Tussenrapportage 2008 sportbeleid
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
12 februari 2009
S/TOP-SP-2911290Hierbij doe ik u, zoals toegezegd, de ‘Monitor/evaluatie sportbeleid ministerie van VWS, Tussenrapportage 2008’ toekomen.
Deze Tussenrapportage is op mijn verzoek opgesteld door het W.J.H. Mulier Instituut. De rapportage betreft de beleidsperiode 2006-2008 en bevat de monitoring gegevens over de voortgang van de uitvoering van de beleidsbrief
De Kracht van Sport (oktober 2007), alsmede de uitvoering van de nota’s
Tijd voor Sport (september 2005) en Samen voor Sport (juni 2006).
Ik ben voornemens eind 2010 een evaluatierapport op te stellen over de op
dat moment bereikte resultaten. Het voorliggende rapport is derhalve te beschouwen als een tussenstand.
Algemeen beeld van de voortgang
Uit de Tussenrapportage blijkt dat we met de uitvoering redelijk tot goed op weg zijn en dat de programma’s in het algemeen succesvol verlopen. Ook wordt geconcludeerd dat de focus op een beperkt aantal prioritaire programma’s goed werkt en succesvol verloopt. Een dergelijke constatering zie ik als steun voor de gevolgde aanpak en geeft mij vertrouwen voor de komende periode.
Voor sommige programma’s zijn de doelen zelfs al tussentijds in positieve zin bijgesteld aan de hand van de bereikte resultaten, zoals bij de beweegdoelen.
In de slotbeschouwing van de Tussenrapportage wordt geconstateerd dat bij de uitvoering van het beleid sprake is van herkenbare lijnen en nieuwe paden.
Het landelijk sportbeleid is opgebouwd rond de drie pijlers Bewegen, Meedoen
en Presteren. In de beleidsbrief De Kracht van Sport heb ik aangegeven dat de uitvoering van de programma’s uit de eerdere sportnota’s wordt voortgezet en heb ik daarnaast een zestal beleidsprioriteiten benoemd, te weten:
versterking sportverenigingen;
gehandicaptensport;
stimulering actieve leefstijl;
talentontwikkeling;
sportiviteit en respect;
sport en internationale samenwerking ( waaronder ontwikkelingssamenwerking).
Voor deze prioriteiten is ook extra geld beschikbaar gekomen. Die extra middelen worden met name ingezet voor versterking van de sportverenigingen (via aanstelling van combinatiefuncties), gehandicaptensport en een extra impuls voor het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen.
In de komende jaren zal bijna een kwart van het sportbudget worden besteed
aan betere begeleiding van talenten, het aanstellen van (talent)coaches en
meer mogelijkheden voor goede combinatie van topsport en onderwijs.
De overheid sluit daarmee aan bij de ambities van de sport zelf op dit gebied, namelijk een plaats bij de mondiale top-10 landen. Voorts is in de beleidsbrief
De Kracht van Sport een paragraaf opgenomen over het Olympisch Plan 2028.
Ontwikkeling in sportparticipatie
Een belangrijke doelstelling van het landelijk sportbeleid is om meer mensen in ons land aan het sporten en bewegen te krijgen. Het streven is om van Nederland een sportland te maken, een sportieve samenleving waarbij zoveel mogelijk mensen sporten en bewegen, zoveel mogelijk mensen betrokken zijn bij hun sport en waar mensen elkaar ontmoeten met respect voor de beginselen van sportiviteit en fair play.
Wat mij in de Tussenrapportage opvalt is de constatering dat de sportparticipatie weliswaar toeneemt (65% van de bevolking sport maandelijks of vaker, dat was 61%) maar dat naar verhouding minder sporters lid worden van een sportvereniging. Dat blijkt overigens ook uit de Rapportage Sport 2008 van het SCP, die u per brief van 22 december 2008 is toegezonden. Uit het SCP-rapport blijkt ook dat het aandeel van de leeftijdsgroep 4-12 jaar voor het eerst een (licht) dalende lijn te zien geeft en dat de stijging van de sportdeelname zich vooral voordoet bij de groep ouderen. Wat de groep ouderen betreft, merkt het SCP nog op dat zich weliswaar een groei heeft voorgedaan in sportdeelname maar dat desondanks nog slechts een klein deel van de ouderen actief sport. Volgens het SCP liggen daar ook goede kansen voor een succesvol beleid met betrekking tot sport en bewegen, juist ook voor verenigingen.
