Kamervragen over dienstverlening coffeeshops

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten GeneraalPostbus 20018
2500 EA Den Haag

Ons kenmerk: FM/2009/320 U

Uw brief (kenmerk): 2009Z02180 en 2009Z02179

Betreft: Beantwoording kamervragen dienstverlening coffeehops

Hierbij doe ik u toekomen, mede namens de minister van Justitie, de antwoorden op vragen van de leden Joldersma, De Nerée tot Babberich en Van Haersma Buma (allen CDA) inzake het opzeggen van betaalrekeningen aan coffeeshops (nr. 2080912690, 10 februari 2009), alsmede de vragen van het lid Van der Ham (D66) inzake het weigeren van bepaalde klanten door banken en het opzeggen van rekeningen (nr. 2080912580, 10 februari 2009).

De Minister van Financiën,

Wouter Bos

Antwoorden van de ministers van Financiën en Justitie op de vragen van de leden Joldersma, De Nerée tot Babberich en Van Haersma Buma (allen CDA) over het opzeggen van betaalrekeningen aan coffeeshops (kenmerk 2009Z02180/2080912690, ingezonden 10 februari 2009)

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het bericht dat banken geen betaalrekening aan coffeeshops mogen weigeren?

Antwoord vraag 1

Ja.

Vraag 2

Is er wet- en regelgeving die banken dwingt om coffeeshops als klant te hebben en te houden en zo nee, waarop is dan de uitspraak gebaseerd dat banken geen betaalrekening aan coffeeshops mogen weigeren?

Vraag 3

Is de vrees voor crimineel gedrag van coffeeshops, voor zover deze al niet zijn betrokken in criminele activiteiten, een legitieme reden om banken te verplichten een betaalrekening aan coffeeshops te bieden?

Antwoord vragen 2 en 3

Opgemerkt kan worden dat in de Nederlandse nationale rechtsorde geen uitdrukkelijk tot banken gerichte verplichting is opgenomen die ertoe strekt dat zij zakelijke relaties met coffeeshops moeten aangaan of dienen voort te zetten. Uitgangspunt bij een bancaire relatie is de contractvrijheid tussen partijen. Banken staat het binnen de grenzen van de wet derhalve vrij om al dan niet een zakelijke relatie met een natuurlijk persoon of rechtspersoon aan te gaan of voort te zetten. In mijn antwoord op de kamervragen van 16 januari jl. (Aanhangsel Handelingen II, 2008-2009, nr. 1461) heb ik dan ook nergens opgemerkt dat een bank verplicht is om met iedereen die zich bij haar aandient een bancaire relatie aan te gaan. Doel en strekking van mijn antwoord was dat – vanwege de door mij geschetste risico’s, zoals de toevlucht van coffeeshops tot het niet-officiële circuit van bankieren – voorkomen dient te worden dat alle coffeeshops van iedere vorm van bancaire dienstverlening worden uitgesloten.

Vraag 4

Zijn meer voorbeelden van rechtspersonen die vanwege hun gedoogstatus of hun betrokkenheid bij criminele activiteiten een betaalrekening is onthouden dan wel van wie een betaalrekening is opgezegd? In hoeverre benutten de banken daarbij momenteel de ruimte die de wetgeving biedt?

