Toespraak minister Ter Horst op de internationale conferentie “Countering islamist extremism: common goals, common strategies” in Berlijn
Dear colleagues,
Ambassadors, ladies and gentlemen
It’s good to be in Berlin to speak about countering Islamist extremism. I agree with the words of Sir Arthur that the potential danger of extremism is not a national, but an international problem. So, it’s crucial to exchange experiences and therefore it’s good to be here.
Let me continue in Dutch.
Ik begin met een uitstapje naar de economie.
In een Nederlandse krant stond in 2005 een bericht met de kop: “Amerikaanse economie blijft verbazen”. Ik citeer:
“Kan het feestje aanhouden? Veel hangt af van de consument en zijn uitgaven. In november steeg het consumentenvertrouwen met 13,7 punten. Toch is een terugval waarschijnlijk. De top in de huizenmarkt lijkt bereikt. Een derde van de consumentenuitgaven in de voorbije jaren was afkomstig van geld dat de consumenten vrijmaakten uit de waardestijging van hun woning. Een daling van de huizenprijzen zorgt er minimaal voor dat die extra financieringsbron geleidelijk wegvalt.”
Een klein bericht. Een klein signaal in december 2005. U weet hoe de stand nu is.
Ik denk dat we lering kunnen trekken uit de kredietcrisis.
Want hebben we wel genoeg oog en oor gehad voor de kleine signalen?
Hebben we de eerste berichten over de instortende Amerikaanse huizenmarkt niet te veel gezien als buitenlands nieuws?
Lag het probleem met andere woorden niet in de kiem voor ons maar hebben we het niet opgemerkt?
Dat is waar het vandaag om gaat: elkaar scherp houden!
Juist bij het probleem van radicalisering moeten we de kleine signalen zien om de grote gevolgen te voorkómen.
Onze ogen zijn voor dit probleem allemaal op verschillende manieren geopend. Wat was de wake up call voor Nederland?
Niet de grote gebeurtenissen in New York, Madrid en Londen.
De directe aanleiding voor het Nederlands radicaliseringsbeleid was een andere gebeurtenis die - zeker internationaal - minder in het oog liep.
In januari 2002 werden twee jonge mannen van Marokkaanse afkomst gedood bij een Indiase grenspatrouille in Kashmir.
De Nederlandse samenleving reageerde geschrokken. Het bleek dat de jongens afkomstig waren uit de stad Eindhoven. Daar waren ze gerecruteerd voor de jihad in een radicale moskee. Voor het eerst hadden Nederlandse jongens zich actief gericht op de jihad. Ouders, vrienden, kennissen, mede-scholieren, leraren, reageerden ontdaan, want ze hadden niets in de gaten gehad.
De vraag is of ze wisten wáár ze moesten kijken.
De vraag is of ze de signalen wel hadden herkend.
De vraag is ook wat ze ermee konden doen; bij wie konden ze met hun waarnemingen terecht?
Deze gebeurtenis was de aanzet tot een brede aanpak van radicalisering in Nederland. De moord op cineast Van Gogh heeft die aanpak uiteraard versneld.
Onze aanpak is breed in drie opzichten.
Ten eerste gaat de aandacht niet alleen uit naar islamitisch extremisme, maar ook naar rechts- en linksextremisme en dierenrechten-extremisme. Alle vormen van radicalisme spelen in Nederland en de aanpak overlapt soms ook. Zo leren wij voor de aanpak van islamitisch extremisme veel van de de-radicaliseringsprogramma’s die zijn ontwikkeld voor rechtsextremisten. Overigens hebben we voor die aanpak veel te danken aan de Duitse expertise.
Ten tweede willen we naast radicalisering ook polarisatie tegengaan. Scherpe tegenstellingen en conflicten tussen etnische en religieuze bevolkingsgroepen zijn een voedingsbodem voor processen van radicalisering. Die vormen van tweespalt proberen we te voorkomen.
