Dopingbestrijding eist hoge tol van sporters
Nederlandse sporters en dopingbestrijders moeten samen nagaan hoe ze het evenwicht willen bewaren tussen het bestrijden van doping en de gevolgen daarvan voor de sporters. Dat zei staatssecretaris Bussemaker tijdens de Expertmeeting over Doping en Topsport in Rotterdam.
Dames en heren,
Welkom bij deze bijeenkomst over doping en topsport.
Een onderwerp dat ons – en veel andere mensen – al jarenlang bezighoudt.
Een onderwerp ook dat zich elk jaar in een andere gedaante aandient. De ontwikkelingen in de doping volgen elkaar in een razendsnel tempo op, zowel aan de kant van het dopingaanbod als aan de kant van de dopingbestrijding.
Een onderwerp bovendien dat vaak tot heftige discussies leidt.
Dat is ook de afgelopen weken weer gebleken, gezien het aantal publicaties in de verschillende media over de aanscherpingen in de World Anti Doping Code sinds 1 januari van dit jaar.
Het is daarom goed dat we vandaag bij elkaar zijn om elkaars mening te horen en om na te gaan hoe we samen invulling willen geven aan het anti-dopingbeleid.
Ik heb deze bijeenkomst laten organiseren onder meer naar aanleiding van de gesprekken die ik in Peking heb gevoerd met een aantal topsporters.
Wat mij betreft is het doel van vandaag dat we onze meningen verduidelijken en eventueel aanscherpen en niet de hakken in het zand plaatsen.
Ik hoop niet dat we als twee kampen op het eind van de middag uit elkaar gaan. Ik zou deze middag willen ingaan met de vraag, waar staan wij nou in de strijd tegen doping? Wat bindt ons, zowel de sporter als de dopingbestrijder? Voor welke dilemma’s staan we en hoe kunnen we daar een antwoord opgeven? En hoe kunnen we een balans vinden tussen het zo optimaal bestrijden van dopinggebruik en de maatregelen die daarvoor genomen moeten worden?
Maar voordat ik u het woord geef, wil ik daar graag eerst zelf iets over zeggen.
Ik denk om te beginnen, dat we moeten constateren dat sinds het WADA eind vorige eeuw is opgericht, het dopingprobleem goed onder controle hebben. Sindsdien hebben we een wereldwijd geharmoniseerd antidopingbeleid voor bijna alle sporten. Daardoor weet iedere sporter altijd en overal waar hij aan toe is. In welk land hij ook is en welke sport hij ook beoefent. Dit voordeel van uniforme regelgeving, deze duidelijkheid, heeft echter ook zijn keerzijde. Zo staan er softdrugs op de dopinglijst, iets waar ik het absoluut niet mee eens ben. Je kunt volgens mij het gebruik van softdrugs door sporters beter ontmoedigen via ander beleid dan de strenge anti-dopingaanpak.
Hoe dan ook het succes van de mondiale aanpak blijkt duidelijk uit de cijfers.
Het percentage positieve dopingtesten ligt tussen de 1,5 en 2,5 procent van het aantal testen.
Natuurlijk weet ik dat er beweerd wordt dat er veel meer dopinggevallen zijn, maar ik beperk me tot de feiten en dan kunnen we niet stellen dat er sprake is van een grootschalig, structureel probleem.
Terzijde: ik zou wensen dat iedereen zich aan de feiten zou houden: in het dopingvraagstuk komen te veel, halve waarheden en niet bestaande beelden voor.
Dat lage aantal positieve testen moet zo blijven. Of beter nog, het aantal dopinggevallen moet nog lager. Hoe dat moet gebeuren laten we in Nederland aan de sport over. De sport is de eerst verantwoordelijke. De overheid ondersteunt de sport daarbij, vooral via de Doping Autoriteit.
Ik wil graag nogmaals benadrukken waarom het kabinet de sport hierbij steunt en van mening is dat doping niet in de sport thuis hoort.
Op de eerste plaats omdat het haaks staat op een van de beginwaarden van sport: het fair play principe.
Daarnaast is doping schadelijk voor de gezondheid en in sommige gevallen zelfs levensbedreigend. Gelukkig komt dat laatste weinig voor, maar de gevallen die bekend zijn, spreken erg tot de verbeelding, zoals de wielrenner Tom Simpson en een aantal voor het leven verminkte topsporters uit de DDR
Een ander argument om als kabinet tegen doping te zijn, is dat goede, faire topsport andere mensen stimuleert ook aan sport te doen en dat het leidt tot nationale trots. Als de topsport besmet raakt, heeft dat een boemerangeffect, dan worden de belangrijke maatschappelijke waarden van sport ernstig bedreigd
Vanwege deze redenen heb ik in de kabinetsnota De kracht van sport – die ik een jaar geleden aan de Kamer heb aangeboden - nadrukkelijk aandacht besteed aan het bestrijden van dopinggebruik, vooral onder topsporters.