Antwoord vraag 4

Ja, er zijn mij andere voorbeelden bekend van rechtspersonen waarvan, vanwege de door hen ontplooide legale, illegale activiteiten of in het schemergebied daartussen, de betaalrekeningen zijn onthouden dan wel zijn opgezegd. Of de desbetreffende bank in al die gevallen geoorloofd was om al dan niet een bancaire relatie te verbreken, wordt niet alleen beheerst door het publiekrecht, in het bijzonder de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (WWFT), maar ook door het civiele recht en meer in het bijzonder door hetgeen partijen daaromtrent zijn overeengekomen. Bij de beëindiging van een bancaire relatie zal veelal sprake zijn van de uitoefening van een door partijen overeengekomen beëindigingsbevoegdheid. Indien een dergelijke bevoegdheid niet is overeengekomen, is de bank gerechtigd haar relatie met een klant te beëindigen wanneer deze illegale activiteiten ontplooit op grond van het bepaalde in artikel 6:248 lid 2 BW (derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid). Indien de cliënt uitsluitend legale dan wel door de Nederlandse overheid gedoogde activiteiten ontplooit, ligt de zaak – zoals blijkt uit de relevante jurisprudentie – gecompliceerder. Uiteindelijk zal de onafhankelijke (civiele) rechter het belang van de bank op beëindiging van de relatie en het belang van de cliënt op voortzetting van de relatie tegen elkaar (moeten) afwegen. Hij zal moeten beoordelen of de bank gelet op de omstandigheden van het geval gerechtigd was de relatie te beëindigen dan wel dat de beëindiging strijdig was met de redelijkheid en billijkheid.
Of een bank klanten in bepaalde gevallen de betaalrekening mocht onthouden verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.

Vraag 5

Waarom is het nodig dat de minister van Financiën over betaalrekeningen aan coffeeshops in overleg treedt met de Nederlandse Vereniging van Banken en heeft dergelijk overleg al vaker plaatsgevonden over soortgelijke situaties?

Antwoord vraag 5

In mijn antwoord op de op 16 januari 2009 ingezonden kamervragen (Aanhangsel Handelingen II, 2008-2009, nr. 1461) heb ik aangegeven waarom ik het raadzaam vind om over het onderhavige onderwerp in overleg te treden met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en andere betrokkenen. Mijns inziens moet worden voorkomen dat coffeeshops, die binnen de kaders van de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie opereren, praktisch worden uitgesloten van deelname aan het reguliere betalingsverkeer. Een zodanige uitsluiting kan ongewenst of zelfs crimineel gedrag, zoals het gebruik maken van bankrekeningen van zogenoemde katvangers of ‘ondergronds’ bankieren, tot gevolg hebben. In de eerdere toezegging van 25 maart 2008 (Aanhangsel Handelingen II, 2007-2008, nr. 1761) werd immers opgemerkt dat indien in de toekomst mocht blijken dat coffeeshops geheel zouden worden uitgesloten van bancaire dienstverlening, in overleg met de NVB en andere betrokkenen naar een gepaste oplossing voor dat probleem gezocht zou worden. Wat betreft het laatste element van uw vraag merk ik op dat mijn ambtenaren regelmatig gesprekken voeren met (medewerkers van) de NVB. Tijdens verschillende van die gesprekken is het onderhavige onderwerp aan bod gekomen.

Vraag 6

Is bij coffeeshops vanwege de illegaliteit van de voorraad niet per definitie sprake van criminele activiteiten zoals witwassen en heeft u de indruk dat banken momenteel (kunnen) voldoen aan hun verplichting tot het melden van alle verdachte transacties rond coffeeshops?

Antwoord vraag 6

Coffeeshops nemen een bijzondere positie in, omdat het gaat om het gedogen van strafbaar handelen. De handel in softdrugs is een strafbaar feit en wordt onder bepaalde voorwaarden (minimaal de AHOJG-criteria) door de Nederlandse overheid gedoogd. Het gaat hierbij om onder andere de verkoop van kleine hoeveelheden cannabis en een handelsvoorraad van maximaal 500 gram. Zolang een coffeeshop zich aan de gedoogcriteria houdt wordt strafrechtelijk niet opgespoord of vervolgd. Als coffeeshophouders daarentegen de gedoogcriteria van bijvoorbeeld een handelsvoorraad van 500 gram overtreden, is dat voldoende grond om strafrechtelijk op te treden.

Vraag 7

Is het vanwege de directe of indirecte betrokkenheid van coffeeshops bij criminele activiteiten juist niet wenselijk dat banken de dienstverlening aan coffeeshops kunnen opzeggen, mede met het oog op de daadkrachtige aanpak van de verwevenheid van de onderwereld en de bovenwereld?

