Toespraak van minister Piet Hein Donner op bijeenkomst van Centrale Samenwerkende Ouderenorganisaties (CSO), maandag 20 april 2009, Nieuwegein
Dames en heren,
Een jaar geleden kreeg ik een rapport mede door een commissie uit de SER aangeboden waarin bezorgd werd vastgesteld dat te weinig Nederlanders op de hoogte waren van hun pensioen. Het pensioen was voor de meesten van ons een bron van zekerheid waardoor men zich geen zorgen over later hoefde te maken en zich geheel op het heden kon concentreren. In minder dan een jaar is dat geheel veranderd. U ziet: adviezen verdwijnen bij ons niet onder in een la. Het heeft wat tijd gekost om een crisis te organiseren, maar de resultaten zijn er dan ook naar; iedereen weet nu weer dat hij aandacht moet besteden aan zijn pensioen en dat het helemaal niet vanzelfsprekend is.
Ik zal niet pretenderen dat het echt zo is gegaan. Maar dat het pensioen weer alle aandacht krijgt en dat iedereen zich afvraagt wanneer hij met pensioen kan gaan en wat dat pensioen dan inhoudt, dat is onmiskenbaar. Het illustreert wat de schrijvers van het rapport minder goed beseffen, dat iets maar beter onbesproken kan blijven omdat het zeker is, dan dat het besproken wordt omdat het onzeker is. Discussie schept ook onrust ook al verandert er nog niets, dat geldt ook voor de pensioenen. Veel mensen vragen zich bezorgd af of hun pensioen nog wel zeker is en hoe het verder moet. Onrust schept onrust, of zoals vader Cats al zei: Mensen lijden het allermeest aan het lijden dat men vreest.
Ik ben daarom blij dat u mij hier vandaag als samenwerkende ouderenorganisaties heeft uitgenodigd, want het is goed om een toelichting te geven op een aantal punten en ook misverstanden uit de wereld te helpen. Niet dat de waarheid daardoor anders wordt. Er is reden voor zorg. De wereld maakt een ernstige economische crisis door, die ongetwijfeld de loop van de maatschappelijke ontwikkeling zal veranderen. Dat betekent dat ons leven en samenleven daardoor geraakt zullen worden en zullen veranderen. We maken niet een fase door waarna alles weer als vanouds zijn gang hervat. Daar is de schok op dit moment te groot voor. Het is niet een kwestie van even een moeilijke periode overbruggen, om aan de overkant weer gewoon verder te gaan. Hoe en wanneer we hier uit komen weten we nog niet, maar één ding is zeker: we zullen eruit komen; aan ons om te zorgen dat we er zo goed mogelijk doorkomen en zo sterk mogelijk uitkomen. Onderdeel daarvan is dat mensen de realiteit met haar moeilijkheden onder ogen zien, zonder dat zij zich onnodig zorgen maken over wat kan gebeuren maar geen werkelijkheid is of wat er in de toekomst kan gebeuren.
Nederland is terecht altijd trots geweest op een pensioenstelsel dat op drie pijlers rust; een algemene publieke ouderdomsvoorziening, aanvullende pensioenen voor alle werknemers en individueel afgesloten aanvullende pensioen. We hebben een pensioenstelsel dat steunt op solidariteit en collectieve en individuele spaarzin. En neem van mij aan, gelet op de moeilijkheden waarin de pensioensystemen elders zich bevinden hebben we nog steeds reden voor trots, ondanks de moeilijkheden waarin we zijn gekomen. De pensioenen vormen thans onderwerp van debat. De AOW in verband met de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd, en de aanvullende pensioenen in verband met de solvabiliteit van de pensioenfondsen.
Beide discussies staan strikt genomen los van elkaar. Maar beide vinden hun oorsprong in maatschappelijke ontwikkelingen zoals vergrijzing, individualisering en gestegen welvaart, en die zijn in een stroomversnelling gekomen door de huidige economische crisis. We moeten ons niet voor gek houden; de problemen rond de pensioenen zijn versneld naar voren gekomen door de huidige crisis, maar ze vinden hun oorsprong in de vergrijzing en meer in het algemeen in de wijze waarop we als samenleving tegen ouderdom en ouder worden aankijken. En wanneer de crisis weer over is, zullen die beide problemen nog steeds bij ons zijn. Daarom moeten we ook niet alleen kijken naar de directe gevolgen van de crisis, maar naar het bredere vraagstuk.