Het Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2006/2007 van TNO, dat u tevens op 22 december 2008 is toegezonden, bevestigt dit beeld. Van de sporters haalt 30% de beweegnorm niet. TNO vraagt daarbij met name om extra aandacht voor de doelgroep jeugd, gezien het lage percentage jeugdigen dat de voor hen geldende combinorm haalt. Ook wordt aandacht gevraagd voor de risico’s van wat wordt genoemd de sedentaire leefstijl, waarin ‘activiteiten’ domineren met een erg laag energieverbruik zoals zitten of liggen. Verwacht mag worden, aldus het TNO- rapport, dat een dergelijke leefstijl (die risico’s kent op onder meer overgewicht en diabetes) de komende periode eerder toe- dan af zal nemen. Geconcludeerd wordt dat het daarom van groot belang is deze ontwikkeling goed te volgen en effectieve interventies te ontwikkelen en implementeren ter reductie van sedentair gedrag.
De voorgaande constateringen zijn voor mij een belangrijk signaal om het in gang gezette beleid rond versterking van de sportverenigingen en de stimulering van een actieve leefstijl met kracht door te zetten.
In de Tussenrapportage wordt verder aangegeven dat de samenwerking met partners goed lijkt te werken. Sport is een gezamenlijke verantwoordelijkheid
van de betrokken partijen en met partners zijn goede afspraken gemaakt over
de uitvoering en de te leveren prestaties. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat
dit wel eisen stelt aan de verantwoording. Binnen de financieringsstromen richting gemeenten is de verantwoordingsplicht juist versoepeld, waardoor gemeenten meer mogelijkheden krijgen om de middelen naar eigen inzicht te besteden.
Op zich sluit deze constatering van het Mulier Instituut goed aan bij het bestuurs-akkoord dat het kabinet met gemeenten heeft gesloten en waarin decentralisering, vertrouwen en beperking van administratieve lasten kern-begrippen zijn. Het samen optrekken met gemeenten maakt het evenwel wenselijk in voldoende mate inzicht te krijgen in de effectiviteit en efficiency van de ingezette middelen. In de Tussenrapportage wordt dan ook voorgesteld de monitoring op dit punt aan te passen en een structuur te ontwikkelen die daarin kan voorzien.
Ik neem dit punt ter harte en zal in de komende periode bezien welke acties nodig zijn om enerzijds de informatievoorziening op een adequaat niveau te garanderen en anderzijds ook doelstellingen met betrekking tot de administratieve lasten te respecteren.
Naast de constatering dat het beleid succesvol is in het betrekken van partners bij de uitvoering, wordt in de Tussenrapportage opgemerkt dat we er in zijn geslaagd de interesse voor sport en sportbeleid bij andere departementen te vergroten.
Ik sluit me daarbij graag aan. In toenemende mate zien andere departementen mogelijkheden om sport in te zetten voor het realiseren van de eigen beleids-doelstellingen. De maatschappelijke functie maakt sport gewild en kansrijk voor het realiseren van belangrijke kabinetsdoelen op het gebied van bijvoorbeeld preventie en gezondheid, jeugd, onderwijs, actief burgerschap, integratie, wijkaanpak en internationaal beleid. Zo is met de collega’s Dijksma en Van Bijsterveldt van OCW het beleidskader ‘Sport, bewegen en onderwijs’ tot stand gekomen en wordt de gezamenlijk met minister Koenders opgestelde notitie over Sport en Ontwikkelingssamenwerking thans in uitvoering genomen. Het beleid om daarmee ‘over de grenzen’ van de sport raakvlakken met andere beleidsterreinen te realiseren blijkt aan te slaan. Dat is een belangrijke constatering, mede met het oog op de komende discussies rond het Olympisch Plan 2028.
Voortgang beleidsprioriteiten
Voor de stand van zaken van de verschillende programma’s verwijs ik u naar de inhoud van de Tussenrapportage.
