Toespraak van minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de opening van het mobiliteitscentrum in Haarlem, dinsdag 24 februari 2009
Een landelijk netwerk van mobiliteitscentra voor 1 maart, dat was de inzet. Twee maanden geleden opende ik het eerste mobiliteitscentrum van ons land – in Eindhoven. Vorige maand was ik in IJmuiden voor het tiende. Vandaag in Haarlem; we hebben nog een week te gaan. Volgende week maandag zal de staatssecretaris het laatste openen in Leeuwarden.
Het is een hele prestatie van alle betrokken partijen, publieke en private. U bent hier in Haarlem bekend met het type neef Nurks, uit de Camera Obscura; de typische Nederlander die tegenwoordig voor de televisie hangt en die altijd nors op alles kritiek heeft en overal wat op aan te merken. Maar zelfs ‘een onaangenaam mensch in de Haarlemmerhout’ zal erkennen dat het een mooie prestatie is: een landelijk netwerk van dertig mobiliteitscentra. En dat is nog maar het begin; een goed begin. En u weet: goed gezeept is half geschoren.
Ik doe dit voor de derde keer. Ik begin het al een beetje in de vingers te krijgen. En toch is het vreselijk dat het nodig is. Een half jaar geleden dook het aantal werklozen onder de 300.000. Tot december daalde de werkloosheid op veel plaatsen. Maar in januari liep het aantal alweer op tot boven de 300.000. Volgens het Centraal Planbureau zullen er eind dit jaar 425.000 werklozen zijn. Dat betekent dus dat de werkloosheid in één jaar tijd toeneemt met een aantal mensen dat even groot is als de hele volwassen bevolking van Haarlem. De verwachting is dat de werkloosheid volgend jaar verder zal stijgen: tot 675.000 werklozen of meer in 2010.
In een half jaar tijd van een acuut arbeidstekort naar groeiende werkloosheid. Op het eerste gezicht werken die aantallen ontmoedigend. Je zou het liefst in bed blijven, de deken over je hoofd te trekken en roepen: ‘stop the world, I want to get off.’.
Die luxe hebben we niet. We kunnen niet wachten tot we precies weten wat de oorzaak is en hoe je de crisis het beste aan kunt pakken. We zullen moeten handelen in de onvolledige tegenwoordige tijd zonder het voordeel van kennis achteraf.
Het zal weer beter gaan, maar het zal niet vanzelf gaan en het zal niet hetzelfde worden. En wanneer deze crisis voorbij is, komen de vraagstukken van energie, klimaat en vergrijzing daarachter weer vandaan. We kunnen niet wachten tot beter tijden of bij de pakken neer gaan zitten. Wie nu bij de pakken neer gaat zitten komt straks niet meer overeind of alleen nog met grote moeite. We krijgen de oplossingen niet op een presenteerblaadje. Het zal inzet, moeite en pijn vergen. Drie doelstellingen dienen de eerstkomende tijd centraal te staan: goed door en sterk uit de crisis komen; vertrouwen herstellen, en internationale markten openhouden.
De voorspellingen zijn verontrustend. Het verlies van een baan raakt mensen hard. Maar als we ons blind staren op de aantallen en alleen maar verlies aan werk en werkloosheid zien, dan zal het niet beter worden. Daar zijn de mobiliteitscentra voor ingericht; om wat als verlies oogt om te zetten in ander werk, om tegenover de groeiende aantallen werklozen, het antwoord te zetten van mensen die desondanks een baan vinden. Al het mogelijke wordt gedaan om mensen aan het werk te helpen en te houden. Werkloosheid voorkomen kan de overheid niet. Werkgelegenheid in stand houden waar geen werk meer is, is geen optie. Dat biedt geen perspectief. Niet voor de betrokken bedrijven en niet voor de betrokken werknemers. Waar er geen werk meer is, moet de inspanning van alle betrokkenen, inclusief de overheid, voor alles zijn gericht op het vinden van nieuw werk en het begeleiden naar een nieuwe baan.
Het is krokusreces, iedereen viert carnaval of zit in de sneeuw; maar het werk gaat gewoon door. Het is zaak deze slagvaardigheid nu vast te houden. De situatie op de arbeidsmarkt vraagt daar ook om. Door de onzekere vooruitzichten zullen de komende tijd steeds meer bedrijven voor de knellende keus komen te staan om óf werknemers te laten gaan, waarmee kostbare kennis en vaardigheid verloren gaat, óf werknemers in dienst te houden, zonder dat de kosten daarvan uit de opbrengst van arbeid worden gedekt. Als die bedrijven geen andere keus hebben dan de betrokken werknemers in dienst te houden óf direct te ontslaan, zou onnodig werkgelegenheid verloren kunnen gaan. Met de werktijdverkorting hebben we bedrijven de ruimte geboden om het maken van die moeilijke keus uit te stellen en de gegeven adempauze te gebruiken om de betrokken werknemers te scholen of bij een andere werkgever te detacheren. Maar werktijdverkorting is geen Haarlemmerolie. Het is een middel met een beperkte werking en een beperkte houdbaarheidsduur, ik heb het al eerder gezegd.
We moeten nu verder.
