Toespraak tbv themabijeenkomst 'Zorg en dwang in samenhang II'
Alleen gesproken woord geldt
Mijnheer de voorzitter, dames en heren,
Ruim een half jaar geleden, op 25 juni 2008, stonden wij in de Leeuwenbergh-kerk in Utrecht stil bij de start van het wetgevingstraject voor mensen met een psychische stoornis die zorg nodig hebben, en aan wie deze soms ook onvrijwillig moet worden verleend. Velen van u waren toen ook aanwezig. Vandaag kunnen we constateren dat dit wetgevingstraject, mede dankzij uw inbreng, is uitgemond in twee ontwerp-wetsvoorstellen: het wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg en het wetsvoorstel forensische zorg. Beide zijn op 19 november 2008 in consultatie gegeven.
Ik ben blij u opnieuw, en in zo grote getale, te zien. Ook ben ik blij dat de sprekers van toen, mevrouw Barth, voorzitter van GGZ Nederland, en mevrouw Flim, directeur van de Stichting patiëntenvertrouwenspersoon, opnieuw bereid zijn om acte de présence te geven. Verder zie ik met genoegen wederom het inmiddels vertrouwde gezicht van de voorzitter van vandaag, de heer Zuijderhoudt.
Dat u hier allen weer bent is kenmerkend uw grote betrokkenheid bij dit onderwerp. Fundamenten van wetgeving als deze kunnen alleen worden gelegd met u, degenen die in de praktijk met de wetgeving moeten werken. Wij hebben al vaker gebruik kunnen maken van uw kennis en deskundigheid op dit weerbarstige terrein van zorg en dwang. Ik kan u nu alvast zeggen: dit zal niet de laatste keer zijn.
Vanaf hier heet ik alvast Erik Gerritsen van harte welkom, de voorzitter van de stuurgroep die het proces met de pilots met vaste hand begeleidt. Hij zal straks deelnemen aan de forumdiscussie. Daar zal ook de heer Keurentjes aanschuiven, president van de rechtbank Groningen en voorzitter van de evaluatiecommissie derde evaluatie Wet bopz. Het gedachtengoed van zijn commissie voert het kabinet nu in grote lijnen uit. De heer Keurentjes heeft vast en zeker ook interessante ideeën over de uitvoering van de ontwerp-wetsvoorstellen, bijvoorbeeld op het punt van de zorgmachtiging.
Vandaag zie ik ook nieuwe gezichten in de zaal. Gezichten van mensen die nu al intensief bezig zijn met de implementatie van de ontwerp-wetsvoorstellen. Ook dit doet mij deugd. In de kern van dit wetgevingstraject draait het erom passende zorg te bieden aan mensen met een kwetsbare geestelijke gezondheid. Ook als dit niet op vrijwillige basis lukt en hiertoe wel een noodzaak bestaat. Collega Klink en ik staan daarbij een hele andere koers voor dan in de Wet bopz. Daarom moeten we al in dit vroege stadium aandacht hebben voor de gewenste uitvoeringspraktijk. Er zal veel meer keuze in minder vergaande gedwongen interventies komen dan de opneming die in de Wet bopz centraal staat. Daarbij zal dwang overigens uitsluitend aan de orde kunnen zijn als het schadebegrip (“aanzienlijk risico op ernstige schade”) toepassing vindt, in de causaliteit zoals neergelegd in het ontwerp-wetsvoorstel. Ik verwacht dat er met de nieuwe wetgeving zowel minder vaak als minder lang dwang nodig zal zijn. Ik kom daar straks nog op terug.