In deze paragraaf wil ik kort stilstaan bij de voortgang van de beleidsprioriteiten, het Olympisch Plan en de moties.
Versterken sportverenigingen
Vanaf 1 januari 2008 heeft de eerste tranche gemeenten een rijksuitkering voor combinatiefuncties ontvangen (Impuls brede scholen, sport en cultuur). Met deze impuls wordt beoogd om via de aanstelling van 2500 combinatiefuncties de doelen van sport, onderwijs en cultuureducatie met elkaar te verbinden en daarmee tevens de sportverenigingen te versterken. Na de zomer hebben de meeste gemeenten hun eerste combinatiefunctionarissen aangesteld. De recente eenmeting van de VNG geeft evenwel aanleiding tot enige zorg. Per
1 januari 2009 hebben de gemeenten samen iets meer dan de helft van het aantal fte’s gerealiseerd dan was afgesproken. Cofinanciering voor 2009 is geregeld voor circa 75% van de functies. NOC*NSF heeft mij van haar zorgen over de inzet van combinatiefunctionarissen voor de sportvereniging in kennis gesteld.
Individuele gemeenten die nog geen cofinanciering hebben gerealiseerd, zijn of worden op korte termijn bezocht door VWS/OCW.
In 2009 start de tweede tranche van gemeenten. Alle tot nog toe benaderde gemeenten - inmiddels meer dan 100 - hebben aangegeven aan de Impuls te willen meedoen, zij het dat een aantal gemeenten met het oog op de cofinanciering liever start in 2010.
Daarnaast wil ik met een aantal sportbonden en gemeenten overleggen op welke wijze op lokaal niveau verschillende programma’s (zoals combinatiefuncties, NASB impuls, inzet gemeentelijke sportconsulenten en verenigingsondersteuners van sportbonden) nog beter met elkaar in verbinding kunnen worden gebracht.
De 9 sportbonden en 11 gemeenten die het programma Meedoen uitvoeren zijn al een eind gevorderd. De ruim 500 betrokken sportverenigingen hebben samen al meer dan 12.000 nieuwe jeugdleden geworven waarvan ca. de helft allochtone jeugdleden. Gemiddeld is het percentage allochtone jeugd met ruim 25% toegenomen, een prima tussenresultaat.
De uitvoering van de proeftuinen nieuwe sportmogelijkheden verloopt succesvol. Er waren er 12 voorzien, maar inmiddels is de 15e proeftuin gestart. Elke proeftuin laat een ander aspect zien van een vernieuwend sportaanbod, zoals de naschoolse opvang, de sportvereniging als leerbedrijf of sport voor diverse doelgroepen.
De resultaten van deze proeftuinen zullen landelijk worden verspreid, zodat ook andere verenigingen hun voordeel kunnen doen met de opgedane ervaringen.
Op dit moment wordt, ter uitvoering van de motie-J. de Vries c.s. (2007) over het opstellen van een plan van aanpak voor het terugdringen van de beleefde administratieve lastendruk, een plan van aanpak ontwikkeld op basis van een quick-scan van NOC*NSF onder de sportbonden. Daarbij zal onder meer aan de orde komen welke resultaten zijn geboekt sinds het verschijnen van het rapport van de werkgroep-Atsma (2005) en tegen welke knelpunten de sport nu aanloopt. Op basis daarvan kan worden besloten op welke wijze de sportverenigingen concreet kunnen worden ondersteund, bijvoorbeeld door de verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van informatie en de signalering van knelpunten door de sportsector zelf.
De stand van zaken van de uitvoering van de motie-J. de Vries c.s. (2007) over het opstellen van een plan van aanpak voor het versterken van de sportverenigingen door middel van aandacht voor werving en behoud van vrijwilligers is als volgt.
Het plan van aanpak dat in overleg met NOC*NSF voor de uitvoering van deze motie is opgesteld, gaat ervan uit dat in de eerste plaats wordt nagegaan welke informatie voorhanden is over de feitelijke knelpunten bij behoud en werving van vrijwilligers. Vervolgens kan worden vastgesteld of en zo ja welke aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om de geconstateerde knelpunten het hoofd te bieden.