Antwoord vraag 7

De reden waarom ik het wenselijk acht dat coffeeshops niet van iedere vorm van bancaire dienstverlening worden uitgesloten, heb ik in mijn antwoord op de kamervragen van 16 januari jl. reeds aangegeven. Een zodanige uitsluiting zal verder onwenselijk of zelfs crimineel gedrag in de hand werken. Voor zoveel mogelijk dient te worden voorkomen dat coffeeshops ondergronds gaan bankieren of gebruik gaan maken van bankrekeningen van zogenoemde katvangers en dat als gevolg daarvan vrijwel ieder zicht op de geldstromen van en naar de coffeeshops verdwijnt.

Antwoorden van de Minister van Financiën op de vragen van het lid Van der Ham (D66) over het weigeren van bepaalde klanten door banken en het opzeggen van rekeningen (kenmerk 2009Z02179/2080912680, ingezonden 10 februari 2009)

Vraag 1

Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 11 december 2008 (m.n. 4.6.3 en 4.6.4) waarin de vordering van een coffeeshophouder tot voortzetting van een door de SNS Bank eenzijdig opgezegde bancaire relatie werd toegewezen, in het licht van uw antwoord op vragen van de leden Tang, Vos en Bouwmeester dat banken hun beleid ten aanzien van coffeeshops baseren op de gevoeligheid voor fraude en het witwassen van gelden?

Antwoord vraag 1

De aangehaalde uitspraak van de rechtbank Zwolle van 11 december 2008 is in Nederland niet de eerste coffeeshop die een proces tegen een bank aanspande. Er zijn inmiddels een aantal uitspraken geweest in een zaak tussen een Nederlandse bank en een coffeeshop (LJN: BG6475, LJN: BD5292, LJN: BG7108). Aangezien in de onderhavige zaak de SNS bank beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de Zwolse rechtbank van 11 december jl. en de zaak derhalve nog bij de rechter ligt, past het mij niet om een inhoudelijk oordeel uit te spreken over die beslissing.

Vraag 2

Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen over het weigeren van een zakelijke rekening-courant aan de Jonge Republikeinen door ABN Amro?

Vraag 3

Wat is uw reactie op het bericht dat ING weigert een rekening toe te kennen aan de Populistische Omroep Nederland?

Antwoord vragen 2 en 3

Ja. Wat betreft de weigering van ING een rekening toe te kennen aan de Populistische Omroep Nederland (PON) heb ik van ING begrepen dat sprake was van een inschattingsfout en dat de bank inmiddels aan de PON heeft laten weten dat de omroep als klant welkom is.

Vraag 4

Wat is uw reactie op het bericht dat bonafide leden van de Verenigde Exploitanten Relaxbedrijven (VER) door een aantal banken, waaronder Fortis ABN Amro, ING, SNS en de Rabobank rekeningen worden geweigerd of dat deze worden opgezegd?

Antwoord vraag 4

Banken zijn – zoals ik in mijn antwoorden op de kamervragen van de leden Joldersma, De Nerée tot Babberich en Van Haersma Buma heb toegelicht – niet verplicht om zakelijke relaties met klanten aan te gaan of voort te zetten. Uitgangspunt bij een bancaire relatie is de contractvrijheid tussen partijen. Banken kunnen derhalve de relatie met hun klant verbreken in verband met een door hen gemaakte risico-inschatting: zij kunnen daarom besluiten om geen bancaire relatie met leden van de VER aan te gaan dan wel om een zodanige relatie te beëindigen. Daarnaast dienen banken op grond van publiekrechtelijke regelgeving, in het bijzonder de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (WWFT), beleid te voeren waarbij zij kritisch dienen te kijken naar integriteitsrisico’s rond de dienstverlening aan bepaalde (potentiële) cliënten. Hierdoor kan de bank beslissen om geen relatie met een bepaalde cliënt aan te gaan, dan wel een (bestaande) relatie op te zeggen of te weigeren bepaalde bancaire diensten te verlenen, indien die relatie of dienstverlening een voor haar onaanvaardbaar risico (kan) opleveren, als het gaat om aantasting van haar integriteit en/of haar reputatie.