Vergrijzing, het gegeven dat steeds meer mensen oud worden en langer leven is een zegen voor de mensheid, maar brengt bepaalde gevolgen met zich mee. Een steeds groter aantal mensen wordt oud en zeer oud. Alleen al daardoor neemt het aantal ouderen in de samenleving toe. Tegelijk neemt het aantal kinderen af. Die twee ontwikkelingen horen niet onlosmakelijk bij elkaar. De vergrijzing begon al aan het begin van de vorige eeuw, terwijl de daling van het geboorteaantal abrupt inzette in de jaren zestig van de vorige eeuw – de pil en alles waar dat mee gepaard ging. Toen zijn we in korte tijd van gezinnen met gemiddeld 3,5 kind teruggegaan naar gezinnen met gemiddeld minder dan twee kinderen.
Gevolg van beide ontwikkelingen is dat het aantal ouderen in verhouding tot de beroepsbevolking steeds groter wordt, en de potentiële beroepsbevolking steeds kleiner. De beroepsbevolking zal vanaf volgend jaar gaan dalen en de komende 30 jaar met ongeveer een miljoen afnemen. In dezelfde tijd zal het aantal 65-plussers met zo’n twee miljoen toenemen. Dat leidt ertoe dat in 2040 ruim 25% van de bevolking ouder zal zijn dan 65 jaar; nu is dat 15%. Het betekent niet alleen dat er steeds minder arbeidskrachten zullen zijn, maar ook dat de kosten van de AOW door steeds minder mensen gedragen moeten worden. In 1950 was het aantal 65-plussers gelijk aan 14% van de potentiële beroepsbevolking, d.w.z dat er toen voor iedere pensioengerechtigde AOW’er 7 potentiële premiebetalers waren; nu zijn dat er nog maar ruim vier en in 2040 zullen dat er naar verwachting nog maar 2 zijn; dan zal het aantal 65-plussers gelijk zijn aan de helft van de beroepsbevolking. De ene helft moet het inkomen van de andere helft verdienen. De AOW is sindsdien ook veel hoger geworden. Aanvankelijk kreeg een echtpaar ongeveer 650 € per jaar; nu krijgen de partners dat bedrag per persoon per maand. En bovendien wordt door de langere levensverwachting een kwart langer gebruik gemaakt van de AOW; van 14,2 jaar naar 18,5 jaar.
U hoort het, ook ik ben snel geneigd om in termen van geld te spreken. Maar geld is niet het enige en misschien niet het belangrijkste. Het gaat in de eerste plaats om het aantal handen dat nodig is om al die ouderen te verzorgen. Verwacht wordt dat we een half miljoen extra mensen nodig hebben en dat moet u afzetten tegen het miljoen dat de beroepsbevolking daalt. Over 15 jaren kunnen we van de 100 mensen die zorg nodig hebben er maar 60 verzorgen, of anders: kunnen we maar in 60% van de zorg voorzien die ieder nodig heeft. Voor de rest hebben we misschien het geld wel, maar de handen niet.
U hoort het, de neiging is ook om vergrijzing als een probleem te beschrijven. Ook dat is mis. Het is voor alles een ongekende vooruitgang van maatschappelijke welvaart en maatschappelijk welzijn. Nog nooit in de geschiedenis hebben zoveel ouderen een gezonde en relatief onbezorgde oude dag kunnen genieten; nog nooit hebben jongeren in de samenleving zo lang van de zorg en ervaring van ouderen kunnen genieten; nog nooit heeft een samenleving zo lang van de kennis en ervaring van oudere generaties kunnen profiteren. Maar die mogelijkheden en verworvenheden komen niet vanzelf en vergen een voortdurende inzet en aanpassing om die te behouden; niet alleen voor de huidige generatie, maar ook voor komende generaties. Dat is ook een kwestie van het betaalbaar houden van de pensioenen, maar het is veel meer; uiteindelijk gaat het om een heel andere wijze van kijken naar ouderdom, naar de inzet en participatie van ouderen op de arbeidsmarkt, maar ook daarbuiten.
Een element daarvan is de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Ook dat is niet in de eerste plaats een kwestie van betaalbaarheid van de pensioenen, maar om de houdbaarheid van het hele stelsel van sociale zekerheid, publieke voorzieningen en pensioenen; het geheel van de verzorgingsstaat. Dat is niet betaalbaar maar ook qua beschikbare arbeid niet houdbaar indien de ene helft van de bevolking niet alleen de kosten voor de andere helft moet verdienen, maar ook de zorg moet verzekeren, het onderwijs, de opvoeding, het bestuur, enz. enz. enz.