Een onlangs gehouden expertmeeting met o.m. enkele sportbonden, NOC*NSF en NL Coach bevestigde het beeld dat werving en behoud van kader voor veel sportverenigingen nog steeds een groot knelpunt vormt. De inzet van combinatie-functionarissen en verenigingsondersteuners van sportbonden is hierbij van grote waarde maar lost de problematiek op zich niet op. Mede in dat licht ben ik dan ook voornemens het huidige kaderbeleid (subsidiëring van opleidingen) te herzien en beter af te stemmen op de feitelijke knelpunten bij de verenigingen.
Ik streef er naar de contouren van dit nieuwe kaderbeleid (vanaf 2010) in de zomer van 2009 gereed te hebben. De sport zal daar nauw bij worden betrokken.
Mensen met een handicap
Het door Gehandicaptensport Nederland en NOC*NSF opgestelde gezamenlijk plan van aanpak voor de gehandicaptensport is inmiddels in uitvoering genomen.
Het gaat om een aanpak langs twee lijnen: sport en bewegen in het speciaal onderwijs, waarvoor het project ‘Special Heroes’ wordt uitgerold, en de bevordering van een actieve leefstijl bij zorginstellingen voor mensen met een verstandelijke handicap. De resultaten van de monitor sportdeelname zullen bij de verdere uitvoering worden betrokken.
Verder heb ik als belangrijke prioriteit om de sportwereld en de zorgwereld meer met elkaar te verbinden. De zorgwereld, waarin patiënten dikwijls vooral beschermd worden benaderd, sluit op dit moment nog onvoldoende aan op de sportwereld, waarin mensen juist worden gestimuleerd tot een actieve leefstijl en om hun grenzen te verleggen. Een dergelijke benadering zou ik graag meer gemeengoed zien worden in de zorgsector. Gehandicaptensport Nederland zal in april 2009 een symposium over dit onderwerp organiseren.
Over de verlenging van de vervoersregeling voor teamsporters heb ik u per brief van 18 december 2008 geïnformeerd. Daarin staat dat de vervoersregeling met een jaar (2009) is verlengd en dat eind 2009 een structurele oplossing zal zijn gerealiseerd.
Mede op basis van de evaluatie van de Paralympics in Beijing zal worden nagegaan of het topsportbeleid voor gehandicapten bijstelling verdient.
Actieve leefstijl
De voortgang van de Impuls Nationaal Actieplan Sport en Bewegen verloopt naar wens. Op dit moment doen al 44 gemeenten mee met de eerste tranche en de verwachting is dat binnen twee jaar niet alleen de 100 gemeenten die een uitkering ontvangen uit de impuls zullen meedoen, maar dat ook andere gemeenten beweegachterstanden structureel zullen aanpakken. Daarnaast worden 10 sportbonden ondersteund voor de verdere uitvoering van laagdrempelige sportconcepten als Start to Run of knotshockey.
In 2009 en volgende jaren zal ook het thema ‘fysieke ruimte’ aandacht krijgen door samenwerking van het NISB met de Vereniging Sport en Gemeenten. Daarbij zal worden nagegaan op welke wijze de fysieke omgeving kan uitnodigen tot meer sporten en bewegen.
De aandacht in de gezondheidssector voor gunstige effecten van sport en beweging blijft toenemen. Zo is er een intensieve en brede samenwerking ontstaan tussen veldorganisaties en verantwoordelijke instanties om de zogenaamde Beweegkuur, voor nader te bepalen doelgroepen te vergoeden via
de Zorgverzekeringswet, ook als preventieve voorziening. In de binnenkort te verschijnen nota ‘Overgewicht’ zal ook aandacht worden besteed aan de inzet van sport en beweging als bijdrage aan de aanpak van dat maatschappelijke probleem.
De pilot talentcoaches, die er op is gericht om ervaringen op te doen met het werken met een aantal specifieke talentcoaches, loopt naar wens en blijkt in een duidelijke behoefte te voorzien. De pilot, die loopt tot 2011, is daarom uitgebreid tot in totaal 20 coaches bij 12 sportbonden. Aan de hand van een evaluatie van deze pilot zal te zijner tijd worden besloten over het vervolg hiervan.
