Uitweg uit het oerwoud van indicatiestelling

Mensen die een beroep doen op de AWBZ, de WMO of beide, moeten zich vaak tot verschillend loketten wenden en worden nog al eens van het kastje naar de muur gestuurd, voordat ze de juiste hulp ontvangen. ‘Dat kan simpeler, rechtvaardiger en doeltreffender’, zei staatssecretaris Bussemaker tijdens het congres over indicatiestelling in Utrecht.

Dames en heren,

Om te beginnen wil ik u graag voorstellen aan Yannar.
Yannar is een vrouw van 50 met een rugaandoening. Dat is de reden dat ze slecht loopt; met moeite een tiental meter achter elkaar, meer haalt ze niet. Om haar mobiliteit te vergroten vraagt ze in haar woonplaats Doetinchem, bij het Wmo-loket, een driewielfiets aan.

Yannar heeft geluk dat haar gemeente deelneemt aan het project Gezamenlijke beoordeling voor zorg, werk en welzijn. Haar aanvraag wordt daarom behandeld in een projectteam en ze krijgt een trajectcoach toegewezen. In het projectteam blijkt snel dat ze al eerder door de UWV-arts uitgebreid is onderzocht. Deze arts vindt fietsen geen oplossing, ze zal ook dan veel pijn hebben.
Een scootmobiel is een betere oplossing.

Het projectteam besluit ook om iemand een huisbezoek bij Yannar te laten afleggen.
Daar blijkt dat ze problemen heeft met opstaan en zitten, dat haar woning niet geschikt is voor iemand met haar handicap en dat de scootmobiel nergens een plekje kan krijgen.

Het projectteam gaat onmiddellijk over tot actie en start drie indicatiestellingen: een Wmo-urgentie voor een aangepaste woning, indicaties voor een scootmobiel en hulp bij het huishouden.
Yannar zelf is één keer bij het Wmo-loket geweest; meer niet.

Zoals het Yannar is vergaan, zo zou het met iedereen moeten gaan die een aanvraag voor langdurige zorg of Wmo of beide indient. Een dergelijke aanvraag, mag niet, zoals nu helaas vaak het geval is, ontaarden in een bureaucratische marathon.

Vooral voor mensen met meervoudige problemen is de huidige indicatiestelling veelal een enorme last. Ze worden van het ene naar het andere loket gestuurd en moeten steeds opnieuw hetzelfde verhaal vertellen.
En soms krijgen ze vervolgens te horen dat ze zich ergens anders hadden moeten melden.

Om deze frustrerende gang van zaken te veranderen ben ik, samen met minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Programma Stroomlijning Indicatieprocessen in Zorg en Sociale Zekerheid gestart. Onderdeel daarvan is het project Gezamenlijke Beoordeling. De gemeenten Doetinchem en Leeuwarden nemen hieraan deel, samen met verschillende uitvoeringsinstanties, zoals het CIZ, het UWV, het UWV Werkbedrijf en MEE.

De werkwijze komt er simpel gezegd op neer dat je maar een keer een zorgaanvraag hoeft in te dienen. De organisatie waar de cliënt de aanvraag indient, wijst een persoonlijke begeleider aan – de trajectcoach - en die gaat na wat er voor de aanvrager nog meer aan voorzieningen, zorg en ondersteuning nodig is. Vervolgens gaat de trajectcoach – natuurlijk in overleg met de cliënt - daarmee aan de slag bij de andere, deelnemende organisaties.

Kortom: alles draait om de cliënt en hij of zij staat centraal!

Hierbij wordt overigens niet alleen naar de zorgbehoefte gekeken, maar ook naar de mogelijkheden om werk te verrichten. Dit project richt zich daarom alleen op mensen tussen de 16 en 65 jaar. Naast werk kan het ook gaan om vrijwilligerswerk. Op die manier kunnen mensen iets terug doen voor de samenleving.

Het afgelopen jaar zijn in Leeuwarden en Doetinchem op deze manier meer dan 1000 cliënten geïndiceerd.
De komende zomer gaan we deze werkwijze evalueren. Ik verwacht dat dat positief uitpakt. Gisteren sprak ik er ook nog over met staatssecretaris Jetta Klijnsma van SZW en met haar heb ik afgesproken een volgende slag te maken.

Dames en heren, stroomlijnen van de indicatieprocessen is één belangrijk traject dat er toe moet leiden dat mensen met een zorgvraag goed en doelmatig geholpen worden. Zoals ik al zei, is dit traject gericht op mensen met een meervoudige indicatiestelling voor zorg, werk en welzijn.