We moeten kortom onze opvattingen over ouderdom, over de plaats van ouderen in de samenleving en over ophouden met werken herzien; we hebben de mensen die nu nog rond hun 62ste ophouden met werken eenvoudig nodig. En dat kan ook. Mensen leven langer, zijn langer gezond; en de arbeid van nu heeft vaak ook en heel ander karakter dan de arbeid van vroeger. 65 Jaar is niet een biologische klok van waaraf we oud zijn en hebben afgedaan. Dat wordt ons aangepraat. Want vergis u niet; in andere landen ligt de pensioengerechtigde leeftijd op andere leeftijden – vroeger of later. Pensioengerechtigde leeftijden; je hebt ze kortom in alle vormen en maten. Er zijn landen die een onderscheid maken tussen mannen en vrouwen als het gaat om de pensioengerechtigde leeftijd, er zijn landen die onderscheid maken tussen spoorwegambtenaren en anderen, en ga zo maar door. Pensioengerechtigde leeftijden zeggen kortom meer over de economische ontwikkeling en industriële geschiedenis van een land dan over het arbeidsvermogen van mensen. En op dit moment is die pensioengerechtigde leeftijd in veel landen in discussie of in verandering. Ook daarin staat Nederland niet alleen.
Tegelijkertijd, om een misverstand dat ik mede zelf in de wereld heb geholpen, weg te nemen: Bismarck heeft de pensioenleeftijd op 70 jaar gezet. Duitsland heeft dat midden in de Eerste Wereldoorlog op 65 jaar gezet. Nederland volgde dat laatste.
Dat laat onverlet dat mensen op oudere leeftijd misschien iets minder behoefte hebben aan een volle werkweek. Men wil meer tijd voor zichzelf. Dat is ook de reden waarom het kabinet, los van de discussie over de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd heeft voorgesteld om het mogelijk te maken om het werkzame leven geleidelijk af te bouwen; door later met pensioen te gaan of door met deeltijdpensioen te gaan. De flexibilisering van de AOW-leeftijd. Al ten tijde van de aanvaarding van de AOW werd daarover gesproken. Het is een merkwaardige samenloop van omstandigheden dat daar op dit moment opnieuw een voorstel voor in de Kamer ligt, nu ook over de pensioengerechtigde leeftijd wordt gesproken.
Want dat was meer dan 50 jaren geleden ook al het geval. Bij de behandeling van de AOW in het parlement kondigde de toenmalige minister van Sociale Zaken Koos Suurhoff de mogelijke verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd aan: “De voortgaande vergrijzing van ons volk is een niet te ontkennen feit. Zij maakt het treffen van voorzieningen voor de oude dag urgenter, maar ook moeilijker, want kostbaarder. Zou de last te zwaar worden in de toekomst, dan is verlichting mogelijk door de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen, een mogelijkheid, welke goed aansluit aan een toeneming van de gemiddelde leeftijd en een verbeterende lichamelijke conditie der bejaarden.”
Al bij de invoering van de AOW kon geen garantie gegeven worden dat de pensioengerechtigde leeftijd altijd 65 jaar zou blijven. Ook toen al werd voorspeld dat bij verhoging van de pensioenleeftijd “bij velen gevoelens van verontwaardiging zullen worden opgewekt.” “Zij zullen dan de redering volgen, dat zij langdurig de premie voor ouderdomspensioen hebben betaald om op 65-jarige leeftijd pensioen te krijgen, zoals uitdrukkelijk in de wet is vastgelegd, en dat deze leeftijd niet mag worden verlegd.” Aldus de liberaal van Leeuwen.
En ook toen al luidde het antwoord van de regering bij monde van minister Suurhoff, dat er geen sprake zou zijn van het ontnemen van verworven rechten. “Als dit te zijner tijd zou gebeuren – men weet nooit, welke demografische ontwikkelingen Nederland tegemoet gaat – dan zal het duidelijk zijn dat men zich ter zake niet kan beroepen op de staatsgarantie.” Met die zin is de discussie in het begin al duidelijk aangegeven.