In relatie tot het wetsvoorstel forensische zorg is continuïteit van zorg het sleutelwoord. Dit wetsvoorstel schept de kaders voor kwaliteitsverbetering van de forensische zorg. Daarbij kunnen we via diverse verbindingen met het wetsvoorstel verplichte ggz de aansluiting tussen de forensische zorg en de geestelijke gezondheidszorg verbeteren. Als blijkt dat een verdachte geen forensische zorg nodig heeft, kan op hetzelfde moment worden bezien of in plaats daarvan zorg op grond van het wetsvoorstel verplichte ggz nodig is. Ditzelfde geldt bij beëindiging van de forensische zorg. De criteria voor verlening van zorg in de ontwerp-wetsvoorstellen zijn zoveel mogelijk complementair, en ook is de terminologie in beide wetsvoorstellen afgestemd. De voorwaarden voor een gerichte samenwerking in de praktijk tussen zorginstellingen, hulpverlening, justitie, werkvoorziening en gemeenten worden hiermee geoptimaliseerd.
Een belangrijk onderdeel van de implementatie van het wetsvoorstel verplichte ggz betreft de experimenteerfase met de commissies verplichte ggz. Zoals u weet, gaan wij de werkzaamheid van de door ons beoogde commissies in de praktijk toetsen. U kunt daarbij denken aan onderzoek naar de optimale positionering, samenstelling en werkwijze van de commissies. Een complex, maar ook uniek proces, omdat dit de gelegenheid biedt om de uitkomsten van de pilots in de loop van het wetgevingstraject te kunnen verwerken in regelgeving die nog niet van kracht is. Een schoolvoorbeeld van een zogeheten ex ante evaluatie.
Mevrouw Monissen, directeur-generaal curatieve zorg bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zal straks ongetwijfeld nog nader op de pilots ingaan. Graag roep ik u alvast op om u, tezamen met ons, ook in deze experimenteerfase maximaal in te spannen. Met uw inbreng kunnen wij straks met recht zeggen dat het wetsvoorstel verplichte ggz in de praktijk op uitvoerbaarheid is getest.
Vanmiddag staat de implementatie van beide ontwerp-wetsvoorstellen centraal. Voordat ik daar nader op inga, maak ik graag enkele opmerkingen over het vervolg van het wetgevingstraject. Ik stel voorop dat collega Klink en ik nog geen enkele onomkeerbare beslissing over de wetsvoorstellen hebben genomen. Dat kan niet vaak genoeg worden benadrukt. Wij hebben een belangrijke stap gezet met het in officiële consultatie brengen van de wetsvoorstellen, maar een definitief oordeel is uiteraard aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Op dit moment wachten wij met belangstelling de reacties uit de officiële consultatie af. De reactietermijn loopt, zoals u bekend is, af op 1 februari a.s. Wij zullen de teksten op basis van deze reacties aanpassen, en vervolgens doorgeleiden naar de ministerraad en de Raad van State. Volgens de planning kunnen de ontwerp-wetsvoorstellen vóór het zomerreces worden ingediend bij de Tweede Kamer, en kunnen de eerste resultaten van de pilots vóór de mondelinge behandeling zijn verwerkt.
Dat brengt ons terug naar het thema van vandaag: de implementatie. Deze zal voor mij in de eerste plaats succesvol zijn wanneer gedwongen interventies zowel in aantal als in duur afnemen. Volgens de gegevens van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zijn in 2007 ruim 18.000 rechterlijke machtigingen en lasten tot inbewaringstelling afgegeven. Naar verwachting zullen de cijfers voor 2008 vergelijkbaar zijn. Vijf jaar geleden lag dit aantal beduidend lager (14.160). Daarnaast krijgt de IGZ jaarlijks duizenden meldingen van toepassingen van zogeheten middelen en maatregelen en dwangbehandeling binnen de instelling. Met het project “dwang en drang” is GGZ Nederland met succes bezig om het aantal toepassingen van dwang terug te brengen. Toch moeten we de stijgende spiraal van gedwongen opnames zien te beperken. Daarvoor zullen in elk geval twee randvoorwaarden moeten zijn vervuld.
