Nationale dodenherdenking 2009
'We zijn allemaal, een voor een, verantwoordelijk voor de samenleving en we moeten allemaal, een voor een, verder kijken dan onze directe omgeving. Dat geldt niet alleen voor politici, professionals en journalisten, maar ook voor burgers.' Staatssecretaris Bussemaker hield vandaag een toespraak bij de nationale dodenherdenking.
Dames en heren,
Vijfentwintig jaar geleden bezocht ik Indonesië.
Samen met mijn vader ging ik naar de plaatsen waar hij als jonge tiener opgesloten had gezeten in de Jappenkampen. Ik zag de plekken waar hij, als 13 jarige, voor ‘straf’ urenlang in de brandende zon had moeten staan. Waar hij was vernederd en geslagen.
Ik zag in Indonesië geen herkenbare gebouwen, geen barakken, wachttorens, prikkeldraad of andere tastbare herinneringen aan het oorlogsverleden. Het was allemaal verdwenen. Het kamp was een ziekenhuis geworden.
Maar de sporen van het verleden waren ook zonder tastbare bewijzen voelbaar.
Mijn vaders verhalen, samen met de plekken waar ze zich hadden afgespeeld, waren indrukwekkend genoeg.
En voor het eerst werd voor mij het hele oorlogsverhaal van mijn vader duidelijk.
Daarvoor vertelde mijn vader slechts af en toe een fragment van zijn verleden. Op de vele vragen die ik had, kreeg ik vaak niet meer dan een ‘ja’ of een ‘nee’ te horen, of een dooddoener waar je als kind niet op zit te wachten zoals: ‘wees maar blij dat je naar school kunt, ik kon dat niet’.
Hij kon waarschijnlijk niet meer vertellen, uit zelfbehoud.
In Indonesië was dat opeens anders.
Ik zie ons nog zitten in de plantentuin van Bogor onder een grote Waringin, toen mijn vader voor het eerst het volledige verhaal vertelde. Vanaf dat moment is de oorlog voor mij concreet en sindsdien is ze een belangrijk deel van mijn leven.
Deze ervaring met mijn vader maakte voor mij duidelijk hoe belangrijk het is het volledige verhaal te kennen, en niet alleen fragmenten.
Twee weken geleden was ik voor het eerst in Auschwitz - Birkenau.
64 jaar na de oorlog zag ik met eigen ogen de plaats waar in slechts enkele jaren tijd meer dan 1 miljoen mensen op een gruwelijke wijze om het leven zijn gebracht.
Ik zag de berg van vrouwenharen, de duizenden schoenen, de stapel brillen en de poppen van kinderen.
Ik keek in de barakken waar mensen die niet meteen werden vermoord, werden ondergebracht.
Waar ze met 18 andere mensen een ruwhouten plank van twee bij twee meter moesten delen als slaapplaats.
Ik zag de treinrails die eindigt bij het perron waar een arts besliste over leven en dood van vrouwen, mannen en kinderen.
Ik voelde het prikkeldraad en ik liep door een van de gaskamers.
Auschwitz maakte op mij een ongekende indruk.
Ik had me op het bezoek voorbereid, maar je kunt je niet mentaal voorbereiden op de confrontatie met de plek waar mensen aan de lopende band zijn afgemaakt.
Tijdens dit bezoek werd me opnieuw duidelijk hoe belangrijk het is dat we deze gruwelijke plaats, dit afschrikwekkende symbool van de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, nog steeds kunnen bezichtigen.
Op de eerste plaats omdat het ons herinnert aan de mensen die er aan hun eind zijn gekomen.
Onder hen ook zestigduizend Nederlanders.
Vandaag herdenken wij hen en alle andere Nederlandse slachtoffers van het naziregime, en van oorlogen die daarna hebben plaatsgevonden.
Stilstaan bij het leed dat deze mensen en hun naasten is aangedaan, is iets dat we als samenleving verplicht zijn.
Maar Auschwitz is méér dan een plek die ons herinnert aan een gruwelijk verleden en de mensen die er zijn omgekomen.
Auschwitz is ook van belang voor de toekomst.
Toekomstige generaties kunnen in Auschwitz met eigen ogen zien wat mensen andere mensen kunnen aandoen. Waartoe rassenhaat, intolerantie en discriminatie kunnen leiden.
Auschwitz - en ook andere kampen - moeten daarom behouden blijven. Deze kampen vertellen een verhaal dat op iedereen, nu en in de toekomst, indruk zal maken. Een buitengewoon pijnlijk verhaal, dat daar in alle omvang tot je doordringt.
