Effectiviteit en uitvoering sancties onbekend bij rechters
Rechters zijn onbekend met de effectiviteit van de sancties die zij opleggen en de wijze waarop deze worden uitgevoerd. Die factoren spelen dan ook nauwelijks een rol bij hun besluitvorming. Tot deze conclusie komen onderzoekers van het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen van de Universiteit Utrecht in hun rapport De tenuitvoerlegging van sancties: maatwerk door de rechter? Minister Hirsch Ballin van Justitie heeft het rapport vandaag aan de Tweede Kamer gestuurd.
De onderzoekers concluderen dat rechters gewoonlijk weinig weten over de tenuitvoerleggingspraktijk, in het bijzonder over de (effectiviteit van) gedragsbeïnvloedende straffen en maatregelen. Rechters verklaren hun positie met een verwijzing naar de taakverdeling met het openbaar ministerie en het belang van een efficiënte strafrechtspleging. Deze terughoudende opstelling is begrijpelijk, maar verdraagt zich slecht met de eigen verantwoordelijkheid die de rechter heeft. Alleen bij de omzetting van de werkstraf in een gevangenisstraf en de verlenging van de maatregel voor stelselmatige daders, zien we bij de rechter een actieve bemoeienis met de wijze van tenuitvoerlegging.
Adviezen
Het onderzoek gaat uitvoerig in op de vraag hoe rechters bij de behandeling van strafzaken omgaan met het advies van de reclassering of een gedragsdeskundige. In het advies vindt de rechter veelal uiteengezet of gedragsbeïnvloeding bij de verdachte mogelijk is en met welke op te leggen straf of maatregel die gedragsbeïnvloeding kan worden geëffectueerd. Zelf vragen rechters bijna nooit een advies aan, dat doet het openbaar ministerie meestal. Als een advies wordt uitgebracht, wordt de inhoud daarvan in de meeste gevallen zonder meer gevolgd. ‘Terecht’ zeggen rechters: ‘want andere instanties zijn meer deskundig op het terrein van de effectiviteit van sancties’. Deze opstelling staat echter haaks op de straftoemetingsvrijheid van rechters. Bovendien doet het vreemd aan dat rechters zo weinig weten over de effectiviteit van de straffen die zij opleggen in een tijd dat terugdringen van recidive steeds belangrijker wordt gevonden en de wetenschappelijke kennis daarover is toegenomen.
Persoonsgerichte aanpak
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en DocumentatieCentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie omdat het ministerie belang hecht aan een persoonsgerichte aanpak 'tijdens' het strafrechtelijk traject. Zowel de sanctieoplegging als de tenuitvoerlegging is namelijk bepalend voor de mate van succes bij terugkeer in de samenleving van een justitiabele en het terugdringen van recidive.
Voor hun rapport observeerden de Utrechtse onderzoekers zittingen bij drie rechtbanken. Tevens interviewden zij rechters naar aanleiding van hun observaties. Centrale vraag was in hoeverre de strafrechter in staat is maatwerk te leveren op basis van kennis over de praktijk van de tenuitvoerlegging van sancties en de effectiviteit van de op te leggen sanctie.
Maatregelen
De minister van Justitie vindt dat rechters moeten beschikken over basiskennis wat betreft de tenuitvoerlegging en effectiviteit van sancties. Van de rechter mag verwacht worden dat hij een gedragsdeskundig advies op haar merites weet te waarderen en dat hij zonodig ter zitting over de in de vordering geadviseerde straf of maatregel kritische vragen weet te stellen aan de officier van justitie, de verdachte en of de aanwezige deskundige(n). Dit belang neemt toe naarmate de rechter meer mogelijkheden krijgt om op de persoon toegesneden sancties op te leggen. De Raad voor de rechtspraak deelt de conclusies van de onderzoekers en zal daarom het scholingsprogramma voor de rechtspraak op dit terrein uitbreiden. Het WODC werkt daarnaast samen met de raad voor de rechtspraak aan een overkoepelende studie naar de effectiviteit van sancties.