Verslag informele gezinsministersbijeenkomst 4-5 februari te Praag

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DJenG/AJG-2914363

17 maart 2009

Geachte voorzitter,

Op 4 en 5 februari j.l.vond in Praag (Tsjechië) een Informele bijeenkomst van EU gezinsministers plaats. Het Tsjechisch voorzitterschap koos als thema "Europese werkgelegenheidstrategie en kinderopvang".

De bijeenkomst werd voorgezeten door de Tsjechische minister van Sociale Zaken, Peter Necas. De Europese Commissie werd vertegenwoordigd door Eurocommissaris Vladimir Spidla. Nederland was ambtelijk vertegenwoordigd vanuit het ministerie voor Jeugd en Gezin.

Het Voorzitterschap had een tekst opgesteld die in essentie vroeg om een herwaardering/ beloning voor vrouwen die zich volledig wijden aan de zorg voor hun kleine kinderen. Het Voorzitterschap gaf aan een open discussie te wensen over de streefcijfers voor kinderopvang in de lidstaten, waarover tijdens de Europese raad in Barcelona 2002 afspraken zijn gemaakt. Doel is dat de lidstaten zorg dragen voor een opvangaanbod van:
• tenminste 33% voor kinderen tot drie jaar;
• tenminste 90% voor kinderen van drie tot de leerplichtige leeftijd.

Deze ‘open discussie’ werd gevoerd met als uitgangspunten het belang van het kind, de kwaliteit van de kinderopvang en de vrijheid van gezinnen om zelf te kunnen kiezen. Het Voorzitterschap wilde vooral bepleiten dat het werk van vrouwen die thuis zelf hun kinderen opvoeden als een volwaardig alternatief wordt gezien voor een professionele carrière.

Zowel de oude als de nieuwe lidstaten bestempelen het creëren van voorwaarden voor het combineren van werk en gezin als een prioriteit. Vooral bij de oude lidstaten speelde het belang van de keuzevrijheid van zowel de ouders als lidstaten een belangrijke rol in het debat. Voorts bleek dat de lidstaten van mening verschillen over hoe ze het kunnen combineren van arbeid en zorg willen ondersteunen. Deze verschillen hangen vooral af van de culturele, historische en politieke achtergronden van de lidstaten. Daarbij speelde voor de meeste lidstaten de economische crisis en de hoge werkloosheid een rol. Een ander punt van zorg was dat de geboortecijfers in de meeste landen te laag zijn in het licht van de komende vergrijzing van de bevolking.

Een groot aantal lidstaten gaf aan de Barcelona doeleinden te willen blijven nastreven, maar verwachtte niet dat dat in 2010 zal zijn gelukt. Enkele Oost-Europese landen benadrukten de behoefte om de verdeling van arbeid en zorg of juist de specialisatie van arbeid (de man) en zorg (de vrouw) aan de lidstaten en de gezinnen zelf over te laten.

Er was een algemene consensus over het belang van het kind, als uitgangspunt om het beleid voor het combineren van arbeid en zorg te beoordelen. Deze consensus betrof vooral het belang van een goede kwaliteit van de opvang. Zodra het echter wat specifieker werd, bleken er toch de hiervoor genoemde grote verschillen tussen de lidstaten te bestaan. Opvallend was dat - behalve dat Nederland dit inbracht - de mogelijkheid om parttime te kunnen werken geen rol speelde in deze discussie.

De discussie krijgt binnen de EU een vervolg in de bijeenkomsten van de ministers van Sociale zaken en Werkgelegenheid als het gaat om onderwerpen als gelijke kansen en gelijke behandeling.


Hoogachtend,
de minister voor Jeugd en Gezin,

mr. A. Rouvoet