Behalve dat de kampen het verhaal vertellen van de vernietiging van miljoenen mensenlevens, vertellen ze ook het verhaal van de mensen die dit uitvoerden.
Mensen die deel uitmaakten van een afschuwelijke vernietigingsfabriek, maar toch na de oorlog zonder veel schuldgevoel weer verder konden leven en hun plaats in de samenleving innamen.
In Auschwitz werd mij door de gids het volgende verteld:
Na de oorlog werd aan de man die de poort opende waardoor de treinen met de duizenden opeen gepropte mensen reden, gevraagd: ´Voelde u zich niet schuldig?´. De man antwoordde: ´Ik deed alleen maar de poort open´.
Dezelfde vraag werd aan de man gesteld die de deuren van de goederenwagons opende. Ook hij zei: ‘Ik deed alleen de deuren open”.
En zelfs de arts, die midden op het perron stond en de mensen indeelde in een linker en een rechter rij – en een van deze rijen ging rechtstreeks naar de gaskamers - zei: ´ik gaf alleen aan in welke rij de mensen moesten staan´.
Ik vind dit een onthutsend verhaal.
Maar tegelijkertijd maakte het ook veel duidelijk. Mensen die een normaal gezinsleven leidden, konden dit werk doen omdat ze zich alleen richtten op een klein schakeltje van het proces. Ze voelden zich niet verantwoordelijk voor het gehele proces dat leidde tot de dood. Ze konden zich verschuilen achter de volgende persoon of de persoon vóór hen. Ze fragmentariseerden het verhaal bewust – om zich niet verantwoordelijk te hoeven voelen voor het gehele verhaal.
De Nazi´s waren daar zeer bedreven in. Zelfs Eichmann zag zichzelf als een radertje en voelde zich niet verantwoordelijk. Tijdens zijn proces antwoordde hij op alle aanklachten: ‘onschuldig’.
Dit deel van de oorlogsgeschiedenis maakt duidelijk dat mensen zich graag beperken tot een klein segment van het proces waar ze onderdeel van uit maken. Ze zien zichzelf als een klein schakeltje, niet in staat invloed uit te oefenen op het grote geheel.
Auschwitz en de andere kampen tonen dat duidelijk aan en daar kunnen wij bijna 65 jaar na de oorlog nog steeds lering uit trekken.
Wij kunnen hiervan leren dat we verder moeten kijken dan ons kleine leefwereldje of ons werk dat slechts een klein deel van een arbeidsproces uitmaakt. We moeten ons verantwoordelijk voelen voor de hele samenleving en voor het hele arbeidsproces waar we deel van uit maken.
Natuurlijk gaat elke directe vergelijking met het werk van de Nazi’s in de concentratiekampen mank, maar het gaat mij om het mechanisme dat mensen zich graag eigen maken. Een mechanisme dat gericht is op fragmenteren waardoor we het zicht op het grote geheel verliezen en we ons niet verantwoordelijk hoeven te voelen voor hoe dat er uitziet.
We zien dit mechanisme op vele terreinen. We zien het bijvoorbeeld bij professionals die zich bezighouden met een specialisme en daardoor eerst nagaan of iemand met een probleem wel past binnen hun beperkte taak-opvatting. Het gevolg is dat de hulpzoekende vaak van de ene professional naar de andere worden gestuurd. Van jeugdzorg naar een huisartsenpost en dan naar een Riagg of meldpunt huiselijk geweld. En elke keer opnieuw hoort de hulpzoeker dat hij of zij bij een andere professional moet zijn.
Om deze fragmentarische aanpak te doorbreken is het van groot belang dat professionals problemen melden - daarom gaat het kabinet een verplichte meldcode invoeren - en zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid, die groter is dan hun specialisme.
Ik herken dit mechanisme ook in de politiek.
In de politiek worden we vaak geleid door incidenten. De problemen die nú spelen moeten nú worden opgelost.
We zijn geneigd ons te laten leiden door de waan van de dag. De visie en het grotere verhaal verdwijnen daarmee wel eens naar de achtergrond.
Dit wordt nog eens versterkt door de Nederlandse politieke context waarin we vaak met compromissen moeten werken. Compromis is zo langzamerhand een vies woord geworden, in plaats van een verworvenheid.
