Uitvoering toezeggingen m.b.t. Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
27 februari 2009
CZ/CGGZ-2913015
Geachte voorzitter,
Door mijn ambtsvoorganger is bij de plenaire behandeling in de periode 2006-2007 over wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz) inzake de voorwaardelijke machtiging en dwangbehandeling toegezegd dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zal worden verzocht te onderzoeken of er indicaties zijn dat toevlucht wordt gezocht tot toepassing van middelen of maatregen omdat het opstellen van behandelplannen te lang duurt.De IGZ heeft inmiddels uitvoering gegeven aan dit onderzoek. Op basis van de geanalyseerde gegevens uit het Bopzis-registratiesysteem over de sector geestelijke gezondheidszorg concludeert de IGZ dat de cijfers geen aanknopingspunten geven om te concluderen dat toevlucht tot middelen of maatregelen wordt genomen omdat het opstellen van een behandelingsplan te lang zou duren. De gegevens wijzen er juist op dat de meeste behandelingsplannen in relatief korte tijd tot stand komen of bijgesteld worden.
Conform de toezegging in mijn brief van 23 december 2008 (kenmerk CZ/CGG-2875665) doe ik u bijgaand de (verdere) resultaten van het onderzoek toekomen.
Tevens is door mijn ambtsvoorganger bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bopz (zelfbinding) in de periode 2006-2007 toegezegd dat de IGZ zal worden worden verzocht, toen nog met het oog op de naderende derde evaluatie van de Wet bopz, te rapporteren over de toepassing van het instrument van de zelfbindingsverklaring. Tijdens de behandeling ging men er van uit dat de inwerkingtreding van zelfbinding spoedig zou geschieden. Uiteindelijk is de zelfbindingsregeling op 1 januari 2008 in werking getreden.
Op basis van haar onderzoek concludeert de IGZ dat de zelfbindingsregeling in het eerste jaar van haar inwerkingtreding spaarzaam is toegepast en dat de regeling complex is en relatief onbekend, desalniettemin lijkt de zelfbinding een welkome aanvulling te zijn op het bestaande instrumentarium van de Wet bopz.
Kortheidshalve verwijs ik u naar bijgaand verslag van bevindingen met het instrument zelfbinding.
Ik vertrouw erop dat ik met deze brief aan de toezeggingen heb voldaan.
Hoogachtend,
de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink