Kabinet ziet af van wetsvoorstel over groepsbelediging
Het kabinet doet geen voorstellen tot wetswijziging met betrekking tot groepsbelediging in het Wetboek van Strafrecht (WvS). Een uitspraak van de Hoge Raad van begin maart heeft de aanleiding hiervoor weggenomen. De ministerraad heeft op voorstel van minister Hirsch Ballin van Justitie ingestemd met toezending aan de Tweede Kamer van dit kabinetsstandpunt.
Het kabinet was in oktober 2008 van plan om het verbod van godslastering te laten vervallen onder gelijktijdige verduidelijking van de strafbepaling over groepsbelediging, maar ziet nu van dit voornemen af. De rechtspraak over groepsbelediging blijkt in beweging en na de recente uitspraak van de Hoge Raad is er in de jurisprudentie geen aanleiding meer om de desbetreffende bepalingen in het WvS door wetswijziging te wijzigen of te verduidelijken.
Eerder werden er op grond van een analyse van de rechtspraak met betrekking tot artikel 137c WvS aanknopingspunten gevonden voor het door de meerderheid van de Tweede Kamer gehuldigde standpunt dat kwetsbare groepen in de samenleving afdoende bescherming nodig hebben tegen opzettelijke belediging en haatzaaien. Maar daarvoor zou naar de mening van het kabinet ook rekening moeten worden gehouden met een ontwikkeling in de rechtspraak, waaruit blijkt dat onder omstandigheden opzettelijke belediging van een groep mensen strafbaar kan zijn zonder deze groep expliciet te noemen. Daarom werd voorgesteld artikel 137c WvS aan te passen zodat de reikwijdte van de bescherming duidelijker zou worden. Echter, door het arrest van de Hoge Raad is er daartoe geen aanleiding meer. Dat neemt niet weg dat het kabinet waarde blijft hechten aan de mogelijkheden die de artikelen 137c tot en met 137e WvS bieden om op te kunnen treden tegen uitingen en gedragingen die de respectvolle verhoudingen tussen mensen van verschillende godsdiensten of levensovertuigingen ontwrichten.