Ten eerste zal - via de stapsgewijze benadering in de ggz, de “stepped care” - meer moeten worden ingespeeld op de variëteit van (ambulante) zorgmodaliteiten, opdat adequaat en op de minst ingrijpende wijze aan de noden van de patiënt kan worden tegemoet gekomen. Het ontwerp-wetsvoorstel verplichte ggz geeft hier uitdrukking aan door niet alleen het gehele scala aan zorginterventies onder het mogelijke bereik van de zorgmachtiging te brengen - iets wat onder de huidige Wet bopz niet mogelijk is -, maar ook door de afzonderlijke fasen in de zorgverlening in chronologische volgorde vast te leggen. Illustratief daarvoor is dat waar het huidige artikel 2 van de Wet bopz reeds de rechterlijke bevoegdheid voor de afgifte van een voorlopige machtiging regelt, de regeling van de zorgmachtiging in het wetsvoorstel verplichte ggz pas in hoofdstuk 6 haar beslag krijgt.
Ten tweede zullen momenten van gestructureerd multidisciplinair overleg en evaluatie moeten worden ingebouwd. Op die manier kan in gezamenlijkheid en periodiek vast worden gesteld of, en zo ja welke, vormen van gedwongen zorg nodig zijn. Het (daadwerkelijk) horen van de patiënt en zijn naasten is daarbij een essentiële factor. Het is mijn stellige verwachting dat ook dit zal bijdragen aan het terugdringen van dwang.
Met een deugdelijke implementatie van het wetsvoorstel zal de rechtspositie van de patiënt met een psychische stoornis worden versterkt. Rechtsbescherming omvat in mijn optiek niet enkel de juridische mogelijkheid om op te komen tegen beslissingen tot toepassing van onvrijwillige zorg, maar ook de rechtswaarborgen die worden ingebouwd teneinde onvrijwilligheid zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Zoals Schiller, overigens in een geheel andere context, in zijn “die Braut von Medina” zei: “das Gesetz ist der Freund des Schwachen”[1]. Vertaald in het Nederlands: de wet is de vriend van de zwakke, de kwetsbare. Een goede rechtsbescherming van mensen met een kwetsbare geestelijke gezondheid is zeker een belangrijk doel van dit wetgevingstraject. Tegelijkertijd hoop ik duidelijk gemaakt te hebben dat het mij niet louter te doen is om verbetering van de rechtspositie. Ik hoop en verwacht dat de nieuw gevonden balans tussen de mogelijkheden van zelfbeschikking en beperking van grondrechten uiteindelijk zal leiden tot enerzijds minder, zo min mogelijk, dwang en anderzijds een zo groot mogelijke mate van zelfontplooiing. Ik doel daarbij niet alleen op de mogelijkheden van maatschappelijke participatie, maar ook op de mogelijkheden van mensen om de regie over hun eigen leven te behouden of te herwinnen. En tegen deze achtergrond wil ik graag eindigen met een citaat van een andere Duitse schrijver, een tijdgenoot van Schiller, Goethe. Hij zei in “Natur und Kunst” over de wet: “Das Gesetz nur kann uns Freiheit geben” [2]. In de Nederlandse vertaling: de wet alleen kan ons vrijheid geven. Het is aan ons om het waarheidsgehalte van deze spreuk te bewijzen, door veel aandacht te hebben voor de implementatie van de complexe wetgeving op het terrein van zorg en dwang. En dat is waarvoor wij hier bijeen zijn.
Ik wens u een inspirerende middag toe en dank u voor uw aandacht.
[1] Uit: Friedrich von Schiller, Die Braut von Messina oder die feindlichen Brüder (1803). (…) “Denn der Mensch verkümmert in Frieden, Müssige Ruh’ ist das Grab des Muths, Das Gesetz ist der Freund des Schwachen, Alles will es nur eben machen, Möchte gerne die Welt verflachen, Aber der Krieg lässt die Kraft erscheinen, Alles erhebt er zum Ungemeinen, Selber dem Feigen erzeugt er den Muth.” (…)
[2] Uit: Johann Wolfgang von Goethe, Natur und Kunst (1800). (…) “Wer Grosses will, muss sich zusammenraffen. In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.” (…)