Ten derde kiezen we voor een integrale benadering. Bij het Nederlands “actieplan radicalisme en polarisatie” zijn acht ministeries betrokken.
De reden dat ik als minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk ben is een bewuste keuze. Het heeft alles te maken met de rol die we zien weggelegd voor het lokaal bestuur.
Ik ben ervan overtuigd dat de sleutel van een succesvolle aanpak op lokaal niveau ligt, samen met de moslimgemeenschap.
De sleutel ligt bij de leraar die vreemd gedrag waarneemt bij één of meer leerlingen. Of bij de ouders die merken dat ze het contact met hun kind verliezen.
Zij kunnen processen van radicalisering vroegtijdig signaleren.
We moeten ze daarbij helpen.
Ons nationaal beleid is er op gericht om die lokale slagkracht te vergroten. Financieel, maar ook met kennis en advies.
Niet te onderschatten is daarbij de rol van de AIVD. In tegenstelling tot veel andere landen werkt de Nederlandse Inlichtingendienst nauw samen met nationale en lokale beleidsmakers.
Waar dit mogelijk is wijst ze op signalen en trends die niet goed zichtbaar zijn maar wel aanwezig.
Zij zetten feitelijke analyses om in praktische handreikingen waar gemeenten heel concreet mee aan de slag kunnen en ook delen ze namen van radicaliserende personen.
Ondersteuning kunnen de lokale professionals ook krijgen bij het nieuwe nationaal Kennis- en Adviescentrum Nuansa. Zij geven antwoord op bijvoorbeeld vragen als:
- hoe moet ik omgaan met jongens die weigeren les te volgen van vrouwen? Of:
- hoe moet ik omgaan met mijn zoon van 14 die op een webforum scheldt op joden en moslims?
Ons actieplan radicalisering loopt nu ongeveer anderhalf jaar.
Ik constateer plussen en minnen.
In 2008 hebben 21 gemeenten een aanvraag ingediend voor financiële ondersteuning. De aanvragen betroffen algemeen polarisatie, rechts-radicalisme en islamitisch radicalisme.
Er zijn enkele concrete successen te melden.
Bijvoorbeeld in de gemeente Tilburg waar een radicale salafistische moskee staat. De imam zou moslims hebben opgeroepen geen belasting te betalen en zich te keren tegen de Nederlandse staat.
Harde en zachte aanpak gingen hier hand in hand. Aan de ene kant voerde de politie een zero-tolerance beleid uit bij elke overtreding van moskeegangers, van fout parkeren tot belastingaangifte. De burgemeester had een confronterend gesprek met de imam.
Aan de andere kant werden moskeebezoekers actief betrokken bij maatschappelijke activiteiten in de buurt.
Een ander voorbeeld zien we in het Amsterdamse stadsdeel Slotervaart. Hier zijn scholen, jeugdwerk en de lokale moslimgemeenschap betrokken om jongeren weerbaar te maken tegen radicalisering.
Er zijn straatcoaches - soms orthodoxe moslims – die op scooters de straat op gaan om jongeren te bereiken.
Scholen die voorheen terughoudend waren, vinden steeds meer de weg naar een speciale radicaliseringsdeskundige.
Ook vinden er kritische gesprekken plaats in de moskee. Een radicaliserende vrouwengroep is op deze wijze gematigd.
Hier begint de aanpak vruchten af te werpen: het aantal haatzaaiende preken neemt af en de weerbaarheid onder moslimjongeren neemt toe. Dat blijkt ook uit onderzoek van het onafhankelijk veiligheidsinstituut COT. Volgens hen werkt de aanpak in Slotervaart. Het gebied is voor radicaliserende jongeren minder aantrekkelijk geworden.
Toch constateer ik ook haperingen.
Veel gemeenten aarzelen nog met het invoeren van een duidelijke aanpak.
Ze aarzelen omdat er bijvoorbeeld geen zichtbare openbare orde problemen zijn.
