Pensioenfondsen krijgen langere hersteltermijn
Minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, na overleg met De Nederlandsche Bank (DNB), besloten dat pensioenfondsen langer de tijd krijgen om hun reserves op peil te brengen. De wettelijke hersteltermijn van drie jaar wordt tijdelijk verlengd naar maximaal vijf jaar. De pensioenfondsen moeten nu wel aangeven wat zij gaan doen als de komende jaren zou blijken dat het hen niet lukt om binnen vijf jaar hun reserves op peil te brengen. Het kabinet wil met een langere hersteltermijn voorkomen dat veel pensioenfondsen overhaast en onnodig de pensioenuitkering moeten verlagen. Daarnaast wordt voorkomen dat de zaken te lang op hun beloop worden gelaten als de financieel-economische omstandigheden verder zouden verslechteren. De ministerraad heeft ingestemd met toezending van een brief over dit besluit aan de Tweede Kamer.
Uit een inventarisatie van DNB blijkt dat enkele honderden pensioenfondsen niet voldoen aan de wettelijke buffer voor hun verplichtingen: zij hebben een dekkingsgraad van minder dan 105 procent. Moet die buffer binnen drie jaar weer opgebouwd worden, dan kan dat gezien de uitzonderlijke economische omstandigheden, voor veel pensioenfondsen onevenredig zwaar uitwerken, bijvoorbeeld in het verlagen van pensioenen. Pensioenfondsen krijgen nu vijf in plaats van drie jaar voor herstel.
De verwachting is dat de meerderheid van de pensioenfondsen binnen een termijn van vijf jaar weer voldoet aan de wettelijke minimumeisen. Fondsen moeten wel voor 1 april 2009 een realistisch herstelplan indienen bij DNB, die jaarlijks de voortgang toetst. Pensioenfondsen moeten op voorhand in het herstelplan duidelijk maken wat ze gaan doen als geen herstel optreedt. Zij moeten gepensioneerden en werknemers daarom op tijd en duidelijk informeren over de inhoud van het herstelplan.
De belangrijkste maatregelen voor een pensioenfonds om herstel te bereiken zijn een hogere pensioenpremie of niet doorvoeren van prijsstijgingen (indexeren) van de pensioenen. Leidt dat niet tot tijdig herstel, dan kan het pensioenfondsbestuur niets anders doen dan korten van pensioenaanspraken en –rechten. Dat gebeurt alleen in het uiterste geval. Is zo’n besluit eenmaal genomen, dan mag het pensioenfondsbestuur nog maximaal een jaar wachten om dit uit te voeren. Verbetert in dat jaar de dekkingsgraad, dan hoeft de korting niet of slechts gedeeltelijk te worden doorgevoerd. Zo wordt overhaast en onnodig verlagen van pensioenen voorkomen. Voor enkele pensioenfondsen is nu al duidelijk dat de kans op herstel in vijf jaar klein is. Deze pensioenfondsen moeten op korte termijn maatregelen nemen voor een haalbaar herstelplan.
Een pensioenfonds met een lage dekkingsgraad heeft overigens nog steeds voldoende geld om de pensioenen in de eerstkomende jaren uit te betalen. De lage dekkingsgraad heeft vooral effect voor de toekomst. Het betekent dat de fondsen onvoldoende vermogen hebben om op termijn te voldoen aan alle verplichtingen. Daarom wil het kabinet dat de dekkingsgraad hersteld wordt tot minimaal 105 procent in vijf jaar, daarna hebben de fondsen nog tien jaar om de gewenste dekkingsgraad van 125 procent te komen. Zonder dit herstel worden steeds grotere risico’s en financieringstekorten naar jongere generaties doorgeschoven terwijl die groep door de vergrijzing relatief steeds kleiner wordt.