De komende drie jaren zal ik steun verlenen aan een pilot voor de verdere ontwikkeling van het concept van Centrum voor Topsport en Onderwijs (CTO)
op vier locaties, te weten Heerenveen, Amsterdam, Papendal en Eindhoven. In een CTO worden voorzieningen voor topsport, onderwijs en huisvesting gecombineerd.
Niet uitgesloten is dat er in de toekomst ook op andere locaties vergelijkbare initiatieven worden genomen. NOC*NSF heeft hierbij een belangrijke adviserende rol.
Ter uitvoering van de motie-Atsma/Koppejan (2008) zal ik u op basis van een feitenonderzoek komend voorjaar informeren over de mogelijkheden van een LOOT-school in Zeeland.
Voorts heeft NOC*NSF aandacht gevraagd voor een mogelijke differentiatie van de stipendiumregeling voor verschillende groepen topsporters die daarvan gebruik maken. Volgens de huidige regeling is dit niet goed mogelijk, maar wellicht kan hier een verbinding worden gelegd met de eventuele mogelijkheden van aanstelling van topsporters bij overheidsinstellingen, zoals ook bepleit in de motie-Atsma/J.de Vries (2008) over topsportselecties bij andere ministeries. Ik zal hier met NOC*NSF nader overleg over voeren.
Ter uitvoering van deze motie zal ik, naar analogie van de topsportselectie bij Defensie, nagaan of ook andere sectoren binnen het rijk werkgever van topsporters kunnen worden. Ik zal dit onderwerp in eerste instantie bespreken met de minister van BZK en u voor de zomer van 2009 nader informeren.
Sportiviteit en respect
Afgelopen jaar is de Stichting Homosport Nederland gestart met de uitvoering van maatregelen zoals genoemd in de kabinetsnota ‘Gewoon homo zijn’. Onlangs is de sportalliantie ‘Gelijkspel, gewoon homo zijn, óók in de sport’ opgericht, met als partners de Stichting Homosport Nederland, NOC*NSF, Nederlandse Sport Alliantie, John Blankenstein Foundation, COC Nederland en Movisie. De alliantie zal zich richten op de acceptatie van homoseksualiteit in de sport, onder andere door het oprichten van een homosporters-netwerk en door mede uitvoering te geven aan de maatregelen uit de kabinetsnota.
In 2009 zal de Nederlandse Sport Alliantie (NSA) op projectbasis worden gesteund tot een bedrag van maximaal euro 1 mln. Een deel van dat bedrag is bestemd voor de verdere opbouw van een eigen werkorganisatie van de NSA.
NOC*NSF heeft mij voorts geïnformeerd dat voor de NSA jaarlijks een bedrag van euro 300.000 uit de Lottomiddelen beschikbaar is.
De aandacht voor de scheidsrechters in de sport is door het Masterplan Arbitrage sterk toegenomen en heeft tot nieuwe initiatieven geleid. Eén daarvan is bijvoorbeeld het initiatief van de KNVB om in de komende tijd een extra inspanning te leveren om vrouwelijke scheidsrechters te werven en te behouden.
Op het terrein van vrouwenemancipatie heeft het ministerie van OCW samen met VWS, SZW WWI en zes gemeenten een convenant afgesloten ten behoeve van het project ‘Duizend en één kracht; vrouwen en vrijwillige inzet’. In het verlengde hiervan zijn VWS en OCW gezamenlijk het project gestart ‘(maatschappelijke) participatie allochtone vrouwen in de sport’.
Sport en ontwikkelingssamenwerking
De beleidsbrief Een kans voor open doel. De kracht van sport in ontwikkelingssamenwerking is een belangrijke nieuwe impuls op het gebied van sport en ontwikkelingssamenwerking. Het beleid concentreert zich op ondersteuning van sportontwikkelingsprogramma’s in tien landen waarmee Nederland een bijzondere relatie onderhoudt. De beschikbaar gestelde middelen in 2008 hebben bijgedragen aan kleinschalige projecten in Suriname, Mozambique, Zuid-Afrika, Zambia, Kenia en Burkina Faso. NOC*NSF en ambassades ontwikkelen momenteel nieuwe plannen van aanpak voor de meerjarige inzet van Nederlandse organisaties en lokale organisaties in de verschillende landen op basis van een programmatische insteek. Bij de opstelling van de landenprogramma’s gaan NOC*NSF en ambassades uit van de criteria zoals vraaggerichtheid, lokaal ownership en duurzaamheid en is er met name aandacht voor de doelgroepen jeugd, vrouwen en meisjes en gehandicapten.
Sport en EU
In de afgelopen periode hebben de Europese Commissie, de sportministers en de sport met elkaar gesproken over de behoefte aan meer juridische zekerheid voor organisatieregels van de sport. Langs de lijnen van het Frans-Nederlandse memorandum, dat ik op de informele EU-sportministersbijeenkomst in Lissabon (2007) gepresenteerd heb, hebben de EU-sportministers de Europese Commissie gevraagd meer juridische veiligheid te bieden voor een aantal sportregels. Deze oproep van de EU-sportministers aan de Europese Commissie
is vervolgens de opstap geweest voor de opname van een Sportverklaring in de conclusies van de Europese Raad van 11 en 12 december 2008. In deze Sportverklaring wordt het maatschappelijk belang van sport in de hele Europese Unie erkend. Met het oog hierop moet de waarde van sport voor de Europese samenleving voorop staan bij de beoordeling van sport.
Geconstateerd kan worden dat de druk om meer aandacht te hebben voor de specificiteit van sport zich opbouwt. De sportsector moet in dialoog blijven met
de (Europese) overheden zodat samen naar praktische en juridisch houdbare oplossingen gezocht kan worden.
Olympisch Plan 2028
Op initiatief van NOC*NSF hebben de sportsector, de overheid en het bedrijfsleven zich de afgelopen periode gebogen over de haalbaarheid en het draagvlak voor de organisatie van Olympische en Paralympische Spelen en over de vraag wat die Spelen voor Nederland kunnen betekenen.
De positieve uitkomsten en de goede respons in de samenleving waren aanleiding om op dit pad verder te gaan. Dit resulteert in het voorjaar van 2009 in een plan van aanpak voor het OP 2028. Vanuit de rijksoverheid is het ministerie van VWS de trekker van dit plan.
Met het mogelijk organiseren van de Spelen in 2028 als inspirerende stip op de horizon, is het hoofddoel om Nederland op Olympisch niveau te brengen. Het naar een hoger plan tillen van de sport is daarvan een voorbeeld. Maar ook andere beleidsterreinen komen daarbij aan de orde, zoals economische, sociaal-maatschappelijke, ruimtelijke en mobiliteitsvraagstukken.
Om dit te bereiken dient de sport meer in het dagelijks leven van mensen door te dringen, bijvoorbeeld door sport in de wijken te stimuleren, meer mensen aan het sporten en bewegen te krijgen en meer aandacht voor de topsport. Ook kan worden gedacht aan het organiseren van meer grote sportevenementen.
De verwachting is dat medio 2009 besluitvorming in het kabinet zal plaatsvinden over het OP 2028. Uiteraard zal de Kamer daarover worden geïnformeerd.
De uitvoering van de motie-Atsma/Van Dijken (2008) over een stimuleringsregeling voor topsportevenementen zal tevens worden betrokken bij het kabinetsberaad over het Olympisch Plan.
Tenslotte
In de komende periode zal de verdere uitvoering van het in gang gezette beleid met kracht worden doorgevoerd. Enkele onderwerpen verdienen daarbij bijzondere aandacht, zoals de uitvoering van de combinatiefuncties, de ontwikkelingen rond het Olympisch Plan, de stand van zaken van het kansspel-beleid en de uitvoering van de moties. De bevindingen uit de Tussenrapportage van het Mulier Instituut zullen, in samenhang met de conclusies uit de rapporten van SCP en TNO, bij de verdere beleidsuitvoering worden betrokken.
Daarbij zal ik regelmatig overleg blijven voeren met de beleidspartners.
Tenslotte zal ik u, zoals toegezegd, waar opportuun nader informeren over de voortgang van de uitvoering.
Welzijn en Sport, mw. dr. J. Bussemaker