Vraag 5

Zijn u gevallen bekend waarin erotische sauna’s of parenclubs rekeningen werden geweigerd of opgezegd?

Antwoord vraag 5

Nee.

Vraag 6

Deelt u de mening dat er een trend lijkt te zijn om rekeningen te weigeren dan wel op te zeggen aan ondernemingen die buiten de ‘mainstream’ vallen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze trend? Zo nee, hoe duidt u deze reeks incidenten?

Vraag 9

Kunt u aangeven welke invloed het feit dat de staat een grotere rol in de bancaire sector is gaan spelen naar uw mening heeft, en zou moeten hebben, op deze trend?

Antwoord vragen 6 en 9

Ik begrijp het door u gehanteerde begrip ‘mainstream’ zodanig dat u doelt op de situatie dat verschillende (Nederlandse) banken de beslissing hebben genomen om in bepaalde gevallen geen bancaire relatie aan te gaan of (bestaande) relaties te beëindigen met bijvoorbeeld coffeeshophouders en exploitanten van relaxbedrijven. Verschillende banken voeren sedert verschillende jaren een terughoudend beleid met betrekking tot het onderhouden van relaties met de seksindustrie en softdrugshandel. Dit beleid kan onder meer worden teruggevoerd op de internationale en nationale regelgeving, in het bijzonder de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT). Banken zijn gehouden om aan deze publiekrechtelijke verplichtingen uitvoering te geven.

Vraag 7

Deelt u de mening dat het onwenselijk is als bedrijven hun toevlucht moeten zoeken tot het niet-officiële circuit om te bankieren omdat zij bij bonafide banken geen rekening kunnen krijgen? Zo ja, kunt u aangeven hoe u wil voorkomen dat dit toch gebeurt?

Antwoord vraag 7

Ik deel uw mening dat het niet wenselijk is bedrijven van iedere vorm van bancaire dienstverlening uit te sluiten en crimineel gedrag, zoals het ‘ondergronds’ bankieren, in de hand te werken.
Zoals ik in mijn antwoorden op de kamervragen 7 en 8 van 16 januari 2009 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008-2009, nr. 1461) heb aangegeven, zal ik op korte termijn in overleg treden met de NVB en andere betrokkenen om te bewerkstellingen dat banken aan coffeeshops een pakket aan primaire betaaldiensten aanbieden. Verder zijn er mij geen voorbeelden bekend van relaxbedrijven die bij een (civiele) rechter een vordering hebben ingediend die ertoe strekt dat een relatie dient te worden aangegaan dan wel dat de bancaire dienstverlening dient te worden voortgezet. Het lijkt mij daarom gepast af te wachten op de ontwikkelingen in de jurisprudentie.

Vraag 8

Kunt u het wettelijk kader schetsen dat geldt voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van het opzeggen dan wel weigeren van een rekening door een bank en wanneer sprake zou zijn van ontoelaatbare discriminatie?

Antwoord vraag 8

Wat betreft de situatie dat een bank weigert om een relatie met een bepaalde (potentiële) cliënt aan te gaan, dient te worden opgemerkt dat in de Nederlandse situatie sprake is van contractvrijheid en dat er geen afdwingbaar recht op bancaire dienstverlening is. De wijze waarop en de omstandigheden waaronder een bank haar relatie met een bestaande cliënt kan beëindigen, wordt beheerst door hetgeen beide partijen daaromtrent zijn overeengekomen. Op de rechtsverhouding tussen een (Nederlandse) bank en haar cliënt zijn veelal de zogenoemde Algemene bankvoorwaarden van toepassing. Hierin is bepaald dat beide partijen bevoegd zijn om op te zeggen, waarbij de vrijheid om van deze opzeggingsbevoegdheid gebruik te maken wordt beperkt door de eisen van redelijkheid en billijkheid.