Daarin staat dat het kabinet de sport steunt bij het uitvoeren van haar antidoping beleid, bijvoorbeeld door de bekostiging van de Nederlandse Dopingautoriteit.
Deze scheiding in verantwoordelijkheden tussen sport en overheid, vind ik erg belangrijk. Dopingbestrijding is belangrijk, maar het is niet zo grootschalig en voor de sport onbeheersbaar, dat daar strafwetgeving voor nodig is. Ik hecht dan ook zeer aan de zelfregulering van de sport zelf.
Mede dankzij de inzet van Nederland is deze scheiding tussen de rol van de sport en de overheid ook in de Unesco-conventie opgenomen. Dat moet ook vooral zo blijven.
Dames en heren, de dopingbestrijding is dus allereerst een zaak van de sport zelf. En zoals ik al eerder vaststelde is de sport – mede dankzij het WADA – daar erg goed in.
Waar we nu voor staan is de vraag of we een balans kunnen vinden tussen de manier waarop we dopinggebruik bestrijden en de gevolgen daarvan voor de individuele sporter.
Of anders gezegd, wat zijn de nadelen van het succes van het anti-dopingbeleid?
De Doping Code, die in 2004 in werking is getreden, is altijd een zeer strenge code geweest met uniforme sancties. Hoewel er gelukkig wat meer flexibiliteit in de sancties is aangebracht, is het karakter van de code nog steeds buitengewoon streng. Dit is niet afgenomen, maar juist toegenomen.
Daardoor hebben we sinds 1 januari te maken met het zogenaamde whereabouts-systeem.
Volgens sommige sporters is door dit systeem de keerzijde van het anti-dopingbeleid te negatief aan het worden.
Ik heb verschillende topsporters in uiteenlopende bewoording over deze aanpassing van de dopingcode horen klagen. Iemand noemde het een inquisitie, iemand anders typeerde de nieuwe regels als ‘zwaar overdreven’ en toptennisser Rafael Nadal liet zich ontvallen dat topsporters nu ‘als criminelen worden behandeld’. Tot slot liet FC Groningen trainer Ron Jans weten ‘dat als dit doorgaat we beter kunnen stoppen met voetbal’.
Anders gezegd de proportionaliteit is volgens sommigen in het geding. De tol die topsporters moeten betalen om doping volledig uit te bannen, wordt als te hoog gezien.
Zelf zie ik vooral spanningen met de privacy-regels die in ons land en in Europa gelden. Ik heb dat zelf aangekaart tijdens de sportministersbijeenkomst in Biaritz, in november vorig jaar. Ik begrijp dat er met WADA overleg plaats vindt over aanpassing van hun regels aan de Europese wetgeving. Zo hoort dat natuurlijk ook!
Ik denk dat het goed is dat we vandaag met elkaar over dit soort zaken praten en dat we vooral nagaan hoe wij, als Nederlandse sporters en dopingbestrijders het evenwicht willen bewaren tussen het bestrijden van doping en de gevolgen daarvan voor de sporters. Waar ligt de grens voor de individuele sporter? En moeten we misschien meer investeren in andere opsporingsmogelijkheden, zoals het biomedisch paspoort en testen om genetische doping te kunnen vaststellen?
Wellicht komt u aan het eind van de middag met een lijstje waarop heldere en overtuigende ideeën staan om de Doping Code aan te passen.
Als dat het geval is, ben ik bereid bij andere landen na te gaan of zij onze mening delen en of we dan gezamenlijk actie kunnen ondernemen.
Ik wijs nadrukkelijk op samenwerking, want Nederland kan hierin niet solistisch optreden. Bovendien moeten we als Nederland ook oppassen dat we te betweterig over komen en ons isoleren binnen het internationale sportbeleid. Aan de andere kant moeten we ons waar nodig kritisch blijven opstellen en medestanders zoeken bijvoorbeeld in bijeenkomsten van sportministers.
Eerdere ervaringen hebben mij geleerd dat het door samenwerking mogelijk is de regelgeving aan te passen.
Zoals u wellicht weet is het door tactische coalities te vormen ook gelukt om het Duitse voorstel tegen te houden. Misschien is het niet bij iedereen bekend, maar de Duitsers hadden graag gezien dat topsporters niet één uur per etmaal gecontroleerd kunnen worden, maar 24 uur per etmaal! Dat betekende dat bekend moest zijn waar de topsporter zich élk uur van de dag en nacht bevinden.
Dat is dus gelukkig niet doorgegaan.
Dames en heren, ik wil u graag zelf het woord geven. Het is goed dat we af en toe met elkaar van gedachten wisselen over een zodanig belangrijk onderwerp als doping in de sport en hoe we dopinggebruik kunnen tegengaan.
Ik wens u een zinvolle bijeenkomst.