Ze aarzelen omdat er verwarring is over de rol die men kan spelen. Docenten willen geen inlichtingendienst spelen, jongerenwerkers willen zich concentreren op de meewerkende jongeren, de politie wil strafbare feiten zien alvorens in actie te komen.
Ook bestaat er onduidelijkheid over wat radicalisering precies is en waaraan je het kunt herkennen.
Is de eis van een moslimstudentenclub voor een eigen gebedsruimte in de school, een teken van devotie, een puberale provocatie of een strategische stap in een politiek beïnvloedingsproces?
Bovendien hebben radicale moslims in Nederland een nieuwe tactiek ontwikkeld: ze wijzen geweld openlijk af, om zo meer aanhang te winnen voor hun anti-democratische boodschap. Dat maakt ze lastiger te herkennen.
We zijn er in Nederland nog lang niet.
We blijven onze lokale bestuurders erop wijzen dat je juist niet moet wachten totdat er een incident plaatsvindt.
We blijven ze wijzen op goede voorbeelden van andere gemeenten. We bieden trainingen aan en brengen ze in contact met andere instellingen waaronder – ik noemde het al – onze inlichtingendienst.
De boodschap is: stop het probleem van polarisatie en radicalisering niet weg, maar maak het bespreekbaar. Dit betekent ook dat er ruimte moet zijn voor radicale opvattingen van en over moslims en hun geloof. Alleen dan kun je bepalen of extra actie nodig is.
Nederland is goed op weg, maar heeft lang niet alle antwoorden.
- Hoe kunnen we het beste omgaan met binnenlandse effecten van buitenlandse conflicten? De strijd in de Gazastrook bracht grote onrust bij zowel de moslim- als de joodse gemeenschap. Welke lessen kunnen we trekken uit ons optreden?
- En hoe kunnen we bijvoorbeeld nog beter gebruik maken van deskundigen op het gebied van Islam en Koran? In Nederland gaan we soms te krampachtig om met de scheiding tussen kerk en staat.
Ik heb in Singapore gezien dat het ook anders kan. Daar worden islamgeleerden bijvoorbeeld ingezet in de gevangenis, om daar geradicaliseerde personen de ogen te openen voor een vreedzame manier van geloven. Ze doen dat op vrijwillige basis, ze zijn niet in dienst van de overheid.
Belangrijk verschil met onze landen is dat het in Singapore mogelijk is om radicalen preventief te arresteren, dus vóórdat ze een strafbaar feit hebben gepleegd. Dat is bij ons niet zomaar mogelijk en waarschijnlijk ook niet wenselijk. Maar we kunnen wel leren van hun aanpak.
Daarom is een aantal deskundigen uit Singapore vorige week in Nederland geweest. Hun ervaringen zijn aanleiding om in Nederland te kijken hoe we godsdienstgeleerden op een meer georganiseerd niveau kunnen betrekken bij de-radicalisering.
Duidelijk is dat niemand de wijsheid in pacht heeft. Een nationale aanpak voor dit internationale probleem is onvoldoende. Ik blijf me dan ook inzetten voor deze internationale samenwerking.
Er zijn al enkele initiatieven in gang gezet. De Europese Coördinator voor Contra-Terrorisme - de heer De Kerchove - heeft al enkele landen gevraagd het voortouw te nemen in een Europese samenwerking op onderdelen van de radicaliseringsaanpak.
Nederland pakt dit op om de lokale aanpak te versterken.
Ik nodig u allen dan ook graag uit voor de Internationale Stedenconferentie die ik dit najaar in Amsterdam organiseer.
Laten we daar actieve professionals uit onze lokale praktijk bij elkaar brengen zodat we onze gebundelde kennis ook de scholen, de wijken en de gemeentehuizen bereikt.
Ik dank minister Schaüble en de beide ambassades zeer voor dit goede initiatief en ik hoop dat de krachtige impuls die vandaag in Berlijn is gegeven, nog lang zal doorwerken.