In een dergelijke context gedijt populisme goed. Populisme moet het niet hebben van het grote verhaal, maar van fragmenten, van gebeurtenissen waar mensen zich nú druk om maken.
Populisme is niet alleen slecht. We moeten het zien als een waarschuwing. Een waarschuwing voor technocratische politici die techniek boven inhoud plaatsen en de mening van deskundigen belangrijker vinden dan die van het grote publiek.
Populisme kan de relatie tussen kiezer en gekozene versterken. Het houdt, zo zou je kunnen zeggen, politici scherp, het maakt ze duidelijk dat ze rekening moeten houden me de kiezer.
Maar populisme wordt een probleem als de negatieve kanten ervan niet meer worden tegengesproken. Als niet wordt bestreden dat simplistische oplossingen onmogelijk, en vaak alleen maar een oplossing voor de korte termijn zijn. En als mensen als groep worden beoordeeld en niet als individu.
Democratie vraagt om tolerantie, maar ook om tegenspraak en moed.
Vandaag, nu ik hier in Nieuwspoort spreek, wil ik het gevaar van fragmentarisch denken en handelen ook graag doortrekken naar de journalistiek. Journalisten zijn bij uitstek de mensen die verder moeten kijken dan een klein incident, ze moeten meer doen dan zich vastklampen aan hypes. Juist journalisten moeten daar overheen kijken en het grotere geheel niet uit het oog verliezen. Ik zie het als een taak van journalisten ontwikkelingen aan de kaak te stellen en tegelijkertijd het hele verhaal te vertellen - en dus niet alleen de fragmenten daarvan.
Gelukkig voelen veel journalisten zich hier ook verantwoordelijk voor.
Noem het weerbaar of actief burgerschap, of civiel courage; de kern is dat wij allen de opdracht hebben moed te tonen in moeilijke situaties, op te treden, en niet weg te kijken en in ons zelf te keren. We hebben de plicht ons niet te verschuilen achter een klein detail of een fragment van onze samenleving, maar moeten bereid zijn het geheel te zien.
Daarom is het ook zo belangrijk dat we ervoor zorgen dat ook toekomstige generaties in de gelegenheid zijn het hele verhaal van de Tweede Wereldoorlog tot zich te nemen. Dat betekent niet dat wij moeten bepalen welk verhaal ze te horen krijgen, maar dat we hen de bouwstenen aanbieden waarmee ze zelf de antwoorden kunnen vinden op de vragen die zij stellen.
Want ongetwijfeld stellen mensen over enkele decennia, al dan niet ingegeven door dan actuele gebeurtenissen, andere vragen aan het verleden dan wij nu doen.
En daarom hecht ik zo aan het conserveren van de plaatsen die nodig zijn om het hele verhaal van de oorlog te vertellen. En daarom ben ik twee jaar geleden als staatssecretaris begonnen met het Programma Erfgoed van de oorlog. Dat programma moet er voor zorgen dat zoveel mogelijk materiaal uit de oorlog – variërend van interviews met overlevenden tot bonnenboekjes - voor toekomstige generaties bewaard blijft en toegankelijk wordt.
Dames en heren, ik wil terugkeren naar vandaag, naar 4 mei.
Ik hoop dat toekomstige generaties niet alleen leren van de Tweede Wereldoorlog, maar ook dat ze, net als wij, één keer paar jaar gezamenlijk stilstaan bij de slachtoffers die in de Tweede Wereldoorlog en alle andere oorlogen sindsdien zijn gevallen.
Vanzelfsprekend kan dat, net als nu, op verschillende plaatsen.
Hier in Nieuwspoort herdenken wij in het bijzonder de journalisten die omkwamen tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Ik denk onder andere aan Emmy J. Belinfante die evenals meer dan een miljoen andere mensen, in Auschwitz werd vergast.
En ik denk aan Stan Storimans, die vorig jaar tijdens zijn werk het slachtoffer werd van bombardementen op de Georgische stad Gori.
Slachtoffers zoals hij zijn er velen.
Journalisten die de wereld laten zien dat er nog steeds oorlogen worden gevoerd en dat er nog steeds onschuldige slachtoffers vallen. Dat er mensen worden mishandeld, gevangen genomen en vermoord omdat ze tot een bepaalde groep, volk of stam behoren, of omdat ze een bepaald geloof aanhangen.
Ik heb diep respect voor iedereen die zich inzet om ons te vertellen wat er in de wereld gebeurt en dat soms doen met gevaar voor eigen leven.
Wij gedenken hen.