Die oude sociaaldemocraten wisten het al. Want de AOW-leeftijd is achtergebleven bij de gestegen levensverwachting. Wie in 1957 met pensioen ging had gemiddeld minder dan vijftien jaar pensioen; zouden we uitgaan van die verwachting, dan zou men nu pas met 69 met pensioen kunnen gaan en wie nu geboren wordt zou pas vanaf zijn 72ste AOW krijgen. Een verhoging met twee jaar - van 65 naar 67 jaar - is dus veel minder dan wanneer we een AOW’er nu evenveel recht zouden geven als die in de dagen van Drees. Bovendien werken we in onze tijd gemiddeld veel korter. We gaan langer naar school, studeren vaker, werken korter en houden eerder op met werken; en bij dat alles kunnen we veel langer mee.
Natuurlijk, je kunt ook wat anders doen. Ik wees er al op het gaat niet alleen om het betaalbaar houden van pensioenen, maar om de sociale zekerheid en publieke voorzieningen in het algemeen. Dus je kunt ook andere voorzieningen drastisch afbouwen; onderwijs, de WW, de zorg, enz. Nadeel daarvan is alleen dat die maatregelen direct de investeringen en voorwaarden aantasten om de kost te verdienen en die daardoor ook afnemen. Van het vermogen om ons brood te verdienen zijn we wel afhankelijk. Natuurlijk kun je ook overwegen om de belastingen steeds hoger te maken; de hypotheekaftrek, de fiscalisering van de AOW, de verschillende voorzieningen voor gezinnen met kinderen. Maar we moeten ons wel realiseren, dat door de huidige crisis het aandeel van de publieke sector in de economie alweer boven de 50% is gestegen en verder zal stijgen zonder nadere maatregelen. Bovendien zal binnen 10 jaren de situatie ontstaan dat de inkomenspositie van gepensioneerden gemiddeld beter is dan die van economisch actieven. Daardoor komt de bereidheid van mensen om te betalen voor iets dat zij zelf naar alle waarschijnlijkheid niet meer mee zullen genieten steeds meer onder druk te staan. En bij dat alles: jongere ouderen zijn gewoon nodig in de economie.
Hoe we die pensioengerechtigde leeftijd gaan verhogen? Daar zijn vele manieren voor. Een ding is zeker; het betekent niet dat men van de ene op de andere dag twee jaren langer moet werken. De Duitsers verhogen de pensioengerechtigde leeftijd gedurende 24 jaren ieder jaar met een maand. Dat is een methode. Je kunt het sneller doen. Je kunt ook in een keer naar 67 gaan maar met overgangstermijnen daarbinnen voor wie boven de 45 of 50 is. Voordeel daarvan is dat wie door wil werken, ook gelijk door kan werken en niet meer geconfronteerd wordt met leeftijdsontslag. Ik heb de Tweede Kamer volgende maand een nota toegezegd over de verschillende mogelijkheden. Daarnaast zal ook in de SER discussie plaatsvinden of dit de meeste aangewezen maatregel is of dat er ook andere zijn.
Duidelijk zal zijn dat als het al nodig is om de pensioengerechtigde leeftijd te verhogen, dat de noodzaak om nu al tot 65 jaar door te werken alleen maar sterker is. Vandaar onverminderde noodzaak van flexibilisering van de AOW en inzet om de arbeidsmarkt voor oudere werknemers te verbeteren.
De discussie gaat op dit moment niet alleen over de AOW. Het overgrote deel van de Nederlanders krijgt niet alleen AOW maar ook een aanvullend pensioen. De aanvullende pensioenen worden gefinancierd in het kader van de arbeidsovereenkomst; de werknemer zet een deel van zijn loon opzij voor later en laat het kapitaal beheren door een pensioenfonds dat de pensioen uitbetaalt. Het aanvullend pensioen hoort bij de arbeidsvoorwaarden waar werkgevers en werknemers zelf verantwoordelijk voor zijn voor het beheer en de regeling die daarvoor geldt.
U weet allemaal dat die aanvullende pensioenen in de gevarenzone terecht zijn gekomen door de gevolgen van de financiële crisis. Bijna alle pensioenfondsen zijn in problemen gekomen door de val van de beurskoersen én de lage rentestand. De waarde van beleggingen is met miljarden gekelderd. Bijna 50 procent van de pensioenfondsen is daardoor onder de vereiste dekkingsgraad gezakt.
De pensioenwet eist dat de pensioenfondsen een minimale dekkingsgraad van 105 procent hebben. Dat betekent dus dat ze voor iedere euro die ze nu of later aan pensioen moeten uitbetalen, minimaal 1,05 € aan vermogen moeten hebben. Komen pensioenfondsen beneden die grens, dan zijn ze verplicht een herstelplan in te dienen bij de Nederlandsche Bank, die namens ons allemaal toezicht houdt op het reilen en zeilen van de pensioenfondsen. Volgens de wet moeten de pensioenfondsen in dat herstelplan aangeven hoe zij binnen drie jaar weer aan de vereiste dekkingsgraad van 105 procent voldoen en binnen vijftien jaar weer op 125 procent zitten. Als dat afstempelen vereist dan moet dat in het eerste jaar gebeuren.
De pensioenfondsen die door de crisis in de problemen zijn gekomen, hadden tot 1 april de tijd om een herstelplan in te dienen. Dat was al een paar maanden later dan strikt genomen verplicht was, maar vanwege de onzekere omstandigheden hebben de pensioenfondsen wat meer tijd gekregen.
Nou maakt de financiële en economische situatie het voor de pensioenfondsen moeilijk om snel weer boven het minimale dekkingsniveau te komen. Als dat té snel zou moeten gebeuren, dan zouden sommige pensioenfondsen er bijna niet aan ontkomen om op korte termijn al het mes in de pensioenen te moeten zetten. Afstempelen dus. Dat was de reden voor een tweede stap: om dat te voorkómen heb ik besloten om pensioenfondsen die daar behoefte aan hebben langer de tijd te geven om hun financiële positie te herstellen. In de pensioenwet staat dat pensioenfondsen binnen drie jaar weer het gewenste dekkingsniveau moeten bereiken; ik heb ze de mogelijkheid gegeven om er maximaal vijf jaar voor uit te trekken. Daarmee is dus voorkómen dat pensioenfondsen dit jaar al hadden moeten besluiten om te gaan afstempelen.
Pensioenfondsen kunnen zelf kiezen of ze gebruik willen maken van deze wettelijke verruiming. Drie jaar of vijf jaar. Dat is een eigen keuze. Dan zijn er natuurlijk altijd mensen die meteen vragen: 'Waarom geen zes jaar?' Of zeven jaar. Of tien jaar. Het antwoord is heel eenvoudig. Als ik de pensioenfondsen, die nu een dekkingsgraad hebben van 90 procent of minder, veel langer de tijd zou geven, dan loop ik het risico dat ze over zes, zeven of tien jaar heel slecht nieuws hebben: 'sorry, we zijn helaas op een dekkingsgraad onder de 100 procent blijven hangen, daardoor is ons vermogen zo geslonken dat we de pensioenen nu draconisch moeten verlagen.' Dat risico acht ik onaanvaardbaar. Dat risico acht ik onverenigbaar met mijn verantwoordelijkheid. De afweging was: niet-indexeren tegenover te snel afstempelen van pensioenen. Afstempelen is het allerlaatste wat we moeten doen. Mijn regeling schuift de termijn voor het afstempelen op, zo is ook afgesproken in het sociaal akkoord, tot in beginsel 1 januari 2012. Maar half 2010 bekijken we wel of dat uitstel dan nog verantwoord is.
Circa 350 pensioenfondsen oftewel 50 procent van de pensioenfondsen hebben nu herstelplannen ingediend, een aantal moet ze nog indienen, een aantal heeft uitstel gekregen. De meeste pensioenfondsen hebben besloten niet te indexeren, niet allemaal. Er zijn ook nog pensioenfondsen die boven de vereiste buffer zitten.
De Nederlandsche Bank buigt zich nu over de herstelplannen en vervolgens zullen de pensioenfondsen op basis daarvan aan de slag moeten om hun financiële positie te verbeteren. De manier waarop ze dat doen, is aan de pensioenfondsen zelf. De pensioenfondsen beslissen zelf hoe ze het pensioengeld beheren en beleggen. De pensioenfondsen beslissen zelf of ze premies verhogen of niet. Daar gaat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet over. Al zet ik wel duidelijk piketpaaltjes: kortingen op de pensioenen komen pas op de allerlaatste plaats. Eerst moeten alle herstelmaatregelen maximaal zijn ingezet.
Ik zal al mijn wettelijke mogelijkheden benutten om de belangen van pensioendeelnemers en pensioengerechtigden te beschermen. Maar u weet hoe de verantwoordelijkheden liggen: de overheid stelt de eis dat beleggingen op een solide wijze moeten geschieden en dat de pensioenfondsen rekening houden met de belangen van premiebetalers en pensioenontvangers, maar het is de eigen verantwoordelijkheid van de pensioenfondsen, de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers, om dat, binnen de grenzen van de wet, in te vullen. Dat vraagt heel wat van de pensioenfondsen. Dat vraagt heel wat van deelnemers en pensioengerechtigden. De pijn zal eerlijk moeten worden verdeeld. Dat speelt ook een rol bij besluiten van pensioenfondsen dat er niet geïndexeerd wordt in de vier of vijf jaar dat ze aan hun herstel werken. Dat zijn voorzorgsmaatregelen die geen enkele groep eenzijdig treffen. Het werkt door in de pensioenen die nu worden uitbetaald en de pensioenen die in de toekomst worden uitbetaald.
Als u een aanvullend pensioen heeft en uw pensioenfonds ziet van indexatie af, dan blijft uw pensioen in euro gelijk, maar kunt u er, vanwege de stijging van de prijzen, waarschijnlijk iets minder van kopen. Dat is een meer algemene vraag van loon- en prijsontwikkeling. Het is geen oplossing om uw pensioenfonds weer gezond te maken. Daarom hebben de coalitiepartijen in het aanvullend beleidskader afspraken gemaakt over de nullijn en dat de lasten niet zullen stijgen, ook de gemeentelijke lasten. Daardoor kan het koopkrachtverlies voor ouderen gelukkig beperkt blijven. Met name voor ouderen met alleen AOW of een klein aanvullend pensioen. Die zullen het minst te lijden hebben, en ik kan me niet voorstellen dat er iemand in de zaal is die daar tégen zal zijn.
Een aspect dat ik de komende tijd wil laten bezien is: wat is het beleggingsbeleid geweest van de pensioenfondsen? Zijn sommige pensioenfondsen niet wat al te lichtvaardig omgegaan met de tekenen des tijds? Ik zal daar binnenkort een commissie voor instellen en daar in een brief aan de Kamer verder op ingaan. Daarnaast kijken we naar het Financieel Toetsingskader (FTK) en de rol van de rente daarbij; velen hebben daar vragen bij. Ik ga die discussie niet uit de weg maar ik zeg u wel dat we niet elke keer het systeem met de rente kunnen veranderen.
Ik kan me voorstellen dat ouderen zich zorgen maken. De vooruitzichten zijn onzeker. Voor de uitbetaling van uw aanvullende pensioen hoeft u zich nú geen zorgen te maken. De dekkingstekorten bij de pensioenfondsen leiden niet tot acute betalingsproblemen. In de regel ontvangen pensioenfondsen alleen aan premies al voldoende om de pensioenen nu te betalen. Maar ieder jaar dat er pensioenen worden uitbetaald, terwijl er onvoldoende dekking is, neemt het vermogen af en komt het moment van pijnlijke maatregelen dichterbij. Dan kunnen we hopen dat de beurskoersen wel weer omhoog zullen gaan en dat de rente ook wel weer zal stijgen, maar dat is een vorm van gokken waar ik geen voorstander van ben. U vast ook niet. Soms moeten we tijdig en trefzeker maatregelen nemen die op korte termijn misschien niet plezierig zijn, maar op langere termijn wel heilzaam. Als we dat nu niet doen, krijgen we er later spijt van.
We zullen ons best moeten doen om iedereen duidelijk te maken waar het werkelijk om draait. Pensioenen kunnen niet gegarandeerd worden want we hebben de toekomst niet in de hand. Veel mensen denken of dachten dat ze recht hadden op indexatie. U zult dat waarschijnlijk ook wel merken als u met anderen over AOW en aanvullende pensioenen spreekt: er bestaan nogal wat mythes en misverstanden. Ik vind het dan ook een uitstekend initiatief dat de ouderenbonden met deze bijeenkomst een bijdrage leveren aan het verhelderen en het voorkómen van onwerkelijke verwachtingen. We doen dat ook met een gemeenschappelijk doel: niet alleen om de pensioenvoorzieningen op peil te houden voor de pensioengerechtigden van nu, maar vooral ook om pensioenvoorzieningen op peil te houden voor volgende generaties. Onze kinderen en kleinkinderen.
We komen hieruit. Het zal niet eenvoudig zijn, maar met vereende kracht kunnen we de problemen oplossen en de lasten evenwichtig verdelen.
Dank u.