angst berokkenen, moeten worden toegepast onderschrijf ik ten volle. Ik heb echter wel zorgen dat de in de bijlage van het voorstel opgenomen methoden achterhaald dreigen te raken omdat de technieken zich steeds verbeteren en wetenschappelijke inzichten zich aanpassen.
Het opnemen van de dodingsmethoden in de richtlijn kan een belemmering zijn voor het up to date houden de lijst met methoden. Aanpassing vergt immers een herziening van een de richtlijn. Ik zal daarom voorstellen dat de richtlijn de ruimte laat om nieuwe, wetenschappelijk verantwoorde humane dodingsmethoden toe te passen die minder pijn, lijden en angst berokkenen dan de in de bijlage genoemde methoden.
In het voorstel is een ban op het gebruik van mensapen opgenomen. Ik ondersteun het voorstel op dit punt. Dit sluit aan bij de Nederlandse situatie waar het gebruik van mensapen voor dierexperimenteel onderzoek al is verboden.
Ik steun de bepalingen in het richtlijnvoorstel die het gebruik van niet-menselijke primaten beperken. Zo zijn procedures met niet menselijke primaten ten behoeve van fysiologisch onderzoek en ter bescherming van het milieu verboden. Procedures met niet-menselijke primaten zouden volgens het voorstel alleen met het oogmerk van vermijding, voorkoming, diagnose of behandeling van levensbedreigende of gezondheidsondermijnende aandoeningen van de mens, dan wel op onderzoek dat is gericht op het behoud van de soort.
Die nadere beperking (levensbedreigende of gezondheidsondermijnende aandoeningen) levert mijns inziens een te grote belemmering op voor (fundamenteel) onderzoek dat kan bijdragen aan kennis over niet levensbedreigende aandoeningen bij de mens. Ik vind het van belang dat onderzoek naar bijvoorbeeld neurologische aandoeningen of onvruchtbaarheid indien nodig wel met niet-menselijke primaten kan plaatsvinden. Ik zal het voorstel op dat punt dan ook anders geformuleerd willen zien.
Ik steun het beleid om het gebruik van niet-menselijke primaten die in het wild zijn gevangen in Europees verband sterk terug te dringen. De ambitie van de transitie naar het gebruik van dieren die zelf nakomelingen zijn van in gevangschap gefokte dieren en het noemen van concrete einddata wordt daarom door mij ten volle ondersteund. Ik heb echter wel twijfels over de haalbaarheid van het tijdspad dat de Europese Commissie voorstelt omdat het fokken in gevangschap zeer moeizaam verloopt. Een onrealistische tijddruk op het transitieproces kan een negatief effect hebben op het dierenwelzijn. Ik zal er daarom op aandringen dat deze einddata tijdig worden geëvalueerd.
Ik ben zeer positief over het opnemen van een ethisch beoordeling zoals die in het richtlijnvoorstel is opgenomen. De voorgestelde wijze waarop projecten worden toegelaten sluit niet geheel aan bij de werkwijze in Nederland. Dan gaat het vooral over de manier waarop de procedure georganiseerd is.
Het principe om de toelating te beoordelen op basis van een werkprogramma met een welomschreven wetenschappelijk doel dat een of meerdere proeven kan bevatten ondersteun ik van harte. Dit sluit aan bij uitkomst van het zogenoemde bottom-up proces (Tweede Kamer, 2007–2008, 30 168 en 27 428, nr. 3) en de wens om op een hoger aggregatie niveau te toetsen.
De maatschappelijke behoefte aan meer openheid is door alle partijen in brede zin erkend. Het voorstel bevat bepalingen over het opstellen van een niet-technische samenvattingen van projecten en de wijze waarop die openbaar moet worden gemaakt. Ik meen dat het voorstel over openbaarmaking van niet-technische samenvattingen voldoende waarborgen biedt voor het beschermen van instellingen en de privacy van hun medewerkers. Nederland zal zich er sterk voor maken dat de regels die tot meer openheid moeten leiden niet kunnen worden misbruikt door dierenrechtenextremisten.
Hiermee heb ik de hoofdlijnen van mijn standpunt aangegeven. Zoals gezegd sluit het voorstel op veel punten aan op principes van dierexperimenteel onderzoek die in Nederland al gangbaar zijn, zoals de ethische toets, het verplichtend gebruik van alternatieven en de ban op het gebruik van mensapen.
Onder voorzitterschap van Tsjechië hebben inmiddels drie ambtelijke raadswerkgroepen plaatsgevonden die vooral zijn gebruikt voor het geven van toelichting door de Commissie. Naar verwachting zal onder het komende Zweedse voorzitterschap de eerste lezing door de Europese Raad worden afgerond. Of dit lukt is uiteraard afhankelijk van de standpunten die de verschillende lidstaten innemen.
Het Europees Parlement heeft onlangs, vlak voor het verkiezingsreces, de eerste lezing afgerond en 161 amendementen ingediend.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink