Reactie op amendementen eerste termijn Tweede Kamer-behandeling wetsvoorstel 31 795
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
6 april 2009
DMO/Wmo-2924262
Geachte voorzitter,
Tijdens de plenaire behandeling op 1 april jl. van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning (wat betreft de wijze waarop een aanspraak bestaat op een individuele voorziening en enige andere wijzigingen; Kamerstukken II 2008/09, 31 795), zijn verschillende amendementen besproken.
Ik heb de Kamer toegezegd een schriftelijke reactie op de ingediende amendementen te geven, voor de tweede termijn van de Kamerbehandeling. Met deze brief kom ik aan die toezegging tegemoet.
Amendement nr. 15
Als eerste ga ik in op het amendement van de leden Van Miltenburg en Van der Vlies (Kamerstukken II 2008/09, 31 795, nr. 15, ter vervanging van het amendement van het lid Van Miltenburg, Kamerstukken II 2008/09, 31 795, nr. 5). Dit amendement strekt ertoe om het persoonsgebonden budget niet enkel in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel te noemen, maar in de wettekst zelf op te nemen. Ik kan mij in de strekking van dit amendement goed vinden, maar heb de volgende kanttekeningen.
Het onderhavige amendement regelt, wellicht onbedoeld, een aantal andere zaken die ik in het wetsvoorstel heb willen regelen, niet. Het gaat om de volgende aspecten:
de relatie tussen het persoonsgebonden budget en de vergoeding voor de alfahulp;
de eis van toereikend (naast die van vergelijkbaarheid) voor zowel het persoonsgebonden budget als voor de vergoeding voor de alfahulp;
de manier waarop de geldstroom verloopt van de gemeente naar de burger;
tot slot een juridisch-technisch punt, namelijk de financiële tegemoetkoming, zoals genoemd in artikel 19 van de wet.
Tijdens het debat kreeg ik de indruk dat er over deze punten geen grote verschillen van inzicht bestaan tussen Kamer en regering. Ik licht dit graag puntsgewijs toe.
De relatie tussen het pgb en de vergoeding voor de alfahulp
Zoals ik tijdens het plenaire debat van 1 april jl. naar voren heb gebracht, hecht ik eraan dat de (vergoeding voor de) alfahulp expliciet wordt genoemd. Daarmee wordt duidelijk dat de alfahulp een eigen plek verdient bij de hulp bij het huishouden. Een plek die er nu ook is en voor heel veel mensen ook als zodanig in de praktijk van alle dag herkenbaar en vertrouwd is.
In de Kamer is tegelijkertijd gesproken over de verhouding tussen het persoonsgebonden budget en de financiële vergoeding voor de alfahulp. In het door mij ingediende wetsvoorstel zijn zij – als onderdeel van de voorziening anders dan in natura – als nevengeschikt gepositioneerd. Het hoofdonderscheid ligt in mijn ogen tussen een voorziening in natura en een voorziening anders dan in natura.
De vraag is of het pgb – ten opzichte van de financiële vergoeding voor de alfahulp - nevengeschikt is, of bovengeschikt waarbij de vergoeding voor de alfahulp als een deelverzameling wordt beschouwd van het bredere persoonsgebonden budget. Ik beschouw dat niet als een principieel punt. Maar als het pgb in de wettekst wordt benoemd, vind ik het van belang om óók de financiële vergoeding voor de alfahulp expliciet te noemen. Dit met het oog op het belang van het behoud van de alfahulp en duidelijke communicatie naar gemeenten en cliënten. Daartoe zou het amendement aangepast moeten worden door na het pgb toe te voegen “waaronder een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964”.
De eis van toereikendheid
Ik vind het belangrijk om – naast de eis van vergelijkbaarheid ook - de eis van toereikendheid op te nemen in de Wmo als het gaat om het persoonsgebonden budget en de vergoeding voor een alfahulp. Nu staat alleen “vergelijkbaar” in de wet. Met dit amendement zou dit zo blijven. Ik wil daar echter “toereikend” aan toevoegen omdat het volstrekt helder moet zijn dat zowel het persoonsgebonden budget als de vergoeding voor de alfahulp niet alleen vergelijkbaar moeten zijn met een voorziening in natura, maar ook toereikend in die zin dat alle kosten die vanwege reguliere wet- en regelgeving door de ontvanger van het persoonsgebonden budget of de vergoeding voor de alfahulp gemaakt worden, door de gemeente aan de burger vergoed worden. Bijvoorbeeld dat de burger ten minste het minimumloon kan betalen zodra er sprake is van een arbeidsrelatie.
Geldstroom van gemeente naar burger
Wanneer er geen sprake is van een voorziening in natura is de geldstroom van de gemeente naar de burger een cruciaal uitgangspunt dat in de wet geregeld moet zijn. Ten eerste omdat dit nu juist het wezenlijk verschil is tussen een voorziening in natura en andere vormen. Ik wil voorts voorkomen dat situaties ontstaan waarin bemiddelingsbureaus meer doen dan het simpelweg bij elkaar brengen van de burger en de alfahulp. Er moet een strikte scheiding zijn tussen bemiddelen, hulp verlenen en de werkgeversfunctie. Het kan niet zo zijn dat er geld - bedoeld voor de burger om hulp zelf in te kopen - achterblijft bij een bemiddelingsbureau zonder dat de burger dit weet. Ook in de Kamer werden zorgen uitgesproken over de mogelijke onjuiste rol en belangenverstrengeling van bemiddelingsbureaus bij het persoonsgebonden budget. Ten aanzien van de AWBZ heb ik de Tweede Kamer al toegezegd om zo spoedig mogelijk het geld alleen nog naar de cliënt over te laten maken. Met dit wetsvoorstel wordt dit voor de Wmo al geregeld. Door nu de geldstroom langs voorgestelde weg in het wetsvoorstel te regelen, wordt dit risico sterk beperkt. Het amendement haalt deze wijziging er weer uit.
Financiële tegemoetkoming in artikel 5 Wmo
Het andere (meer technisch-juridische) punt tenslotte, betreft het huidige artikel 5 van de Wmo. In dit artikel wordt, naast de voorziening in natura en het persoonsgebonden budget, ook de financiële tegemoetkoming geregeld. De financiële tegemoetkoming is bedoeld als een tegemoetkoming in bepaalde kosten die de burger maakt en die door de gemeente onder de wet vergoed kunnen worden omdat de kosten zien op maatschappelijke ondersteuning, bijvoorbeeld verhuiskosten. Bij aanvaarding van dit amendement zou de mogelijkheid voor de burger om een financiële tegemoetkoming te ontvangen uit de Wmo verdwijnen. Ik ga ervan uit dat dat niet de bedoeling is van de indieners van het amendement.
Indien de indieners van het amendement nr. 15 dit aanpassen, rekening houdend met bovengenoemde punten, zal ik me niet tegen dit amendement verzetten.
Amendement nr. 9
Het amendement van het lid Van der Vlies c.s. (Kamerstukken II 2008/09, 31 795, nr. 9) strekt ertoe dat de voorziening anders dan in natura bestaat uit een persoonsgebonden budget en een financiële vergoeding. Mocht amendement nr. 15, rekening houdend met bovenstaande opmerkingen, worden aangepast, dan ligt amendement nr. 9 mijns inziens niet meer in de rede.
Amendementen nrs. 10 en 16
Ik kan mij goed vinden in het amendement van de leden Van der Vlies en Van Miltenburg (Kamerstukken II 2008/09, 31 795, nr. 10, gewijzigd bij nr. 16) dat wil regelen dat de te verstrekken informatie óók betrekking heeft op de voorzieningen in natura. Wel plaats ik de kanttekening dat nu niet geëxpliciteerd wordt dat de gemeente de burger dient te informeren over de gevolgen van de keuze voor de voorziening in natura, het persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor de alfahulp, dan wel de financiële tegemoetkoming. Ik ga ervan uit dat juist dat de bedoeling is van de indieners van het amendement.
Amendement nr. 12
Het amendement van het lid Van der Vlies (Kamerstukken II 2008/09, 31 795, nr. 12) voorziet erin dat de gemeente bij de beoordeling van een aanvraag van een burger ook rekening moet houden met verandering van woning in verband met een wijziging van de leefsituatie. Dit amendement ziet erop toe dat het college van burgemeester en wethouders een zorgvuldige afweging maakt bij het al dan niet toekennen van een woningaanpassing in die situaties waarin sprake is van een wijziging van de leefsituatie van de burger. Dit amendement roept bij mij geen principiële bezwaren op. Ik laat het oordeel over dit amendement dan ook over aan de Kamer.
Amendementen nrs. 11 en 13
De amendementen van het lid Leijten (Kamerstukken II 2008/09, 31 795, nrs. 11 en 13) hebben betrekking op de door mij voorgestelde wettelijke overlegbepaling. Ik kies bewust voor de overlegbepaling en niet voor een onverkort ‘mens volgt werk’. De amendementen zijn niet uitvoerbaar. Na de aanbesteding kunnen er complexe situaties ontstaan bij het overgaan van contracten van de ene groep aanbieders naar een andere groep aanbieders. Er kan sprake zijn van meerdere oude en meerdere nieuwe aanbieders. Nieuwe aanbieders zijn – afhankelijk van de gekozen wijze van aanbesteding voorts niet op voorhand zeker van de omvang van hun opdracht. Dat geldt bijvoorbeeld bij het door veel gemeenten gekozen ‘Zeeuwse model’. De situatie bij de Wmo is derhalve veel complexer dan bijvoorbeeld bij het openbaar vervoer, waarbij na gunning, de opdracht van de ene op de andere aanbieder overgaat. Als je op wilt komen voor de belangen van de medewerkers in de zorg vraagt dat om lokaal maatwerk. Oplossingen voor de medewerkers in de zorg zijn dus alleen in overleg tussen de verschillende aanbieders op lokaal niveau te bereiken. Bij dat overleg tussen de verschillende aanbieders komt als vanzelfsprekend ook aan de orde onder welke voorwaarden het personeel in dienst kan komen bij een nieuwe aanbieder. Afspraken maken over die voorwaarden behoort tot de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. In die verantwoordelijkheid kan en wil ik niet treden. Om bovengenoemde redenen ontraad ik beide amendementen.
Amendement nr. 14
Het amendement van het lid Leijten (Kamerstukken II 2008/09, 31 795, nr. 14) strekt ertoe dat de burger schriftelijk dient in te stemmen met de door gemeente gegeven informatie over de individuele voorziening. Ik vind dat dit amendement gewogen moet worden op het punt van de administratieve lasten voor zowel de burger als de gemeente. Mijn voorkeur gaat ernaar uit de vormgeving van de geïnformeerde toestemming te betrekken bij het implementatietraject. Mocht de Tweede Kamer het amendement toch willen aannemen, dan wijs ik erop dat dit veel administratieve lasten met zich meebrengt.
Graag ga ik in de tweede termijn van ons overleg met uw Kamer in debat over deze brief.
Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
mw. dr. J. Bussemaker