Daarnaast ben ik ook bezig het proces van indicatiestelling voor de AWBZ te vereenvoudigen.
Sinds 2005 is het Centrum Indicatiestelling Zorg de poortwachter van de AWBZ. Ze stelt vast in welke mate iemand een beroep kan doen op de AWBZ. Allereerst wordt gekeken of het beroep op de collectieve middelen te recht is en vervolgens wordt vastgesteld in welke mate kan er gebruik van gemaakt worden.

Het CIZ doet haar werk goed en naar volle tevredenheid. Het Centrum is onafhankelijk, objectief en werkt integraal. Ik - en met mij de patiëntenorganisaties en de meerderheid van de Tweede Kamer - hechten daar zeer aan. De mensen die er werken zijn echte professionals en verstaan hun vak.

Dat neemt niet weg dat er behoefte is aan veranderingen in het proces van indicatiestelling voor de AWBZ.
Die behoefte leeft zowel onder de zorgprofessionals, de zorgaanbieders en de cliënten en het CIZ. Ze vinden allemaal dat het proces ontdaan moet worden van onnodige bureaucratie en dat het vaak eenvoudiger en sneller kan.
Om die reden is het CIZ op mijn verzoek in een aantal proefprojecten nagegaan of het indiceren niet simpeler en daardoor sneller kan.

Allereerst is onderzocht of zorgaanbieders en –professionals een meer actieve rol kunnen krijgen in het proces van de indicatiestelling. Zij hebben immers veel kennis over en inzicht in de beperkingen van de cliënt. Niet dat ze de indicatiebesluiten moeten vaststellen, maar wel dat ze het CIZ een advies kunnen geven over de mogelijke indicatie. Het gaat daarbij om de eenvoudige cliëntsituaties.

Ik noem een voorbeeld: meneer Jansen heeft een akelige beenwond als gevolg van een val met zijn fiets.
Mijnheer Jansen gaat er mee naar zijn huisarts en die stelt vast dat de wond dagelijkse verzorging nodig heeft. De huisarts kan dan het CIZ van zijn bevindingen op de hoogte stellen en via een formulier op zijn computer, al dan niet in te vullen door zijn praktijkondersteuner of assistente, adviseren dat mijnheer Jansen dagelijks thuiszorg dient te ontvangen door een wijkverpleegkundige.

Als het CIZ dit advies overneemt, hoeft een indicatiesteller van het CIZ mijnheer Jansen niet nog eens allerlei vragen te stellen.
Het indicatiebesluit kan op basis van het advies van de huisarts worden afgegeven, waardoor de zorgverlening snel kan worden ingezet en de CIZ-indicatiestellers meer tijd overhoudt om zich bezig te houden met de meer complexe gevallen.

Aan de basis van deze samenwerking ligt vertrouwen.

Het CIZ vertrouwt op het oordeel van de zorgprofessional.

Dat kan overigens naast de huisarts ook een wijkverpleegkundige zijn, of een zorgaanbieder als het verzorgings- of het verpleeghuis. En als uit steekproeven blijkt dat hij of zij altijd op een juiste manier een indicatieadvies geeft, kan de zorgaanbieder een trusted partner worden.
Het CIZ kan dan in principe voortaan, zonder verdere tussenkomst, het indicatiebesluit afgeven.

Op deze manier is het op termijn mogelijk een groot deel van de AWBZ-indicaties af te handelen. Momenteel voeren we deze werkwijze geleidelijk aan landelijk in. Wel is het daarvoor van groot belang dat de digitale gegevensset door de zorgaanbieder of de zorgprofessional volledig en correct wordt ingevoerd. Uit experimenten is gebleken dat daarin nog wel een slag te winnen valt en ik wil zorgaanbieders en professionals dringend verzoeken daar goed invulling aan te geven.

Een ander project dat erop is gericht de AWBZ-indicatiestelling te vereenvoudigen en slimmer vorm te geven, is het detacheren van CIZ-medewerkers in gezondheidscentra.

Ook dit wil ik graag verduidelijken met een voorbeeld.
De fysiotherapeut die zijn praktijk heeft in een groot gezondheidscentrum, kan op een geven moment vaststellen dat zijn cliënt, mevrouw Bakker, niet alleen erg veel moeite heeft met lopen vanwege haar knieklachten, maar dat ze ook moeite heeft met de persoonlijke verzorging.
Vooral het aantrekken van de steunkousen stuit op problemen.

De fysiotherapeut kan dan mevrouw Bakker meenemen naar de CIZ-medewerker die een paar deuren verderop in hetzelfde gebouw zit. Of, hij vraagt de CIZ-medewerker even bij hem te komen om met mevrouw Bakker te spreken.


Niet alleen wordt mevrouw Bakker dankzij deze korte lijn sneller geholpen en hoeft ze zich niet bij een ander loket te melden, deze werkwijze leidt er ook toe dat de eerstelijns zorgverleners die in het gezondheidscentrum werken, meer oog krijgen voor de mogelijkheden van de AWBZ.

Wat ook anders kan is het om de paar jaar herindiceren van mensen waarvan bekend is dat er geen veranderingen hebben plaatsgevonden. Bijvoorbeeld mensen met een verstandelijke handicap. Alleen als mensen écht achteruit gaan moet er geherindiceerd worden. Daarbij moet er vertrouwd worden op het oordeel van de professionals.

Dames en heren, ik heb u in het kort de belangrijkste veranderingen die er momenteel gaande zijn bij de indicatiestelling geschetst. Ik heb vooral ingezoomd op het project Stroomlijnen Indicatiestelling en de veranderingen binnen de AWBZ.

Tot slot wil ik nog kort ingaan op de indicatiestelling Wmo, waar gemeenten bestuurlijk verantwoordelijk voor zijn.
Uit onderzoek is gebleken dat ver weg de meeste mensen die bij een gemeente aankloppen om een beroep te doen op de Wmo tevreden zijn over de gang van zaken en de hulp die ze krijgen.

Maar er is ook een kleine groep mensen die minder tevreden is over de indicatiestelling. Het betreft slechts één procent van de 300.000 mensen die een herindicatie voor hulp bij het huishouden hebben ontvangen.
Toch wil ik graag alle klachten serieus nemen, hoe gering ze ook in aantal zijn.

Een van de veel gehoorde klachten betrof de telefonische indicatie. Een manier van werken die door veel gemeenten wordt gehanteerd.
Echter niet iedereen is er tevreden over. Op die manier kan de indicatiesteller geen volledig beeld krijgen van de cliënt, was een van de argumenten die uit het onderzoek naar voren kwam. Ook wordt het telefonisch indiceren nogal eens als onpersoonlijk ervaren.

Op basis van de bevindingen van de onderzoekers, werken we momenteel aan een factsheet voor gemeenten.
Een handig overzicht waarop snel te zien is hoe het beste gehandeld kan worden in veel voorkomende situaties.

Eén van de aanbevelingen van de onderzoekers is dat gemeenten meer tijd moeten nemen voor het eerste gesprek met de cliënt. En aangeraden wordt dat gesprek niet altijd telefonisch te voeren.
Ik ben voorstander van gesprekken aan de keukentafel. Dan ontstaat er geen beeld van wat mensen niet meer kunnen. Maar ook wat ze wel kunnen, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk.

Daarnaast wordt gemeenten – net als in het project Stroomlijnen Indicatieprocessen – aangeraden structureel in overleg te gaan met zorgaanbieders en indicatiestellers en samen met hen een team te vormen. Op die manier wordt ieders taakopvatting helderder en kan er beter integrale hulp worden geboden.
Net als in het project Stroomlijnen kan dan voorkomen worden dat cliënten van het kastje naar de muur worden gestuurd en kan de zorg sneller beschikbaar worden gesteld.

Ik herken me in deze aanbevelingen.

Gelukkig zijn veel gemeenten al op deze wijze aan het werk. Bijvoorbeeld de gemeente Sluis. Medewerkers brengen altijd een huisbezoek. Ze kijken dan naar de hele leefsituatie van de persoon waarom het gaat.

Hopelijk kan de factsheet er aan bijdragen dat ook andere gemeenten volgen.

Dames en heren ik sluit af.
Ik hoop dat ik u duidelijk heb kunnen maken dat zorgindicatie volop mijn aandacht heeft. Dankzij het vertrouwen dat alle betrokken partijen in elkaar hebben, wordt de indicatiestelling steeds eenvoudiger, doeltreffender en sneller.
Het moet niet bij de pilots alleen blijven, de indicatiestellingen moeten structureel gewijzigd worden: simpel, rechtvaardig en doeltreffend.