Dat is niet een zaak van het kabinet dat met een pakket maatregelen komt en dan gaan we weer verder. Als het kabinet niets doet, dan stimuleren we de economie dit jaar alleen al met zo’n 20 miljard euro en volgend jaar met 40 miljard. Want dat zijn de tekorten die we oplopen. En zelfs als het daarna helemaal afgelopen zou zijn, wat niet het geval is, betalen we ieder jaar 2 a 2,5 miljard extra aan rente tot het afbetaald is. Dat doen we in een situatie waarin we vaststelden dat ook zonder de crisis het hard nodig was om de overheidsfinanciën op orde te krijgen als we in de toekomst ook publieke voorzieningen, de sociale zekerheid en de pensioenen nog wilden betalen. De crisis zet ons hard achteruit in dat opzicht en we zullen moeten kiezen: in hoeverre weten we nu de zaak weer onder controle te krijgen en de uitgaven in de hand te houden, want wat we nu niet doen moeten we later onvermijdelijk betalen in beperking van de publieke voorzieningen, sociale zekerheid of pensioenen.
Daarom is het ook niet eenvoudig een kwestie van: doe maar wat stimulering en werktijdverkorting. Dan blijft de werkgelegenheid in stand en komen we de winter door. Zo zal het niet gaan.
We krijgen hogere werkloosheid; grotere aantallen mensen die kort of lang werk zoeken. Wie bereid is aan te pakken wat er aan werk is, heeft de beste kansen om weer verder te komen. Daar zijn de mobiliteitscentra voor. Die functioneren goed.
Tegelijkertijd moeten we zien hoe we bedrijven meer in staat stellen de winter door te komen, zonder dat ze daarbij alle vakkennis en mensen moeten afstoten die nodig zijn om ook de produktie weer snel op gang te brengen. Voorts moeten we kijken hoe we de tijd die beschikbaar komt zinnig kunnen gebruiken voor scholing en omscholing.
De maatregelen die daar voor nodig zijn, zijn vrijwel gereed. Ik lees er dagelijks over in de krant. Ik moet er nog eens achter komen hoe alles zo lekt wanneer je erover praat met anderen, terwijl het goed geheim blijft als je het op het departement bespreekt.
Ik bespreek die maatregelen ook met sociale partners. Dat heeft meer tijd nodig, daarom dat de bijzondere regeling voor werktijdverkorting nog even verlengd wordt, maar het zijn de laatste dagen want de vervanging ligt klaar.
Toch hecht ik eraan om met sociale partners te kijken of we een akkoord kunnen bereiken. Want er is meer nodig om straks sterk uit deze crisis te komen en optimaal te profiteren als er zich weer herstel aftekent.
Het is ook nodig om tot een eerlijke verdeling van lasten te komen. Want ik ben bang dat iedereen in deze crisis zal moeten inleveren. Het gaat echt niet alleen om pensioenen en indexering. We worden collectief in onze ontwikkeling teruggezet en dat geldt ook voor ieder afzonderlijk; niet alleen voor wie hun baan verliezen. Hoe meer we bereid zijn nu wat ‘te laten’ en in te leveren, des te meer perspectief hebben we om in de toekomst de voorzieningen en sociale zekerheid overeind te houden. Maar dan is meer nodig dan dat we alleen de lonen op de inflatie houden. Daar gaat het CPB al vanuit. Nee, zijn we bereid om vanaf nu voor zo lang als het duurt met z’n allen, lonen, uitkeringen, pensioenen op een nullijn te gaan zitten. De koopkracht niet te laten stijgen en een aantal doorbraken te realiseren als het gaat om het functioneren van de arbeidsmarkt en sociaal-economie. Dan kunnen we beter zorgen voor wie kwetsbaar is, voor jeugdigen die straks de school verlaten en waarvoor geen werk is.
Ik ga niet verder in op de onderwerpen die daarbij spelen. U leest het allemaal in de krant van ‘fabeltjesland’. Eén van die ‘fabeltjes’ is dat ik daarbij graag nu naar 67 jaar wil met de AOW-leeftijd. Anderen willen dat om hun begrotingen te laten kloppen. Mij gaat het erom zo goed mogelijk werkgelegenheid te behouden waar werk is, om werk om te zetten in werkgelegenheid en om te zorgen dat we zo goed mogelijk kunnen profiteren als het herstel inzet.
Want laat er geen misverstand over bestaan. Deze crisis is eindig. De groei komt weer terug, met alle problemen die daarmee gepaard gaan; duurzaamheid, klimaat, energie, arbeidstekort en vergrijzing. We kunnen de pijn van die crisis nu wel verzachten. We kunnen wel zorgen dat we zo goed mogelijk werkgelegenheid maken van werk dat er is. Dat is uw taak. En we kunnen zorgen dat we zo snel mogelijk weer opklimmen als de economie keert. Dat is de taak van de sociale partners, samen met alle overheden. En we moeten zorgen dat we dan in de toekomst nog zoveel mogelijk voorzieningen, zekerheid en pensioenen kunnen betalen. Dat is de zaak van het kabinet.
Iedereen is nodig en we hebben geen tijd te verliezen. Daarom zou ik nu samen met de wethouder van Haarlem tot de opening over willen gaan, zodat de mobiliteit op gang komt.